Home | About Us | Contact Us


Onderwijswet van 1806

D. Instructie voor de Schoolopzieners en Commissiën van Onderwijs in de respective Departementen der Bataafsche Republiek. Uit de wet van 1806.

Art.1. De Schoolopzieners zullen de meest mogelijke zorg aanwenden, dat het onderwijs der jeugd op een geregelden voet gebragt, verbeterd en van meer wezenlijk of uitgebreider nut worde; dat de onderwijzers tot het geven van zoodanig onderwijs in staat zijn, derzelver ijver en verdiensten aangemoedigd en beloond, en hun lot verbeterd worden; wijders, dat de reeds gearresteerde of nader te bepalen Wetten voor het Lager Schoolwezen en Onderwijs worden gekend en nagekomen (Art.11 der Wet); dat alle hinderpalen die zich hierbij opdoen, door menschkundig beleid worden uit den weg geruimd, en eindelijk, dat de verbetering van het Schoolwezen, bij het algemeen, als heilzaam en belangrijk beschouwd en voorgestaan worde: alles op zoodanigen voet en wijze, als in de navolgende Artikelen wordt bepaald.

Art. 2. Elk derzelve zal zich bekend maken met het aantal en den staat dier Lagere Scholen, als ook met den toestand van geheel het lager Onderwijs binnen zijn District, en helpen toezien dat, benevens de vereischte gewone Scholen, een toereikend aantal van zoo geschikt mogelijk ingerigte Matressen-schooltjes, en, waar dit zijn kan, Arbeid- of Industriescholen, als mede de gelegenheid tot het ontvangen van onderrigt in de verschillende vakken van het Lager Onderwijs voorhanden zijn: alles naar gelang van den aard en de behoeftender onderscheidene Steden en Plaatsen.

Art.3. Hij zal zich bekend maken met de personen en onderscheiden talenten van alle onderwijzers (Art.4 van het Regl.)binnen zijn District, en daar van behoorlijk aanteekening houden, en aan dezulke, die raad en onderrigting omtrent de waarneming van hunnen post begeeren of behoeven, steeds vrijheid vergunnen, of in bijzondere gevallen, steeds vrijheid vergunnen, of in bijzondere gevallen, de verpligting opleggen, om zich, in persoon of geschrift tot dat einde bij hem te vervoegen.

Art.4. Inzonderheid zal hij er zich op toeleggen, om door onderrigting en aanmoediging den ijver der Onderwijzers op te wekken en gaande te houden, en hen te dien einde in meerdere of minder aantal, op vastgestelde tijden, het zij in zijne woonplaats, het zij in andere gedeelten van zijn District, zoveel mogelijk, bij herhaling om zich verzamelen, zich met hen onderhoudende over de bedoelingen en werkzaamheden van hunnen gewigtigen post, en over de voorgeschreven en beste wijze om denzelven trouw en ten meesten nutte der Jeugd waar tenemen.

Art.5. Elk hunner is gehouden, om alle de Scholen van zijn District, voor zoverre zij regtstreeks ter zijner verantwoording staan, (verg. Art.9 van het Regl. En Art.11 dezer Instr., als mede Art.13 van het Regl.) zoo veel mogelijk, tweemaal in ieder jaar te bezoeken; wordende desniettemin aangemoedigd, deels, om ingevalle van noodzakelijkheid of uitstekende nuttigheid, of ook, wanneer zulks buiten hun merkelijk bezwaar geschieden kan, zich aan het getal van twee jaarlijksche Schoolbezoeken niet te bepalen, maar dezelve meermalen te herhalen; deels om ook de overige Scholen binnen zijn District, (Art.10, 11 en 13 van het Regl. En Art.12 dezer instr.) van tijd tot tijd te bezoeken; doch daarin, voor zoverre die Scholen staan onder een bijzonder over derzelve gevestigd opzigt (art.13 van het Regl.) niet te werk te gaan, zonder behoorlijk voorafgaand overleg met hetzelve.

