Home | About Us | Contact Us


Onderwijswet van 1806

B. REGLEMENT voor het Lager Schoolwezen en Onderwijs binnen de Bataafsche Republiek 1806.

Art.1. Lagere Scholen (Art. 1 en 12 der Wet) zijn alle zoodanige, waar, onder welke benaming ook, het zij die van Scholen, Collegiën, instituten of dergelijke , de jeugd van allerlei ouderdom en van beiderlei kunne, het zij gezamenlijk, het zij ieder afzonderlijk, in de eerste beginselen van kennis en beschaving, als Lezen, Schrijven, Rekenen en de Nederlandsche Taal , of in derzelver verdere hulpmiddelen, als de Fransche en andere hedendaagsche of ook geleerde Talen, de Aardrijks-,Geschiedkunde en dergelijke , onderwezen, of ook alleenlijk tot hoogere beschaafdheid gevormd wordt. Alleen de gewone Latijnsche Scholen of zoogenaamde Gymnasien zijn daarvan uitgezonderd.

Art.2. De Lagere Scholen worden onderscheiden in dezulke, die uit eenige publieke, het zij Lands, Departementale, Plaatselijke , Geestelijke, Kerkelijke of eenige andere openbare kas hoegenaamd, geheel of gedeeltelijk regtstreeks onderhouden of ondersteund worden, of behooren tot een Gestigt, hetwelk op eenigerhande wijze uit eene publieke kas onderhoud of vasten onderstand erlangt, - en in dezulke, wier onderhoud, buiten bijdrage of toelage uit eenige publieke kas, gevonden wordt uit bijzondere Kassen, Fondsen, Toelagen of Penningen. De eersten heeten Openbare en de laatsten Bijzondere Scholen ; ook worden derzelver Onderwijzers onderscheiden in Openbare en Bijzondere.

Art.3. De Bijzondere Scholen, in het vorig Art. vermeld, zijn van tweederlei Klasse,

3.1. De zoodanige die - of bij uitsluiting behooren , het zij tot eenige Diakonie of eenig Godshuis, van welke Gezindte ook, het zij tot de Maatschappij Tot Nut van t Algemeen, het zij ook tot eenig ander, geheel op zich zelve staande Gestigt, of ten eene male komen ten koste of laste van eene of meerdere bijzondere Personen, die zich tot derzelver oprigting en geregeld en toereikend onderhoud. verbonden of onderling vereenigd hebben.

3.2. De zoodanige, die, zonder eenigerhande vasten onderstand of bezolding , haar onderhoud geheel en al vinden uit het provenu van de Schoolgelden en Kostpenningen der af- en aankomende leerlingen.

Art.4. Het Lager Onderwijs (Art.1 en 13 der Wet) binnen de Bataafsche Republiek wordt gegeven, deels door de Onderwijzers van beiderlei kunne in de, Art. 2 en 3, omschreven Openbare en Bijzondere Scholen, onder welke ook gerekend worden alle zoodanige Personen, die aan den werkelijken Schoolhouder of Schoolhouderesse gesubstituëerd of geadjungeerd zijn, of ook onder den naam van Ondermeester, Ondermademoisel of anderzins in een dier Scholen met eenig afzonderlijk vak van het Lager Onderwijs bepaaldelijk belast zijn deels door zoodanige Onderwijzers van beiderlei kunne , als onder den titel van Onderwijzer aan de huizen, Taalmeester, Opzegger of eenigen anderen, het zij in hunne eigene, het zij aan de huizen van anderen, aan eenen of meerdere leerlingen in eenig gedeelte van. het Lager Onderwijs , boven in Art. 1 omschreven , onderrigt geven. Deze alle zijn begrepen in de Algemeene Wet; wordende van elkander onderscheiden door de algemeene benoemingen van Schoolonderwijzers, Schoolhouderessen en Huisonderwijzers. Alleen de zoogenaamde Gouverneurs en Gouvernanten zijn hiervan uitgezonderd, (verg. Art. 13 der Wet.).

Art.5. Elk der Schoolopzieners heeft zijn bijzonder District, waarover het opzigt aan hem persoonlijk is aanbevolen , en waar binnen hij, zoo veel mogelijk , met der woon zal moeten gevestigd zijn.

