Home | Sitemap | Contact Us


Verslag van hoofdinspecteur H.Wijnbeek betreffende de scholen in Groningen in 1836

H. van Wijnbeek was van 1832 tot 1849 hoofdinspecteur van het onderwijs in Nederland
Hij reisde door heel Nederland en schreef rapporten over scholen in vele steden en dorpen.

0. Toestand van het lager onderwijs in de provincie Groningen in 1836. Algemeen.

1. EERSTE SCHOOLDISTRICT. Th.van Swinderen. Stad Groningen, Glimmen, Kalkwijk, Kiel, Noordlaren, Zuidhorn, Stroobos, Sappemeer, Haren, Helpen, Hoogkerk, Leegkerk, Hoogerzand, Middelbert, Ommen, Noordhorn.
2. TWEEDE SCHOOLDISTRICT. J.van Kleef. Adorp, Noordwolde, Obergum, Sauwert, Wetsinge en Winsum, Bedum, Onderdendam, Zuidwolde.
3. DERDE SCHOOLDISTRICT. P.Hofstede de Groot. Eenrum, Warffum, Wehe, Kantens, Schouwerzijl, Warfhuizen.
4. VIERDE SCHOOLDISTRICT. N. Westendorp. Appingedam, Delfzijl, Uithuizen.
5. VIJFDE SCHOOLDISTRICT. M.J. Adriani. Winschoten, Eekstra, Finsterwolde, Midwolde, Oosterwolde, Noordbroek, Zuidbroek, Oude Pekel A, Nieuwe Pekel A, Nieuw Scheemda, Veendam, Zuidwende, Wildervank.
6. ZESDE SCHOOLDISTRICT. J. Brouwen. Nieuwe Pekel A, Stadskanaal, Wedde.

7. Het Latijnse onderwijs in de stad Groningen 1832 en Veendam.

Het lager onderwijs in Groningen algemeen in 1836

Toen de Fransche afgevaardigden Cuvier 2) en Noël in 1811 zich bekend kwamen maken met den staat van het onderwijs in de Hollandsche departementen, waren zij met dien staat vooral in de provincie Groningen hoog ingenomen, voor zoo verre het lagere schoolwezen betreft. Die meerdere voortreffelijkheid is mij bij mijn schoolbezoek in deze provincie niet in 't oog loopend gebleken, hetgeen wel zal moeten worden toegeschreven aan de grootere vorderingen, die sedert in andere provincien in de verbeterde leerwijze gemaakt zijn. De verbeterde vorm van het onderwijs, welke de Directeur der Kweekschool voor Onderwijzers te Haarlem aan het onderwijs gegeven heeft is er niet zeer algemeen bekend of niet naar waarde geschat en slechts door weinigen geheel gevolgd.
Er is echter in de laatste jaren veel verbeterd: de oude spelmethode is slechts nog in weinige scholen in zwang. Doch in vele derzelve wordt het spellen nog tot grondslag van het lezen gelegd, ofschoon dan niet meer op den ouden voet. Men volgt aldaar de leerwijze van wijlen den schoolopziener en schoolonderwijzer Wester 5). Iedere lettergreep van een volzin wordt achtereenvolgens gespeld en dan gelezen en na het einde van den geheelen volzin wordt dezelve volzin gelezen. Bij vele onderwijzers spelt en leest op deze wijze eene geheele afdeeling in koor. De meester spelt en leest mede.