Art. 6. Bij het bezoeken der Scholen, die regtstreeks ter zijner verantwoording staan, zal hij den Meester in zijne tegenwoordigheid onderwijs doen geven aan Leerlingen van onderscheiden klassen en van allerlei vorderingen; immers voor zoo veel noodig is, om over de manier en inrigting van het onderwijs te kunnen oordeelen : voorts zal hij opletten, of de gearresteerde bepalingen omtrent het Schoolwezen (Art. 1 der Wet) als mede de Schoolorde, zoo algemeene als bijzondere (Art. 2 1 van het Regl.), naar behooren in acht genomen en opgevolgd worden, en verder gadeslaan op al het gene bij hem van belang zal worden geoordeeld. Na den afloop van welk Schoolbezoek hij den Schoolhouder of de Schoolhouderesse in persoon en afzonderlijk zal onderhouden over alles, wat door hem bij het Schoolbezoek is opgemerkt, en hem of haar, naar bevind van zaken, den verdienden lof geven, onderrigten, vermanen of bestraffen, over het geen hij gezien of gehoord heeft; terwijl eindelijk ieder Schoolopziener van zijne waarnemingen en opmerkingen bij deze Schoolbezoeken behoorlijke aanteekening zal houden, om te dienen, als hier na Art. 24, en 25 van deze Instructie vermeld wordt.

Art. 7. Bij het bezoeken der overige Scholen (Art. S.) zal de Schoolopziener de bedenkingen en opmerkingen, welke hij mogt hebben opgezameld, niet aan den Onderwijzer, maar, naar den aard der Scholen, het zij aan de Plaatselijke Schoolcommissie, het zij aan het over die Scholen bijzonder gevestigd opzigt bescheidenlijk voordragen."

Art.8. In alle zaken waarin de Schoolopzieners, tot bevordering van het Lager Schoolwezen en Onderwijs, den bijstand of de medewerking der burgerlijke magt noodig hebben, zullen zij zich tot dat einde, naar den aard der zaken, vervoegen bij het Plaatselijk, Departementaal of Nationaal Bestuur (art.11 der Wet).

Art.9. Zij zullen speciaal de verbetering der Schoolvertrekken, het onderwijs van de Kinderen der behoeftigen, vooral ten platten lande (Art.29 van het Regl.), de geschiktere regeling en verbetering van de inkomsten der Onderwijzers (Art.30 no 1 van het Regl.) en het, zoveel mogelijkonafgebroken schoolhouden en schoolgaan, geheel het jaar door (Art.30 no 1 van het Regl.) ernstig ter harte nemen, en deswegens de noodige voordragten doen bij zodanige geconstitueerde Magten of ook bij zoodanige andere Collegien of Personen (Art.10, 11 en 13 van het Regl.), als bevoegd zijn om in dezen te voorzien en te disponeren, met inachtneming voor het overige, ten aanzien van het bepaalde in dit en het voorgaande Artikel, van het vastgestelde bij Art.5 der Wet.

Art.10. Zij zullen acht geven, dat elk Onderwijzer, voor hij met het geven van onderrigt aanvange, voorzien zij van het vereischte Patent, en zich te dien einde telkens, gelijkelijk met de bewijsstukken, tot de Speciale Beroeping, Aanstelling of Admissie betrekkelijk (Art.13, no 4 der Wet) de Acte van Patent doen vertoonen; latende voorts het toezigt wegens het jaarlijks vernieuwen van dezelve over aan degenen, die daartoe bij dewet gesteld zijn.

Art.11. Niettegenstaande elk Schoolopziener ingevallen en op wijze bij Art.9. van het Reglement bepaald, bevoegd is, om aan een of meer personen, een plaatselijk toevoorzigt overde School of Scholen aan te bevelen, blijft hij zelf desniettemin geheel en al verantwoordelijk voor zoodanige Scholen en het Onderwijs op dezelve, en gehouden, om ten aanzien ook van deze Scholen de wezenlijke deelen van zijnen post in persoon waar te nemen, strekkende de aanstelling van dusdanig Plaatselijk Toevoorzigt alleenlijk om hen in zijne werkzaamheden daar ter plaatse behulpzaam te zijn en te ondersteunen.