Art.6. De Commissien van Onderwijs (Art.4 der Wet) worden tot het houden harer Vergaderingen door de respective Departementale of het Landschaps Bestuur verzorgd van localen, vuur, licht, schrijfbehoeften en verdere benoodigdheden.

Art.7. Er zal eenmaal 's jaars eene Algemeene Vergadering, uit de respective Commissiën, door den Secretaris van Staat voor de Binnenlandsche Zaken, dit noodig oordeelende , beschreven en in den Haag onder deszelfs directie gehouden worden, ter overweging en bevordering der algerneene belangen van het Lager Schoolwezen en Onderwijs.

Art.8. Tot deze Algemeene Vergadering zal elke Commissie één harer Leden afvaardigen ,die volgens een te bepalen Tarief, deswege zal worden schadeloos gesteld.

Art.9. In zodanige kleinere Steden , Dorpen, Vlekken , Gehuchten of Streken, waar, - ieder Dorp, Gehucht of Streek op zich zelve genomen, - boven eene Openbare School (Art. 2.), geen twee of meer Bijzondere Scholen der tweede Klasse (Art. 3. no. 2.), Vrouwen-Scholen niet gerekend , gevonden worden, is de Schoolopziener van het District (Art. 5.) bevoegd , om met overleg en onder dadelijke aanstelling van het Gemeente-Bestuur dier Plaats, waar zoodanig een bestaat , aan één of meer bij hem bekende en vertrouwde personen , een Plaatselijk en aan hem ondergeschikt Toevoorzigt (Art. 1 der Wet) over de School of Scholen , benevens alle Onderwijzers van beiderlei kunne, tot zoodanige Plaats behoorende , aan te bevelen.

Art.10. In alle grootere Steden of Plaatsen, waar - iedere Plaats op zich zelve genomen - boven eene of meer Openbare Scholen (Art. 2.) twee of meer Bijzondere Scholen der tweede Klasse (Art. 3. No. 2.), Vrouwen-Scholen niet gerekend , gevonden worden , zal met overleg van den Schoolopziener van het District (Art. S.) door het Gemeente-Bestuur worden aangesteld een plaatselijk opzigt over de Lagere Scholen en het Onderwijs, bestaande, naar den aard der omstandigheden ende gelegenheid der stad of Plaats , uit een of meerdere personen , zoo echter, dat bij een meerder getal van dezelve de Stad of Plaats zoodanig in Wijken of Scholen verdeeld worde , dat ieder Lid zijne bijzondere Wijk of Scholen hebbe, waarover liet opzigt aan hem persoonlijk is aanbevolen: alle welke Personen gezamenlijk en gecombineerd (Art.1 der Wet) met den Schoolopziener van het District uitmaken de Plaatselijke Schoolcommissie (Art.11 der Wet) welke werkzaamheden, voor zoverre zij niet in de Verordeningen op de Examens of Instructie voor de Commissieen van Onderwijs bepaald zijn in de Departementale (Art.20 der Wet) of ook plaatselijke School-reglementen , te arresteren in overeenstemming met de algemeene Wetten, zullen worden geregeld.

Art.11. In grootere Steden of Plaatsen, in het voorgaande Art. omschreven, wordt het opzigt over de Openbare Scholen (Art. 2.) - voor zoo, verre die thans nog staan mogen onder directie van bijzondere Collegiën van Regenten, Inspectoren of dergelijke, en nog niet dadelijk onder het algemeen plaatselijk Schoolopzigt gebragt zijn of daar onder niet geheel kunnen gebragt worden -'gecombineerd geoefend door de Plaatselijke Schoolcommissie, of wel twee of meer daartoe benoemde Leden uit dezelve (Art.10.) en door een altijd gelijk getal Leden uit de zoo evengenoemde Collegiën; makende dezen dan gezamenlijk uit de Plaatselijke Schoolcommissie voor de Openbare Lagere Scholen , en regelende onderling. onder het beleid en de goedkeuring van het Gemeente-Bestuur, hare inrigting en werkzaamheden naar den eisch der omstandigheden , zoo echter, dat aan dezelve geheel en al verblijve de zorg over het onderwijs op gemelde Scholen, en over alles ' wat daartoe betrekking heeft.