De voormalige Vriesche predikant Nieuwold 6) heeft eene soort van klankmethode uitgevonden, die in vele scholen van de provincie Groningen gevolgd wordt. Zij heeft veel overeenkomst met die van den Heer Prinsen, doch is minder eenvoudig. De onderwijzer moet met het krijt op het zwarte bord de letters van eene lettergreep schrijven, terwijl naar de methode van Prinsen daartoe beweegbare letters gebruikt worden. De beide methoden hebben dit gemeen, dat eerst op den hoofdklinker wordt gewezen, en de klank daarvan wordt uitgesproken en er vervolgens een medeklinker achter en vervolgens voor geplaatst wordt. Om korte volzinnen zamen te stellen heeft Nieuwold een soort van rad uitgevonden, hetwelk den vorm heeft van eene groote, platte schijf met inwendige en uitwendige breede randen. Op het rad staan zelfstandige naamwoorden, op den binnenwand bijvoeglijke naamwoorden, op dien buitenrand werkwoorden in den derden persoon enkelvoud. Door middel nu van het draaijen dier randen in verschillende rigtingen kunnen velerlei verbindingen dier zelfstandige en bijvoeglijke naamwoorden met werkwoorden ontstaan. Dit is mij voorgekomen een treuzelwerk te zijn van weinig nut. In vele scholen is men er dan ook van terug gekomen.

De getal-en vormleer van Pestalozzi vond ik er, òf in het geheel niet, òf, met eenige uitzonderingen, onvolledig toegepast. Het is waar, men oefent de eerstbeginnende leerlingen wel in het klassikaal tellen, doch zeldzaam met inachtneming van dien vasten gang in het tellen, waar door Pestalozzi' s getalleer zich zoo gunstig onderscheidt. En verder wordt dan ook die leerwijze meestal niet gevolgd. Wat de vormleer betreft, men bepaalt zich tot de kennis van eenige meetkundige figuren, maar die vormleer, welke tot middel verstrekt om het verstand te scherpen, en te leeren uitvinden, is er weinig bekend. Het kenmerkende in de meeste scholen dezer provincie en meer bijzonder in die van het eerste district, is de aanschouwelijke leerwijze. Met eene verwonderlijke vaardigheid teekent menig onderwijzer met krijt op het zwarte bord een of meer voorwerpen, toepasselijk op het onderwerp, waartoe zal gelezen of gesproken worden, teneinde het onderwerp of de zaak zelve te dieper indruk zou maken op het gemoed der leerlingen. Eenige onderwijzers onderscheiden zich door de gepastheid in het vragen, in het ontwikkelen van het kinderlijk verstand en in het begrijpelijk maken van het gelezene door middel dier vragen.

De leestoon laat echter in de meeste scholen veel te wenschen over, en de uitspraak is menigmaal onverdragelijk, òf door het verkeerd plaatsen van den klemtoon, òf door eene overdrevene nabootsing van de Hollandsche uitspraak. B.v., meest overal hoorde ik het woord natuurlijk zoo uitspreken, dat de meeste nadruk gehoord werd op de derde lettergreep lijk en de ij daarvan klonk als aai.

Het rekenen uit het hoofd, waarbij het oordeel geoefend wordt, en waartoe ook moet worden gebragt het mondeling eenvoudig en duidelijk aangeven van de redenen der schriftelijke bewerkingen, is in sommige scholen ingevoerd, doch in vele andere scholen was het cijferen slechts eene werktuigelijke arbeid.

De taalkunde werd schier overal in meerdere of mindere mate beoefend door middel van het taalkundig ontleden van volzinnen. Doch slechts weinig onderwijzers wisten dat de redekundige (logische) ontleding tot grondslag voor de eerstgenoemde moet gelegd worden, vooral bij de jeugd.

De aardrijkskunde werd schier overal aangevangen met de provincie Groningen. Ik kon dit niet anders dan goedkeuren. De woonplaats der scholieren behoort bij het onderwijs der aardrijkskunde het aanvangspunt te zijn. Alsdan heeft de onderwijzer slechts den kring verder en verder uit te breiden, naar gelang van de behoeften zijner leerlingen. Ten platten lande werd dan ook die kring veelal niet buiten de provincie uitgestrekt.

Van de geschiedenis wordt overal de Bijbelsche, in vele scholen ook de Vaderlandsche en in sommige tevens ook de algemeene behandeld.