Art.12. Als integrerend lid van elke Plaatselijke Schoolcommissie (art.10 van het Regl.) binnen zijn District gevestigd, draagt de Schoolopziener kennis van, en woont hij zoveel mogelijk bij, elke van derzelver Vergaderingen, inzonderheid die, waarin eenigerhande personen geexamineerd worden en heeft hij den toegang tot alle Scholen, onder die Plaatselijke Schoolcomissien resorterende; doch hij zal niet bevoegd zijn, om als Schoolopziener in deze Vergaderingen voor te zitten, of om, benevens de overige Leden, het bijzonder opzigt over eenige Wijk of Scholen dier Stad of Plaats (Art.10 van het Regl.) te aanvaarden; zijnde aan de overige Leden der Plaatselijke Schoolcommissieen, ten aanzien hunner Stad of Plaats, dezelfde zorg en bijzonder opzigt over het Lager Onderwijs, ieder in zijne Wijk of ten aanzien zijner Scholen, aanbevolen, als dit ten aanzien van Plaatsen, waar geene Plaatselijke Schoolcommissie aanwezig is, aan den Schoolopziener persoonlijk is toevertrouwd; in dier voege, dat al hetgeen in de 9 eerste Artikelen dezer instructie, ten aanzien der Schoolopzieners gezegd is, onder de noodige veranderingen geldt van de Leden der Plaatselijke Schoolcommissien.

Art. 13. Ieder Schoolopziener zoekt langs alle gepaste wegen, inzonderheid door eene minzame Correspondentie met het Plaatselijk Toevoorzigt (art.9 van het Regl.) en de onderscheiden Leden der Plaatselijke Schoolcommissien of derzelver Secretaris (art.10 en 11 van het Regl.), binnen zijn District gevestigd, dadelijk naauwkeurige kennis te dragen van de belangrijke veranderingen en bijzonderheden, welke het Lager Schoolwezen en Onderwijs in geheel zijn District ondergaan of daarop betrekking hebben; inzonderheid van het door afstand, overlijden of anderszins openvallen van eenigerhande Onderwijzersplaats ( en van derzelver aard, Tractementen en Emolumententen of Conditieen, daaraan verknocht, als mede van de namen, de hoedanigheden (art.4 van het Regl.0, den Rang (Art.1 der Verord. Op de Examens) en de begaafdheden der Personen, die ter vervulling van de vacerende onderwijzersplaatsen of anderszins binnen geheel zijn District eene Speciale Beroeping, aanstelling of Admissie erlangd hebben (art.19 en 20 van het Regl.)

Art. 14. Van dit openvallen en vervullen van alle onderwijzersplaatsen, - die van Houderessen van Kleine Kinderschooltjes uitgesloten- benevens van de bijzonderheden aangaande in het vorig Artikel opgenoemd, zendt hij maandelijks bij het Departement van Binnenlandse Zaken in, de nauwkeurige opgaven, ten einde dezelve, voor zoo veel dienstig en belangrijk geoordeeld wordt, te doen plaatsen in de Bijdragen tot den staat en de verbetering van het Schoolwezen (art.24 der Verord. Op de Examens).

Art. 15. De Schoolopzieners zullen zorgen, dat, wanneer hunne Districten door afstand, overlijden of anderszins vacant worden, alle de Papieren, Stukken en Aanteekeningen, daar toe betrekkelijk (art.3 en 6) in behoorlijke orde, aan hunne opvolgers worden overhandigd.

Art.16. Zoo ras eenig Schooldistrict, door afstand, overlijden of anderszins vacant geworden, zal, tot aan de vervulling der vacature toe, het opzigt over dat District, door een of meer Schoolopzieners, tot dezelfde Commissie van Onderwijs Behoorende, worden waargenomen, volgens eene deswegens, telkens bij het invallen eener Vacature, door gemelde Commissie te maken, tijdelijke schikking, onder approbatie van den Secretaris van Staat voor de Binnenlandsche Zaken, en zal voor de waarneming van een zoodanig vacant Schooldistrict het honorarium, aan hetzelve verknocht door hem of hun, die hetzelve waarnemen worden genoten.

Art.17. De Nominatie, ter vervulling eener in vervolg van tijd openvallende Schoolopzienersplaats, (Art.10 der Wet), zal door de respective Commissien van Onderwijs, staande hare eerste gewone Vergadering na het invallen der Vacature moeten geformeerd en bij het Departementaal of Landschapsbestuur ingeleverd worden, of, in geval gewigtige redenen zulks verhinderen, daarvan met opgave dier redenen, staande dezelfde Vergadering, aan het gemeld Bestuur kennis gegeven worden.