Art.12. De aanstelling der algemeene Plaatselijke Schoolcommissie (art.10) en de regeling der meer bijzondere Plaatselijke Schoolcommissien voor de openbare Scholen, waar dezelve mogen gevorderd worden *Art.11), zal moeten geschieden uiterlijk binnen twee maanden na de afkondiging dezes, en daar van onmiddellijk van wege de respective Gemeente Besturen kennis worden gegeven aan het respectief Departementaal Bestuur, als mede aan de Commissie van Onderwijs; zullen gedurende den tijd, dat zoodanig Plaatselijk Schoolopzigt niet tot stand mogt gebragt zijn, de Schoolopziener van het District deszelfs werkzaamheden waarnemen.

Art.13. Het. toezigt over de bijzondere Scholen der eerste Klasse (Art. 3. NO. 1.) is, voor zoo verre er geen gevestigd opzigt over bestaat, opgedragen aan den Schoolopziener van het District (Art 5,) of aan de Plaatselijke Schoolcommissie (Art. 10.) maar blijft in voor zoo verre over dezelve een gevestigd opzigt aanwezig is , aan hetzelve toevertrouwd ; zoo echter dat aan den Schoolopziener van het District, of aan de Plaatselijke Schoolcommissie , dáár, waar er eene aanwezig is, de gelegenheid gegeven worde den staat en de inrichting dezer Scholen te kennen, ten einde daar van jaarlijks ter plaatse, waar zulks behoort, het noodig verslag te kunnen inleveren; zijnde voorts gemelde Schoolopziener of Plaatselijke Schoolcommissie gehouden, het over deze bijzondere Scholen gevestigd opzigt te dienen van zoodanige bedenkingen en inlichtingen, als tot den meerderen bloei dier Scholen zouden_kunnen dienstig zijn; blijvende gemeld opzigt zelve verantwoordelijk voor de opvolging der algemeene en bijzondere Wetten en verordeningen, op het Lager Schoolwezen en de inrigting en het onderwijs der Lagere Scholen gemaakt of nog te maken.

Art.14. Alle degenen die thans Lager Onderwijs geven, en boven in art.4 omschreven zijn, zullen zich, in den loop der maand julij dezes jaar, in persoon of schriftelijk vervoegen bij den Schoolopziener van het District of de Plaatselijke Schoolcommissie, waar zoodanig eene bestaat; zullende zij die alsdan tevens eene Acte van vorige Beroeping, aanstelling of admissie inleveren, dadelijk een bewijs van Algemeene Toelating ontvangen; als ook dezulke, die zonder eenigerlei Acte van dien aaard te bezitten, daartoe op eenigerhande grond, door den Schoolopziener of de Plaatselijke-Schoolcommissie, onder goedkeuring van het daartoe bevoegde bestuur geoordeeld worden, vallende dan alle, die langs deze weg een bewijs van Algemeene Toelating erlangen, onder de termen van thans wettig fungerende Onderwijzers, Art.15 der Wet vermeld.

Art.15. In geval van verregaande onkunde (Art.15 der Wet) zal, na voorafgaande vermaning en waarschuwing door den Schoolopziener of de Plaatselijke Schoolcommissie, een zekere tijd, van ten minste zes maanden, worden gesteld, na welken zij, hetzij voor de Commissie van Onderwijs, hetzij voor de Plaatselijke Schoolcommissie, (Art.10), ingeval zij onder zoodanig eene ressorteren, bewijzen hunner aanvankelijke verordeningen zullen moeten geven, of bij gebreke van dien, op de wijze, bij Art.18 en 19 der Wet bepaald, in hunnen post geschorst of daarvan ontzet worden.

Art.16. Van de bepalingen, bij Art.13 der Wet gemaakt, zijn alsmede uitgezonderd zoodanige Personen, die binnen deze Republiek van eenige daartoe bevoegde Vergadering, de faculteit tot het leeren in het openbaar hebben verkregen, en jonge lieden ter vorming of opleiding tot hoogere wetenschappen eenig Lager Onderwijs mogen verkiezen te geven, het zij dezen bij hen inwonen of niet, mits daarvan, bij dadelijke inwoning, in allen gevalle, als ook, buiten dadelijke inwoning, dan wanneer het getal hunnner leerlingen dat van vier moge te boven gaan, schriftelijk kennis gevende aan de Commissie van Onderwijs of de Plaatselijke Schoolcommissie; zullen zij zich ter onderwijzing hunner kwekelingen, in eenig afzonderlijk vak van het Lager Onderwijs (Art.1 en 4), alleen mogen bedienen van zoodanige Personen, die de vereischten bezitten, bij Art.13 der Wert bepaald.