Van het gezang wordt veel werk gemaakt. Alle de leerlingen, zonder onderscheid, worden er in geoefend en de werkzaamheden van iederen schooltijd worden herhaalde malen door gezang afgewisseld, hetgeen tot eene aangename verpoozing en ontspanning verstrekt. Het zingen is in de meeste scholen zacht, zuiver en welluidend; soms ook twee- en driestemmig, terwijl aldaar zoowel theoretisch als praktisch onderwijs in de zangkunst wordt gegeven. Doch er zijn vele dorpsscholen, waar het zingen bestaat in een vervaarlijk psalmgezang. En wat de schoollokalen betreft, in de laatste jaren zijn zij aanmerkelijk verbeterd. Doch bij den aanleg dier gebouwen volgt men geenszins het beste model, zooals men zulks gedaan heeft bij den aanleg van nieuwe schoolgebouwen op het platteland in de provincie Gelderland. Aldaar (in Gelderland) zijn dezelve langwerpig, in de rigting van het oosten naar het westen, terwijl het daglicht door hooge en breede ramen, van den kant dier beide hemelstreken invalt en dus de wanden ten noorden en ten zuiden blind zijn, zoodat de zonnehitte in den zomer er niet regtstreeks indringt en noch de leerlingen, noch de onderwijzers die, zoodanig geplaatst zijn, dat zij met het aangezigt en met den rug naar de blinde wanden gekeerd zijn, eenigen hinder van het daglicht hebben.
In de meeste scholen van de provincie Groningen valt het daglicht òf den onderwijzer, òf den leerlingen in het gezigt, en werpt een valsch licht op de zwarte borden. Ook zijn vele schoollokalen te bekrompen voor het groot aantal leerlingen.

Hetgeen tot verbetering van het onderwijs in deze provincie is ingevoerd, bestaat voorts voornamelijk in het volgende: Men heeft er zich vooral op toegelegd, deels om jongelieden tot be kwame onderwijzers op te leiden, deels om de bestaande onderwijzers in de gelegenheid te stellen om hunne kundigheden te vermeerderen en zich in de kunst van onderwijzen te oefenen.
Het eerstgenoemde, de opleiding namelijk van jongelieden tot bekwame onderwijzers, geschiedt te Groningen in eene Kweekschool voor Onderwijzers, opgerigt door het Departement der Maatschappij tot Nut van 't Algemeen. De bekwame onderwijzer der departementsschool B. Brugsma 7) staat aan het hoofd dier inrigting, terwijl dezelve door eene jaarlijksche Rijkstoelage van fl 500,- ondersteund wordt. Deze onderwijzer is tevens een grondig opvoedkundige. Daarvan draagt de doorslaandste blijken de wijze, waarop hij een 20-tal gewone kweekelingen tot onderwijzers en ondermeesters de hun ontbrekende kundigheden mededeelt. De ondergeteekende heeft daarvan de proeven zelf gezien, door het bijwonen van eenige lessen. Dezelve hadden ten onderwerp de verschillende leervormen en deze werden op de duidelijkste wijze voor de leerlingen ontwikkeld. Hij telde er drie hoofdsoorten van op: den aanschouwelijken, den uitvorschenden en den zelfzoekenden leervorm, daarbij echter opmerkende dat men zich niet tot eenen enkelen moest bepalen, maar dezelve moest verwisselen of verbinden, naar gelang van den aard en de behoeften der kinderen. Hij meende voorts dat men moest aanvangen met eene mondelinge voordragt, met vertellen, ten einde alzoo op eene gepaste wijze op de verbeelding te werken.Voorts gaf hij eenen kweekeling last om eene proeve te geven, hoe de aanschouwelijke leervorm met den vragenden of catechetischen kan verbonden worden. De kweekeling nam hierop een cube van zeer groot formaat in de hand, wees zijnen medekweekelingen aan de kanten, de hoeken en de zijden van denzelven en merkte daarbij op, dat zoodanige beschouwing van een voorwerp niet de eenige aanschouwelijke leervorm was, dat men behalve het gezigt ook de overige zintuigen daartoe gebruiken kan, het gevoel b.v. Dit ging gepaard met vragen. Brugsma prees ook zeer aan het aanschouwelijk onderwijs der rekenkunde, in 't bijzonder voor de getalleer, doch keurde af de eenheidstafel van Pestalozzi als zijnde de leerwijze naar die tafel te stelselmatig en minder berekend naar de vatbaarheid van jonge kinderen. Vervolgens sprak hij op eene zeer gepaste wijze over de zelfzoekende leerwijze in het bijzonder aan te wenden bij het rekenen, bij het lezen, door middel van het zamenstellen der letters tot woorden en der woorden tot volzinnen.