De gewone Vergaderingen der Commissien van Onderwijs zullen gehouden worden in de respective Residentieplaatsen der Departementale Besturen, ten minsten driemaal des jaars, in de week na Paaschen en in de tweede volle week der maanden julij en October, op zoodanige dagen en uren, als de Leden onderling zullen goedvinden, mits daar van doende behoorlijke advertentie in de Bataafsche Staats-courant. In het Departement Holland zullen de Vergaderingen gehouden worden, voor het Noordelijk gedeelte, te Haarlem, en voor het Zuidelijk gedeelte, te Rotterdam, of op zoodanige andere plaatsen, als het Departementaal Bestuur zal goedvinden.

Art.19. De buitengewone Vergaderingen zullen gehouden worden: 19.1. Wanneer dezelve voor het afnemen van een of meer Examens worden gevorderd, en alsdan op zoodanigen voet, als, ingevolge Artikel 27 der Verordeningen op de Examens, in de Huishoudelijke Schoolreglementen zal worden bepaald. 19.2. Op expresse bijeenroeping, het zij van den Secretaris van Staat voor de Binnenlandsche Zaken, het zij van het Departementaal Bestuur, welk ieder alsdan voor zich zelven in de kosten op eene redelijke wijze zal voorzien. 19.3. Wanneer de Leden onderling zulk eene buitengewone zamenkomst noodig of raadzaam oordelen, mits alsdan op hunne bijzondere kosten.

Art. 20. Alle de Leden der Commissien van onderwijs zijn verpligt deze Vergaderingen (Art.18 en 19) bij te wonen en kunnen zich daar van om geene andere redenen verschoonen, dan die door de volstrekte noodzakelijkheid worden gewettigd.

Art.21. De Leden der Vergadering nemen bij tourbeurten de post van Voorzitter en Secretaris waar, des echter dat deze ook aan een hunner voor langeren tijd kan worden opgedragen, mits zulks geschiede met deszelfs volkomen bewilliging.

Art.22. In geval eene Commissie mogt verlangen eenen vasten Secretaris buiten hare Leden, zal zij daar van de voordragt doen aan het Departementaal Bestuur, en dezelve zijne aanstelling van den Raadspensionaris ontvangen, zullende echter uit dezen hoofde, geene verhooging mogen gevorderd worden van de globale som, aan elke commissie toegelegd.

Art.23. De gewone en buitengewone Vergaderingen zullen niet eerder scheiden, dan na dat alle de bezigheden, aan dezelve opgedragen, en welke afdoening vorderen, behoorlijk zijn ten einde geloopen

Art. 24. Elk der Leden van de Commissien van Onderwijs brengt op iedere gewone Vergadering ter tafel van dezelve een schriftelijke opgave: 24.1. Van de Scholen, welke hij sedert de laatstvoorgaande Vergadering bezocht heeft (art.5), met vermelding van den tijd op welken, en verslag van zijn bevind en waarnemingen omtrent derzelver gesteldheid in allerlei opzigten (Art.6 en 7). 24.2. Van de gelegenheden, door hem aan Onderwijzers verleend, ten einde hen te onderhouden over hunnen post (Art.4) 24.3. Van het examineren van Schoolonderwijzers van den laagsten Rang en andere Onderwijzers (Art.2 en 4 der Verordeningen) alsmede van Schoolonderwijzers van hoogere Rangen, door zoodanige Plaatselijke Schoolcommissie, als daartoe bij Art.3 van het Reglement geregtigd is, alles met vermelding van zoodanige bijzonderheden, als van belang mogen geacht worden. 24.4. Van de veranderingen en bijzonderheden, welke binnen zijn District, ten aanzien van eenige School of Onderwijzersplaats, sedert de laatste Vergadering, hebben stand gegrepen: inzonderheid. Het openvallen van Onderwijzersplaatsen, en het afgeven van Acten van Speciale Beroeping, Aanstelling of Admissie aan Onderwijzers van allerlei soort of rang, beide met vermelding van belangrijke bijzonderheden daartoe betrekkelijk. De aanstelling van Plaatselijk Toevoorzigt op kleiner plaatsen (Art.9 van het Regl.) en veranderingen, in Plaatselijke Schoolcommissieen, (Art 10 van het Reglement) voorgevallen. Het nieuw oprigten eener Lagere of ook Industrie-School, en het nieuw vestigen van eenigen Huisonderwijzer. Het opmaken van Bijzondere Schoolorde (Art.21 van het Regl.) De invoering van Leer-en Leesboeken, buiten de algemeene boekenlijst, op de Bijzondere Scholen van de beide klassen (Art.24 van het Regl.) De maatregelen ter verbetering en regeling der inkomsten van Onderwijzers (art.9 alsmede art.30, no 1 van het Regl.). de voorzieningen in het onafgebroken schoolhouden en Schoolgaan (Art.9, alsmede art.30, no 2 van het Regl.) En derzelver hindernissen. De aanmoedigingen of wel tegenkanting, den Schoolonderwijzer te beurt gevallen. Gehoudene Schoolexamina. En dit een en ander onder naauwkeurige aanwijzing van alles, wat men, buiten hetgeen reeds in de maandelijksche berigten (Art.14) vervat was, verlangen zou, dat in de meergemelde Bijdragen, enz. Wierde geplaatst.