Art.17. Zonder de algemeene Toelating tot het geven van Lager Onderwijs (Art.13, no2, en Art.16 der Wet) verkregen te hebben, zal het niemand geoorloofd zijn openlijk te staan naar eene vacante of het oprigten eener nieuwe School, of het geven van Onderwijs aan de huizen. Ook zal het iemand immer vrijstaan in eenig ander gedeelte van het Laager Onderwijs onderrigt te geven, dan tot welks onderwijzing hij of zij bij de Algemeene Toelating ontving.

Art.18. Bij het openvallen van eenige Onderwijzersplaats (Art.4), zal daarvan door degenen, die de Aanstelling of Beroeping doen of de Admissie verleenen moeten (Art.17 der Wet) schriftelijk worden gegeven aan den Schoolopziener of de Plaatselijke Schoolcommissie, met opgave der Tractementen en Emolumenten, aan die plaats verbonden, ten einde deze daar van, overeenkomstig Art.14 der meergemelde Instructie, openlijke bekendmaking kunnen doen ter plaatse, waar zulks behoort.

Art.19. Bij elke Speciale Beroeping, Aanstelling of Admissie (art.13, No 3 en Art.17 der Wet), zal daarvan door degenen, die de Beroeping of Aanstelling doen of de Admissie verleenen, aan den beroepenen, aangestelden of geadmiteerden, het zij als Openbaar of Bijzonder Schoolonderwijzer of Schoolhouderesse, het zij als Huisonderwijzer (Art.4), eene schriftelijke Acte moet worden afgegeven, bevattende naauwkeuriglijk den omtrek der werkzaamheden denzelven opgedragen; doch welke werkzaamheden, wat het onderwijs betreft, zich in geen geval verder zullen mogen uitstrekken, dan die, waartoe de beroepene, aangestelde of geadmiteerde de Algemeene Toelating (Art.13 no 2, en Art.16 der Wet) ontving, en welke Acte denzelven, voor zoo verre het onderwijs aangaat, geene verdere qualificatie geeft, dan zij, die hem beroepen, aanstellen, of toelaten, geregtigd zijn te verleenen. Het zijn voornamelijk deze Acten, welke, zoo dikwerf zij ontvangen worden, ingevolge No.4 van Art.13 der Wet, moeten zijn vertoont geworden aan den Schoolopziener van het District, of aan de Plaatselijke Schoolcommissie, voor en aleer eene beroepene, aangestelde of geadmiteerde van zijne Beroeping, Aanstelling of Admissie vermag gebruik te maken ook ten einde van de Beroeping, Aanstelling of Admissie de openbare aankondiging geschiedde ter plaatse, waar zulks behoort.

Art.20. Boven en behalve eene Speciale Beroeping, Aanstelling of Admissie, als huisonderwijzer, wordt een Speciale Beroeping, Aanstelling of Admissie als schoolonderwijzer gevorderd, en omgekeerd; zijnde ieder derzelve daarenboven alleen van kracht voor de Plaats of School, voor welke zij verkregen zijn; blijvende het aan ieder Gemeentebestuur onverlet, om aan School-en Huisonderwijzers, elders, doch binnen hetzelfde District of Departement toegelaten, (vergelijk Art.21 der Verordeningen op de Examens) en gevestigd, mede de Speciale Admissie te verleenen tot het geven van onderwijs aan de huizen binnen deszelfs ressort, met inachtneming echter van het vastgestelde bij Art.17 der Wet, en van het vermelde in het slot van het voorgaande Art.dezes Reglements.