Voor het wiskundig onderwijs vond ik hier den Heer Gleuns, observator bij de Sterrenwacht te Groningen, een jongmensch van grooten aanleg en veel ijver en van eene eenvoudige en gemakkelijke manier om zijn denkbeelden bevattelijk te maken. In de stelkunst waren de kweekelingen gevorderd tot de vierkantsvergelijkingen met éénen onbekende en in de meetkunde tot het bekende theorema van Pythagoras. Dusverre de middelen, in de provincie Groningen aangewend om jongelingen tot bekwame onderwijzers te vormen.Het voorname middel om den bestaanden onderwijzers meerdere en uitgebreidere kundigheden bij te brengen en hun tevens meerdere geschiktheid voor het geven van schoolonderwijs te doen erlangen, bestaat in een goede inrigting der schoolonderwijzersgezelschappen. In dit opzicht munt het eerste schooldistrict verre uit boven de overige. Hetzelve telt niet minder dan 10 zoodanige gezelschappen, alle staande onder het bijzondere toezigt en de leiding van den schoolopziener. Ieder gezelschap vergadert om de 14 dagen en wordt bezocht, behalve door de leden, ook door een afgevaardigde uit een der andere gezelschappen. De ondergeteekende heeft een paar dier vergaderingen bijgewoond. De werkzaamheden van eene derzelven, te Middelbert gehouden, droegen in 't bijzonder zijne goedkeuring weg. Het gezelschap bestond uit 16 leden, behalve den schoolopziener, een afgevaardigde en mijn persoon. Met vereenigde zich in de woning van den (provisioneelen) dorpsonderwijzer. De onderwijzer had een 30-tal kinderen uit de verschillende afdeelingen zijner school in het schoolokaal vereenigd. Wij allen traden dat lokaal binnen en waren getuige van de wijze, waarop hij alstoen zijn onderwijs met zijne leerlingen inrigtte. Dit duurde bijna een uur. Wij verlieten het lokaal, kwamen bijeen in een vertrek der woning, voor de vergadering bestemd, en de voorzitter vroeg aan elk lid, één voor één, of, en zoo ja, welke aanmerkingen hij op de manier van onderwijzen, waarvan hij zoo even getuige was geweest, te maken had. Nadat deze rondvrage beantwoord was, werd de dorpsonderwijzer, welke daarbij niet tegenwoordig was, binnengeroepen en werden hem de gemaakte aanmerkingen op eene minzame wijze voorgelegd.

Deze werkzaamheid werd door verscheidene andere gevolgd, zooals het voorlezen van eene verhandeling over eene opgegeven stof, van de overwintering op Nova-Zembla door Tollens 9); dit laatste niet alleen tot oefening in eenen gepasten leestoon, maar ook tot regt verstand van menige niet bekende woorden, gezegden en zaken in dit dichtstuk voorkomende, hetgeen geschiedde door het beantwoorden van daarop betrekkelijke vragen. Voorts had ieder lid op een stukje papier eenige vragen geschreven. Die vragen werden in eenen hoed dooreengeschud. Een ieder trok blindelings een papiertje daaruit en moest de vraag, die hij getrokken had, voor de vuist beantwoorden. Bij ieder antwoord vroeg men, wie de vraag had opgegeven en werd dan den zoodanigen verzocht zijne bedenkingen, zoo hij die had, op het antwoord mede te deelen. Bij ieder antwoord werd dezelfde vrage aan de overige leden gedaan.
De vergadering werd gesloten met het driestemmig zingen van Tollens 'Volkslied', staande en plegtig; dit maakte te meer indruk, daar het juist den 18 Junij was. Al hetgeen ik in deze vergadering zag kwam mij doelmatig voor. Men bepaalde zich tot hetgene een onderwijzer, althans van beschaafde jongelieden, behoort te weten, zonder zich te verdiepen in afgetrokken wetenschappen, terwijl er geen spoor van jaloezie te bespeuren was.