Art.25. Uit deze zijne schriftelijke opgaven (Art.24) en verdere bijzondere aanteekeningen (Art. 3 en 6) als mede uit de Schriftelijke Opgaven der Plaatselijke Schoolcommissien waar van nader in het volgende Artikel, maakt elk Schoolopziener jaarlijks en wel voor de gewone Vergadering, na Paasschen op een algemeen Verslag van den Staat van geheel het Lager Schoolwezen en Onderwijs binnen zijn District, met bijvoeging van de redenen, weke hem verhinderd mogen hebben, deze of gene Scholen, gedurende het vorig Jaar niet of niet meer dan, eenmaal te bezoeken, als mede van zodanige voorstellen, als hij vermeenen mogt, dat ter bevordering van den welstand van het Lager School wezen en Onderwijs verdienen in deliberatie gebragt to worden. Dit algemeen Verslag levert hij, benevens de gewone schriftelijke Opgave, over de laatste maanden, in ter Vergadering na Paasschen (Art. 18).

Art.26. Ten einde de Schoolopzieners in staat zijn hun Jaarlijksch verslag, in het vorig Artikel vermeld, ten volledigsten optemaken, zullen de Plaatselijke Schoolcommissien of wel derzelver onderscheiden Leden, ten aanzien van de Scholen en het onderwijs, onder haar ressort of toezigt staande of gesteld (Art.10 en 11 van het Regl. Alsmede art.13 van hetzelfde) jaarlijks, uiterlijk voor het einde der maand Februarij, vervaardigen dergelijke schriftelijke Opgave, als van de Schoolopzieners, volgens Art. 24 gevorderd wordt, bevattende voorts alles wat tot het Lager Schoolwezen en Onderwijs binnen hare Stad of Plaats verder mogt betrekking hebben, ten einde dezelve binnen deze maand ter tafel harer Vergadering te brengen en vervolgens te worden esteld in handen van den Schoolopziener ter fine voornoemd.

Art. 27. Uit. deze gezamenlijke jaarlijksche verslagen van de onderscheiden Leden der respective Commissien (Art. 25)wordt door elk derzelve geformeerd een algemeen, doch beknopt overzigt van den staat van geheel het Lager Schoolwezen en Onderwijs, binnen haar Departement of ressort, en daarvan twee afschriften vervaardigd.

Art, 28. Na elke gewone Vergadering der respective Commissien, worden door of- vanwege dezelve uiterlijk binnen veertien dagen daarna bij den Secretaris van Staat voor de Binnenlandsche Zaken ingezonden.

28.1. Een behoorlijk geauthentiseerd Extract uit het verbaal of de Handelingen dezer Vergadering, als mede der tusscheningevallene buitengewone Vergaderingen. 28. 2.De originele schriftelijke Opgaven, door elk van derzelver Leden ter tafel gebragt.(Art. 24). 28.3. Eene specifieke Lijst en opgave van de personen, die op deze gewone of tusschen ingevallene buitengewone Vergaderingen zijn geexamineerd geworden, met vermelding van den uitslag van het gehoudene Examen en inzonderheid van de verschillende Rangen, aan de geexamineerden toegewezen; ten einde, ingevolge het 24 der Verordeningen, zoo veel noodig geoordeeld wordt, van het een en ander openlijke bekendmaking te doen in de Bijdragen enz