Art.21. Op alle Scholen zal worden ingevoerd en opgevolgd een algemeene Schoolorde, door den Secretaris van Staat voor de Binnenlandsche Zaken te ontwerpen en te arresteren, en bovendien eene bijzondere, in overeenstemming met de algemeene ingerigt naar de verschillende behoeften en omstandigheden der onderscheiden Scholen, te ontwerpen door het respectivelijk over dezelve gevestigd opzigt, en, voor zoo verre dit vereischt wordt, te arresteren, naar den aard der omstandigheden, het zij door het Plaatselijk, het zij door het Departementaal Bestuur, met inzending van die alle bij de Commissie van Onderwijs, door welke dezelve worden ingezonden bij den Secretaris van Staat voor de Binnenlandsche.Zaken

Art.22. Alle Schoolonderwijs zal zoodanig moeten worden ingerigt, dat onder het aanleeren van gepaste en nuttige kundigheden, de verstandelijke vermogens der kinderen ontwikkeld, en zij zelven opgeleid worden tot alle maatschappelijke en Christelijke deugden.

Art.23. Terwijl vastgesteld wordt het nemen van maatregelen om de Schoolkinderen van het onderwijs in het Leerstellige van, het Kerkgenootschap , waartoe zij behooren , geenzins verstoken te doen blijven, zal het geven van dit onderwijs niet geschieden door den Schoolmeester.

Art.24. De Schoolhouders en Schoolhouderessen zullen, na verloop vaneen nader te bepalen tijd , niet vermogen op derzelver Scholen eenige andere Leer- of Leesboeken te gebruiken, dan welke uitgedrukt staan op eene algemeene Boeken-lijst, door den Secretaris van Staat voor de Binnenlandsche Zaken te ontwerpen en te arresteren ; uit welke algemeene lijst elke Commissie van Onderwijs eene bijzondere Lijst van Schoolboeken zal vermogen te formeren, ten einde, met uitsluiting van alle andere, op de Scholen, onder, haar ressorterende , te worden gebezigd, met dien verstande nogtans, dat aan de Onderwijzers der Bijzondere Scholen van de eerste Klasse (Art. 3 , NO.1.) de vrijheid gelaten zij , om zich - onder goedkeuring van het over dezelve respectivelijk gevestigd opzigt, en met kennisgeving daar van , het zij aan den Schoolopziener, hetzij aan de Plaatselijke Schoolcommissie, waar deze bestaat - op hunne Scholen nog van zoodanige andere Leer- of Leesboeken te bedienen, als de aard hunner Scholen vorderen mag; en wijders dat het aan de Onderwijzers der Bijzondere Scholen van de tweede Klasse, (Art. 3, No. 2.) zal vrijstaan om aan den Schoolopziener van het District of aan de plaatselijke Schoolcommissie, waar zulk eene aanwezig is, zoodanige hoogere en voor bijzondere wetenschappen geschikte Leer- en Leesboeken , ten gebruike op hunne Scholen, ter goedkeuring voor te slaan , als voor derzelver hoogere en bijzondere inrigting en behoefte mogen gevorderd worden: zullende hier van zoo wel ten aanzien der bijzondere Scholen van de eerste, als ten aanzien van die der tweede Klasse, op de eerstvolgende Vergadering der Commissie van Onderwijs, door den Schoolopziener van het District opgave worden gedaan, en vervolgens door deze aan den Secretaris van Staat voornoemd.

Art.25. Alle degenen, die nalatig of onwillig zijn, om aan het bepaalde bij de vier voorgaande Artikelen te voldoen, vervallen in de straffen, bij Art.18 der Wet vastgesteld.

Art. 26. Niettegenstaande de bepalingen, omtrent het schorsen en intrekken der Acte van Algemeene Toelating, bij Art.18 en 19 der Wet gemaakt, behouden zoodanige bijzondere Personen en Collegoen, als tot de Bijzondere Scholen der eerste klasse (Art.13, no.1), de naaste betrekking hebben, de faculteit om derzelver Onderwijzers respectivelijk het regt en genot hunner Speciale Beroeping of Aanstelling voor zoo langen of korten tijd of ook geheel te ontnemen, als zij billijerwijze voor het belang hunner School zouden mogen noodig oordelen, gevende daar van, benevens van de hiertoe moverende redenen, dadelijk kennis aan den Schoolopziener van het District of de Plaatselijke Schoolcommissie, ten einde, voor zoo verre noodig geoordeeld wordt, van een en ander openlijk berigt te geven ter plaatse, waar zulks behoort.

