Home | Sitemap | Contact Us


De r.-k. Weeshuisschool en de Stalpaert van der Wieleschool in Delft.

Deel 1 van de Historische Reeks over Delftse scholen. Ohis Research Voorburg 2006. ISBN-13: 978-90-5959-035-9. Te koop bij het Gemeente Archief in Delft voor 10 euro.

9. Slot. Samenvatting en terugblik

RK Weeshuisschool en Stalpaert van der Wieleschool in Delft In de voorgaande hoofdstukken is de geschiedenis van de r.-k. Weeshuisschool en Parochiale Jongensschool in chronologische volgorde beschreven. Daarbij zijn verschillende invalshoeken te onderscheiden zoals bestuurlijk, onderwijsgevenden en onderwijs, leerlingen, en financiële en materiële ontwikkelingen.

Bestuurlijk
De r.-k. Weeshuisschool werd opgericht en in stand gehouden door de regenten van het Armbestuur van de rooms-katholieke Gemeente te Delft. In 1820 vroegen zij aan de Plaatselijke autoriteiten toestemming om een schoolmeester aan te stellen in het r.-k. Weeshuis op de Oude Langendijk. Over deze beginjaren is weinig bekend. Na 1855 vond er een taakverdeling plaats tussen het r.-k. Parochiaal Armbestuur en de regenten van de katholieke wees- en bejaardenhuizen in Delft. In de praktijk hadden notabelen zoals H. en H.A.A. van Berckel en P.J. van Kranendonk diverse dubbelfuncties. Zij waren behalve regent, ook lid van de Plaatselijke Schoolcommissie, die volgens de onderwijswet van 1806 ervoor moest zorgen dat op lokaal niveau de wetten werden nageleefd. In 1873 vond een reorganisatie plaats van het katholiek onderwijs in Delft en werd er een Interparochiaal Schoolbestuur gevormd vanuit de Jozef- en Hippolytusparochie. Het r.-k. Armbestuur droeg de school over aan het nieuwe bestuur en vanaf die tijd werd de school aan de Nieuwe Langendijk r.-k. Parochiale Jongensschool genoemd. Het Interparochiale Schoolbestuur zorgde voor de aanstelling van onderwijzers en beheerde het gebouw en de inventaris. Beleidsmatig bemoeiden zij zich nauwelijks met de inhoud van het onderwijs. Wel waakten zij ervoor dat de katholieke identiteit zorgvuldig werd ingevuld.

Onderwijsgevenden en onderwijs
Over de eerste schoolmeester die in 1820 met elf leerlingen begon, weten we niets. Wel dat drie jaar later J. Elzen onderwijzer was aan de r.-k. Weeshuisschool. Toen hij in 1830 als particulier onderwijzer een eigen school begon, bleef hij ook lesgeven op de Oude Langendijk. In 1839 brak een nieuwe periode aan met een hoofdonderwijzer. Uit het verslag van het vergelijkend examen uit 1839 weten we dat er negen kandidaten waren voor de vacature aan de r.-k. Weeshuisschool. Arnoldus Rossius had de beste resultaten en werd hoofd van de school. Hij had twee ondermeesters die hem hielpen bij het onderwijs aan het snelgroeiende aantal leerlingen. Uit een inventarislijst van 1855 bleek dat heel veel gebruikte schoolboekjes hetzelfde waren als op de openbare scholen in Delft. Alleen voor de godsdienstlessen waren er aparte boeken met een duidelijk katholieke signatuur. Uit de jaarverslagen die hoofdonderwijzer Pieter de Grace rond 1860 aan de regenten stuurde, weten we dat de inhoud van het onderwijs voor die tijd heel degelijk was. Ook Hendrikus Wassen schreef in 1866 uitvoerig over het onderwijs en de opleiding van kwekelingen aan zijn school. Hij stimuleerde de jonge mensen om ijverig te studeren en begeleidde ook zijn oudere onderwijzers door pedagogische en didactische raadgevingen. Rond 1890 waren er tien onderwijzers aan de r.-k. Parochiale Jongensschool verbonden. Op de teamfoto die in die tijd is genomen, waren ze allemaal keurig gekleed in een donker pak, compleet met overhemd en strik. Er werden steeds meer schoolboeken gebruikt die speciaal voor katholieke scholen waren geschreven.
In de laatste periode van 1903 tot 1929, was Wilhelm Wittenberg schoolhoofd. Hij gaf lessen in de hoogste klassen zoals Engels, Frans en wiskunde. Wittenberg was voorzitter van de katholieke bond voor onderwijsgevenden in Delft en schreef diverse voorstellen aan zijn bestuur om de rechtspositie van de onderwijzers te verbeteren.