Art. 29. Na de gewone Vergadering in de week na Paasschen, worden door of vanwege elke Commissie, uiterlijk binnen vier weken daar na, en afgescheiden van de stukken, vermeld in het vorig Artikel bij den Secretaris van Staat voor de Binnenlandsche Zaken ingezonden: 29.1. Een der twee behoorlijk geauthentiseerde afschriften van het algemeen jaarlijksch Overzicht (Art. 27.) 29.2. De originele algemeene jaarlijksche Verslagen van de onderscheidene Leden der Commissien (Art. 25). ‘ 29.3. De originele schriftelijke Jaarlijksche Opgaven der onderscheidene PlaatseIijke Schoolcommissien (Art. 28). 29.4. Eene specifieke Lijst van zodanige algemene of bijzondere voordragten of voorstellen, getrokken uit die harer Leden (Art. 25) of anderzins voorgekomen, als elke commissie verlangen zou, dat bij de volgende algemeene jaarlijksche Vergadering (Art. 7 van het Regl.) wierden in overweging gebragt, of besloten bij haar Departementaal Bestuur in te leveren.

Art. 30. Een gelijk geauthentiseerd afschrift van het algemeen jaarlijks overzigt (Art. 27) wordt binnen gelijker tijd door de Commissie, verzonden aan het respectief Departementaal of Landschaps-Bestuur, terwijl voorts van alle overige stukken, des gerequireerd, visie gegeven wordt aan hetzelve, als mede aan dat Lid uit het zelve, het ‘welk speciaal met de zorg over het Lagere Schoolwezen en Onderwijs is belast (Art. 5 der Wet); ten welken einde alle oorspronkelijke, bij den Secretaris van Staat voor de Binnenlandsche Zaken ingezondene Stukken, met name de schriftelijke Opgaven der onderscheidene Schoolopzieners (Art. 24), derzelver jaarlijksche Verslagen (Art. 25) aIs ‘mede de jaarlijksche schriftelijke Opgaven der onderscheidene Plaatselijke SchooIcommissien (Art. 26), na dat daar van bij het Departement van Binnenlandsche Zaken het noodig gebruik zal zijn gemaakt, en uiterlijk binnen twee maanden na de ontvangst, zullen worden. terug gezonden aan den Secretaris der laatstgehouden vergadering, om bij de stukken en papieren der respective Commissien te worden gedeponeerd en bewaard.

Art. 31. De Raadpensionaris behoudt aan zich de magt om deze Instructie zoodanig te interpreteren; te altereren en te amplieren, als bevonden zal worden te behooren.

Ten derden: dat, overeenkomstig het 21 Artikel der Schoolwet, in het eerste Lid dezer vervat , door den Raadspensionaris aan den Volke zal worden bekend gemaakt het tijdstip, waarop alle vorige Plakkaten, Statuten, Ordonnantien, Keuren of Reglementen, binnen deze Republiek op het Schoolwezen geemaneerd, en alle Schoolverorderingen, hoe ook genaamd, speciaal de Publicatie van den 29 Julij 1803, benevens alle daar uit voortgesprotene algemeene en bijzondere Verordeningen en Schoolreglementen, zullen worden afgeschaft en buiten effect gesteld. Dienvolgens gelasten en bevelen Wij, dat deze zal worden afgekondigd en aangeplakt alomme daar zulks behoort; met last aan allen, die het aangaat, om te zorgen, dat aan den inhoud dezes stiptelijk worde voldaan.

Gedaan in den Haag, den 3 April 1806.

(was geteekend) R.J. SCHIMMELPENNINCK, Raadpensionaris.

De Algemeene Secretaris van Staat, (Onderstond) Ter Ordonnantie

was gecontrasigneerd C. G. HULTMAN.

Deze wetteksten van 1806 zijn door mij (MR) overgenomen uit: de Verzameling van wetten betrekkelijk het Lager Onderwijs in Zuid Holland. Gorinchem, J. Noorduyn en Zoon, 1846.

zie ook:

B. Reglement voor het Lager Schoolwezen en Onderwijs

C. Verordeningen op het afnemen en afleggen der Examens van degenen, welke Lager Onderwijs begeeren te geven in de Bataafsche Republiek 1806.

D. Instructie voor de Schoolopzieners

E. Algemeene Schoolorde voor de lagere scholen binnen de Bataafsche Republiek