header genvos2
Home Nieuws Sitemap Contact
Gijsbert ca 1580

Wonen, spelen en werken op de Rotterdamseweg rond 1950 door Marrie Voskuil

03. Zomaar wat herinneringen uit het dagelijks leven

Om 6 uur hoorde ik vanuit mijn warme bed in de verte het gerammel van de melkbussen en melkflessen die Sterovita elke morgen kwam brengen. Mijn moeder handelde dat af en ik kon me nog een keertje omdraaien. Mijn vader was namelijk in 1946 overleden en als weduwe moest zij voor de winkel en drie kleine kinderen zorgen. De grotere kinderen waren het huis al uit. Om half zeven moesten mijn broertjes en ik opstaan. Toen we heel klein waren werden we gewassen met water uit de lampetkan en een blokje sunlightzeep dat in het porseleinen zeepbakje naast de waterbak lag. Iets later was er een wastafel op zolder met stromend koud water. In de winter was de hoofdkraan naar boven soms dichtgedraaid om bevriezen van de leidingen te voorkomen. Op de slaapkamers, de gang en de zolder was het namelijk erg koud. Alleen in de woonkamers werd 's morgens vroeg de kachel aangemaakt. In het potkacheltje in de achterkamer moest je eerst de as eruithalen met een pook en de aslade buiten legen in de asemmer. Dan een laagje kranten met wat dunne kachelhoutjes aansteken met een klein laagje kolen erop. Als dat eenmaal goed brandde kon je eierkolen of anthraciet uit de kolenkit in het bovenklepje gooien en een briket van gestampt gruis om het vuur zachtjes te laten smeulen. In de andere kamer stond een haard die dag en nacht in de winter door bleef branden op kleine antracietkooltjes. De kolen moest je buiten in het kolenhok scheppen en in een kolenkit doen die normaal naast de kachel stond. De aanmaakhoutjes hakten we om de buurt van oude planken met een kleine hakbijl.

Mijn broertje was misdienaar bij de zusters van het Cenakel in de Simonsstraat en daar moest hij vaak vroeg heen om de mis te dienen. Mijn moeder ging meestal naar de vroegmis in de Sacramentskerk,dat duurde een halfuurtje. Wij gingen met haar mee als er geen schoolmis was. Daarna was er ontbijt dat bestond uit bruin- en witbrood met beleg van de slager naast ons en een grote beker melk.. Voor schooltijd moesten mijn broertjes en ik altijd wat melk wegbrengen naar klanten ,onder andere naar de verffabriek op de Rotterdamseweg, het vezelinstituut van TNO in de noodgebouwen aan de Mijnbouwstraat en het rubberinstituut aan de Julianalaan. Vooral de mensen uit de verffabriek moesten veel melk drinken. Llater begreep ik pas dat het bedoeld was om de gifstoffen enigszins te neutraliseren. Meestal hadden we twee fietstassen vol flessen, aan ieder stuur een kannetje van 5 liter losse melk en soms nog een tas erbij. We werden wel handig in het vervoeren van veel producten tegelijkertijd. Voor grote bestellingen gebruikten we een bakfiets of een handkar.

Vanaf de 3e klas lagere school hadden we een tweedehands fiets met een brede buis als frame, we waren erg trots op dit Amerikaanse model. De andere fietsen waren ook tweedehands gekocht, dat was heel normaal. Mijn moeder had een degelijke zwarte fiets, die zij rond 1929 nieuw gekocht had en waar ze heel zuinig op was. Onze buurjongen van de slager had een hele zware fiets met een mand voorop om de vleeswaren rond te brengen.
Als de boodschappen waren weggebracht gingen we naar school. Toen we klein waren altijd lopend en spelend met een grote groep andere kinderen uit de straat en in de hoogste klassen vaak op de fiets. Tussen de middag kwamen we thuis om weer een boterham te eten. Op school hadden we na het speelkwartier schoolmelk gedronken. Na schooltijd moest je soms eerst even helpen in de winkel of in het huishouden, soms mocht je gelijk buiten gaan spelen. Zie hiervoor de aparte hoofdstukjes over spelen in de buurt en school.