Art.27. Ten aanzien van alle overige Onderwijzers, namelijk de Openbare Schoolonderwijzers, de Bijzondere Schoolonderwijzers der teede klasse, de Schoolhouderessen en de Huisonderwijzers, zal geene opschorsing of intrekking der Speciale Beroeping, Aanstelling of Admissie kunnen plaats hebben, afgescheiden van de opschorsing en intrekking hunner Acte van Algemeene Toelating, overeenkomstig Art.18 en 19 der Wet, en zal hiervan al mede de openlijke bekendmaking geschieden ter plaatse, waar zulks behoort.

Art.28. Op alle Bijzondere Scholen der eerste Klasse, (Art. 3. No.1.) zullen alleen mogen worden opgenomen en onderwezen zoodanige Kinderen, die zelve of wier Ouders tot de Diakonie, het Godshuis, de Maatschappij of het Gesticht, waaraan die Scholen respectivelijk verbonden zijn, of onder derzelver Oprigters of Inteekenaars behooren.

Art.29. Op zoodanige Openbare Scholen, welke alleen voor de Kinderen van Behoeftigen zijn opgerigt, zullen alleen de zoodanige mogen opgenomen en onderwezen worden, terwijl op zulke Plaatsen, als ook ten platten Lande, waar geene zoodanige Scholen alleen ten behoeve van Arme Kinderen aanwezig zijn, door het daartoe bevoegd Bestuur de noodige zorg zal gedragen worden, dat deze, het zij ten koste der Diakonie, waar toe zij behooren, het zij te aanwezig zijnde School behoorlijk en geregeld onderwijs ontvangen.

Art.30. Aan de Departementale en Gemeente-Besturen werd aanbevolen om bedacht te zijn op het beramen en nemen van gepaste maatregelen 1. Ter zoodanige regeling der Inkomsten van den Schoolmeester, vooral ten platte lande, dat deze naar de aard zijner behoefte, bij eene goede waarneming van zijnen post, daar in een toereikend bestaan vinde, en wel zo min mogelijk regtstreeks afhankelijk van de ouders, wier kinderen zijne School bezoeken (Art.3 der Wet). 2. Ter voorziening in het zoo veel mogelijk onafgebroken Schoolhouden en Schoolgaan geheel het jaar door. Van alle welke maatregelen, het zij reeds bij de hand genomen, het zij vervolgens te nemen, als mede van derzelver gevolgen, door den Schoolopziener van het District berigt zal worden ingezonden bij den Secretaris van Staat voor de Binnenlandse Zaken, ten einde daar van zoodanig gebruik te kunnen maken, als ten nutte van het Algemeene Schoolwezen dienstig zoude mogen worden geoordeeld.

Art.31. De Secretaris van Staat voor de Binnenlandsche Zaken beraamt en draagt voor alle gepaste maatregelen, ter aankweeking van geschikte onderwerpen voor het Lager Onderwijs, ter aanmoediging van verdienstelijke Onderwijzers, ter verbetering en verzekering van het bestaan en tot der Openbare Onderwijzers, ter verbetering en verzekering van het bestaan en lot der Openbare Onderwijzers; als mede ter meest geregelde en meest vruchtbare onderwijzing en opleiding der Bataafsche Jeugd; makende voorts, benevens de Departementale en Gemeente-Besturen, van alle middelen, in derzelver handen gesteld (Art.3 der Wet), het best en convenabelst gebruik, om het verbeterd Lager Schoolwezen en Onderwijs ten krachtdadigsten te bevorderen, en de Wtten en Verordeningen, omtrent hetzelve geemaneerd, te handhaven en te doen nakomen.

Art. 32. De Raadspensionaris behoudt aan zich, om dit Reglement zoodanig te interpreteren, te altereren en te amplieren, als in tijd en wijle nuttig en noodzakelijk zal worden geoordeeld.

Door mij (MR) overgenomen uit: de Verzameling van wetten betrekkelijk het Lager Onderwijs in Zuid Holland. Gorinchem, J. Noorduyn en Zoon, 1846.

zie ook:

A. Wet voor het Lager Schoolwezen en Onderwijs in de Bataafsche Republiek 1806

B. Reglement voor het Lager Schoolwezen en Onderwijs

C. Verordeningen op het afnemen en afleggen der Examens van degenen, welke Lager Onderwijs begeeren te geven in de Bataafsche Republiek 1806.

D. Instructie voor de Schoolopzieners

E. Algemeene Schoolorde voor de lagere scholen binnen de Bataafsche Republiek