De tien onderwijzersgezelschappen van het eerste district vereenigen zich op den laatsten zaterdag van iedere maand in de gewone spreekzaal van het Departement tot Nut van 't Algemeen, onder anderen om zich te oefenen, zoo theoretisch als praktisch, in de zangkunst, onder de leiding van de bewame onderwijzer Brugsma. Ook de Heer Gleuns is hier werkzaam. Zijn onderwijs bepaalde zich, bij gelegenheid dat ik ook deze vergadering bijwoonde, bij de wiskundige aardrijkskunde en de natuurlijk historie, waarna Brugsma eene gedeeltelijke voorlezing hield over onderscheidene leervormen en Rijkens 12) over het nut der ligchaamsoefeningen.

Het is vooral de voorbeeldige ijver des schoolopzieners, waaraan de geregelde gang en de nuttige rigting van de werkzaamheden der onderwijzersgezelschappen te danken zijn.
De verbeteringen in het onderwijs zijn dan ook het zigtbaarste in dit district; doch ook het 5de district draagt meer dan gewone blijken van den ijver, welke deszelfs schoolopziener bezielt. Van de tegenwoordige schoolopzieners in de provincie zijn het deze twee, welke reeds een aantal jaren werkzaam zijn geweest,
Het meest achterlijke ten aanzien van het onderwijs vond ik het 4de district. De schoolopziener van het zelve, de Heer Westendorp13 sedert mijn schoolbezoek overleden, schijnt meer werk gemaakt te hebben van de beoefening der oudheidkunde dan van het verbeterd onderwijs.

Noten:

1) Wijnbeek bezocht de provincie in 1836. Zijn verslag bevat tevens zijn indrukken in Utrecht en Friesland. Het berust in het Archief van Binnenlandse Zaken,V de Afdeling, onder 4-3-1837 no. 79.
2) G. L. C. F. Cuvier, 1769-1832; beroemd zoöloog; 1802 inspecteur-generaal van het onderwijs in Frankrijk; 1814 staatsraad; 1819 baron; 1831 pair van Frankrijk; met Noël kreeg hij bij K.B. van 18- 10-1810 de opdracht een onderzoek in te stellen naar het schoolwezen in Nederland. Zie voor hun rapport bijv.: G. Bolkestein, De voorgeschiedenis van het M.O., 1796-1863, 1914, blz. 87 e.v. 3 J. 3)F. M. Noël, 1755-1841 ; 1792 gevolmachtigd minister te Den Haag, 1794 te Venetië, 1795-1797 weer te Den Haag; 1802 inspecteur-generaal.
4) Bedoeld is P. J. Prinsen, 1777-1854; 1801 hoofd van de Nutsschool te Haarlem ; 1816 directeur der toen aldaar opgerichte Rijkskweekschool. Hij gaf vele werkjes van opvoedkundige aard uit, bijv.: Leerwijze om kinderen te leeren lezen (1817),
5) H. Wester, 1752-1821, zeer verdienstelijk schoolhervormer.
6) J. H. Nieuwold, 1737-1812; studeerde theologie te Groningen en Utrecht; 1765 predikant te Heumen, 1766 te Oldeboorn, 1772 te Wartena; 1801 schoolopziener; hij verbeterde in 't bijzonder de leesmethode.
7) B. Brugsma, 1797-1868; eerst hoofd der school te Euvelgunne; daarna te Groningen ; 1851 schoolopziener ; 1861 directeur der toen te Groningen opgerichte Rijkskweekschool; schreef veel handleidingen en ook opstellen in opvoedkundige tijdschriften.
8) Willem Gleuns, 1808-1881 ; behaalde in 1827 wiskunde lo; promoveerde 1837 te Groningen in de wis- en natuurkunde; werd 1838 verbonden aan de Departementskweekschool, in 1861 aan de Rijkskweekschool, in 1866 aan de gemeentelijke burgerschool; sedert 1843 was hij ook schoolopziener.
9) H. F. Tollens, 1780-1856; koopman en dichter te Rotterdam; in 1819 verscheen zijn'Tafereel van de overwintering der Hollanders op Nova-Zembla in 1596 en 1597'.
10) Vanaf 1817 was het 'Wien Neerlands Bloed' ons officiële volkslied.
11)Nog steeds was de herdenking van de slag bij Waterloo (1815) levendig.
12) R. G. Rijkens, 1795-1855; eerst onderwijzer te Onnen, later te Groningen; schreef tal van school- en kinderboeken en handleidingen.
13) N. Westendorp, 1773-1836; studeerde theologie te Groningen ; 1794 predikantte Sebaldeburen; 1815 te Losdorp; een der eerste wetenschappelijke beoefenaren der archeologie in Nederland; schreef o.a. 'Algemeen overzigt der Romeinsche oudheden in de Noordelijke Nederlanden'.
14) Th. van Swinderen, 1784-1851 ; promoveerde in de wis- en natuurkunde, letteren en rechten ; 1817 schoolopziener; 1814 hoogleraar in de biologie te Groningen.
15) P. Hofstede de Groot, 1802-1866 ; 1826 predikant te Ulrum ; 1829 professor te Groningen; in 1834 verscheen van hem: 'Gedachten over de beschuldiging van meineedigheid'. waarin hij de verbindende kracht der Formulieren van Enigheid ontkende.
16) H. de Cock, 1801-1841 ; 1824 predikant te Eppenhuizen, 1827 te Noordlaren, 1829 te Ulrum ; na de Afscheiding predikant te Smilde (1 835) en Groningen (1 837).
17) M. J. Adriani, 1771-1845; 1794 predikant te Tjalleberd; 1809 te Oude-Pekela ; mede-samensteller van het Evangelisch Gezangboek.
18) Terwille van de uniformiteit is het verslag over het lnstituut (dat later als gymnasium werd erkend) geplaatst onder dit schooltype.
19) Bos vermeldt in zijn: 'Stukken tot de Afscheiding', I, blz. 340 e.v., een rekwest van deze onderwijzer, E.J. Hardenberg, e.a., te Nieuw Stadskanaal, aan de Koning, d.d. 18 mei 1834.
20) Drie rapporten lichten ons in over het Latijnse onderwijs in Groningen. Zij berusten in het archief van Binnenlandse Zaken, Vde Afdeling, te weten: Voor 1832 stuk 6-8-1832 no. 188 ; voor 1837 stuk 20-2-1837 no. 104 ; voor 1849 stuk 27-7-1849 no. 43.
21) A. Schneither, de oudste van drie Latijnse rectoren; hij overleed in 1841 ; rector te Wageningen, Deventer en Groningen; hier volgde zijn jongste broer hem op. 22 H. Riedel, 1796-1871; 1826 preceptor te Groningen; 1831 conrector; schreef o.a. een Algemeene geschiedenis van de volken en staten der Oudheid. in zes delen (1842-1852).
23) L.A. Schröder Steinmetz, 1808-1837; studeerde te Groningen; 1830 gepromoveerd; 1831 preceptor aldaar.
24) B. ten Brink, 1803-1875 ; stud. te Groningen ; 1828 gepromoveerd ; van 18281854 rector te Appingedam ; 1854-1864 preceptor te Utrecht.
25) D. M. Kan, 1800-1892; stud. te Groningen ; 1825 gepromoveerd; ging toen van de Isr. godsdienst tot de Protestantse over ; privaat-docent te Groningen ; 1846 preceptor aldaar.

28) J. A. Wynne, 1822-1899; 1848 gepromoveerd ; 1847 preceptor te Groningen, 1861 rector ; 1973 hoogleraar te Utrecht.
27) J. A. Schneither, 1803-1860; 1827 gepromoveerd; rector te Wageningen, Zierikzee (1835) en Groningen (1841).