Ik was een meisje en moest regelmatig helpen met de was. Op zondagavond werd het witte wasgoed al in een grote zinken ketel gedaan met warm water en soda om te weken. Maandagmorgen werd het wasgoed gespoeld en overgebracht naar een grote zinken wasteil die op een verhoging bij de wringer stond. In de teil lag een houten wasplank en een harde wasborstel met zeep ernaast. Met de borstel werden de stukken een voor een schoongeboend en door een wringer gehaald. Daar waren 2 rubber rollen die je met een zwengel moest draaien om het sopwater eruit te persen. Ik moest als kind vaak draaien terwijl mijn moeder het wasgoed gelijkmatig door de rubberrollen liet gaan. Aan de andere kant stond een teil met schoon water om te spoelen. Weer een keer door de wringer en dan was het goed klaar om buiten in de tuin of de plaats op de waslijnen te hangen. Het gesleep met nat goed was zwaar werk en je kreeg er ruwe rode handen van met kloven. Met mooi weer droogde het wasgoed snel, bij vorst bevroor het soms plankhard aan de lijn en mocht je het niet breken. Bij regen moest het wasgoed binnen drogen op zolder of op een rekje rond de kachel. Op dinsdag was het versteldag, soms kwam een naaister bij ons of een oude tante om te helpen met het stoppen van kousen of versleten ondergoed en lakens. Knoopjes, garen en band, schorten, ondergoed en overalls kochten we in een manufactorenwinkel op de Rotterdamseweg schuin aan de overkant. Op woensdag werd er gestreken met een electrisch strijkijzer. We hadden in die tijd nog een dienstmeisje dat overdag kwam helpen.

In het voorjaar was het in de weken voor Pasen altijd grote schoonmaak. Dan werd het hele huis schoongemaakt, alle kasten werden leeggeruimd, wintergoed, matrassen en dekens werden buiten gelucht. Muren, vloeren, meubels werden geschrobd en geboend. Op de plaats hingen vloerkleden over een hoge balk om het stof eruit te kloppen. Zeil werd gesopt en in de boenwas gezet. Alle plafonds en muren werden gewit met witkalk en waar nodig werden kamers opnieuw behangen. Na afloop rook het hele huis fris en nieuw.

Aan het eind van de middag moest het warm eten klaargemaakt worden. In de kelder hadden we een grote wintervoorraad met aardappelen. Het eten bestond meestal uit soep, aardappelen groenten, vlees en vla of pudding toe. Op zondag kreeg je bij het hoofdgerecht soms sla, appelmoes of tutti frutti erbij. Mijn moeder kon goed koken.

Na het eten moesten we als kinderen altijd helpen met afwassen of in de winkel opruimen en bijvullen. Daarna mochten we buiten spelen als het nog licht was in de zomer en in de winter nog een spelletje doen of wat lezen.
Rond 8 uur was het bedtijd. Wassen, tanden poetsen en gaan slapen. Op zaterdag een uurtje later. Eens in de week gingen namelijk op zaterdagavond in het bad. Dan werd op het potkacheltje in de achterkamer een grote pan met water gekookt. Intussen zaten we allemaal met een leesboek of een spelletje rond de kachel. In de keuken stond een grote zinken teil klaar die gevuld werd met warm en koud water, zeep, washandje en handdoeken ernaast, een voor je bovenlijf en een voor je onderlijf . Ik mocht als meisje het eerst in het dampende water, mijn broertjes waren daarna aan de beurt. Helemaal schoon en rozig kwam je bij de kachel terug en mocht je nog even doorlezen. Daarna sliep je prima. Op zondag mochten we in de voorkamer spelen en rond de haard praten of lezen.