Leerlingen
Aanvankelijk was de r.-k. Weeshuisschool alleen bestemd voor katholieke weeskinderen. Na 1839 mochten ook arme kinderen en katholieke kinderen van minvermogenden worden toegelaten als er op de stadsarmenscholen te weinig plaats was. Door de verbouwingen van de wees- en bejaardenhuizen op de Oude Langendijk in 1844 was er voldoende ruimte om nieuwe leerlingen op te vangen en steeg het aantal leerlingen boven de driehonderd. Na de verhuizing naar een nieuw gebouw op de Nieuwe Langendijk groeide het leerlingenaantal fors en rond 1900 waren er zelfs meer dan zevenhonderd leerlingen.
De school was vanaf 1873 ingedeeld in drie afdelingen: voor de deftige burgerstand, de gewone burgerstand en de armen en minvermogenden. De laatste afdeling had enkele honderden leerlingen, terwijl in de eerste afdeling slechts vijftig leerlingen zaten. In 1913 moesten de deftige burgerkinderen van het bestuur verhuizen naar het gebouw van de nieuw geopende MULOschool aan de Koornmarkt. Door de opening van de Hippolytusschool voor jongens aan de Raam in 1919 verloor de school aan de Nieuwe Langendijk ook veel gewone burgerkinderen. In de jaren twintig kreeg elke Delftse parochie eigen parochiescholen en het aantal leerlingen van de Parochiale Jongensschool daalde drastisch. Wittenberg streed tevergeefs tegen het imago van katholieke armenschool in Delft.

Financiële- en materiele ontwikkelingen
In de negentiende eeuw werden alle uitgaven voor de katholieke scholen door de gelovigen zelf bekostigd. Het r.-k. Armbestuur beheerde de giften en gaf bij grote uitgaven leningen uit in grote en kleine coupons. Zo werd bij de nieuwbouw in 1852 bijvoorbeeld ƒ 12.000,- aan leningen uitgezet. Het bisdom van Haarlem stond later garant en moest vooraf toestemming geven. Daarnaast werden er maandelijks aparte collectes gehouden in de kerk voor de scholen en werd iedere parochiaan onder morele druk gezet om de kinderen toch vooral naar een katholieke school te sturen. Voorts waren er enige inkomsten uit de schoolgelden, maar dat was op deze school vrij gering door het grote aantal kinderen van armen en bedeelden.
Vanaf 1890 ontving het bestuur voor het eerst enige Rijkssubsidie voor de onderwijzerssalarissen. Na het einde van de schoolstrijd door de gelijksteling van openbaar- en bijzonder onderwijs in 1917, was er sprake van volledige subsidiëring van de salarissen door het Rijk. De kosten van gebouwen, eerste inrichting en exploitatiekosten werden vanaf 1920 door de Gemeenten vergoed. Voor het bijzonder onderwijs was dit een aanzienlijke verbetering.
Samenvattend kunnen we stellen dat de r.-k. Weeshuisschool in het begin van de negentiende eeuw is ontstaan door particulier initiatief. Idealistische onderwijsmensen, zoals De Grace, Wassen en Wittenberg, hebben zich jarenlang ingespannen om goed onderwijs te realiseren. Ruim honderd jaar hebben vele Delftse kinderen onderwijs gehad in de gebouwen aan de Oude- en Nieuwe Langendijk. In 1929 werd de Parochiale Jongensschool formeel gesloten, maar het katholiek onderwijs ging door en zorgt anno 2006 nog voor goed onderwijs aan een derde deel van de Delftse schoolbevolking.

Zie ook het voorwoord, de inleiding en de inhoudsopgave