Home | About Us | Contact Us


Onderwijswet van 1806

A. Wet voor het Lager Schoolwezen en Onderwijs in de Bataafsche Republiek 1806

B. Reglement voor het Lager Schoolwezen en Onderwijs

C. Verordeningen op het afnemen en afleggen der Examens van degenen, welke Lager Onderwijs begeeren te geven in de Bataafsche Republiek 1806.

D. Instructie voor de Schoolopzieners

E. Algemeene Schoolorde voor de lagere scholen binnen de Bataafsche Republiek

Door mij (MR) overgenomen uit: de Verzameling van wetten betrekkelijk het Lager Onderwijs in Zuid Holland. Gorinchem, J. Noorduyn en Zoon, 1846.

Wet van den 3 april, 1806.

Aan hun Hoog Mogende, Vertegenwoordigende het Bataafsch Gemeenebest, allen, dengenen, die deze zullen zien of hooren lezen, Salut! Doen te weten: Vooreerst: Dat door Ons Ontvangen en goedgekeurd zijnde de Voordragt van den Raadspensionaris, daartoe gedaan, dien ten gevolge is besloten te arresteren, gelijk wordt gearresteerd bij dezen de navolgende Wet voor het Lager Schoolwezen en Onderwijs, in de Bataafsche Republiek.

Art.1. Het bijzonder opzigt over den staat en de inrigting der Lagere Scholen , als mede over geheel het Lager Onderwijs, is, onder het oppertoezigt van den Raadpensionaris, of van den Secretaris van Staat voor de Binnenlandsche Zaken namens denzelven, en onder toevoorzigt van het Departementaal en Landschaps-Bestuur, alomme in dit Gemeenebest, opgedragen aan Personen, onder den naam van Schoolopzieners, welke (waar zulks vereischt wordt) dit opzigt oefenen onder medewerking van of gecombineerd met andere Personen en Commissiën of Collegiën, naar den aard der Scholen.

Art.2. De Departementale Besturen zorgen, dat alomme, zoo veel mogelijk , binnen hun Departement gelegenheid voorhanden zij, om de jeugd behoorlijk onderwijs te doen erlangen; maar dat echter door eene onbepaalde toelating van Scholen of Onderwijzers, vooral ten platten Lande, derzelver aantal niet te zeer vermeerdere.

Art.3. Wijders trachten zij, benevens de respective Gemeente-Besturen, naar de middelen in hunne handen gesteld, des noods, door het Gouvernement aan hun te bezorgen, het bestaan en het lot der Schoolonderwijzers te verbeteren en te verzekeren, als mede de betere Schoolinrigting en Onderwijs, als ook het aanleggen van Arbeid- of Industriescholen bij de Openbare Scholen en die in de Godshuizen, aan te moedigen en uitte breiden.

Art.4. De Schoolopzieners, woonachtig binnen hetzelfde Departement of Landschap Drente, maken met elkander uit de Commissie van Onderwijs voor het departement of Landschap; doch zullen in het Departement Holland twee of drie zoodanige Commissiën gevestigd worden.

Art.5. Behalve de bevoegdheid van de Departementale en het LandschapsBestuur, om in den zijne het toevoorzigt over het Schoolwezen aan te bevelen aan eene bijzondere Commissie uit hunne Vergadering, benoemen zij ieder één lid uit hun midden; dat meer bijzonder daarmee zal belast zijn en in eene meer onmiddelijke betrekking zal staan tot de respectieve Commissiën van Onderwijs en Schoolopzieners, te dien effecte , dat deze zich bij zoodanig Lid, in alle gevallen, het Schoolwezen betreffende, ter eerster instantie zullen behooren te vervoegen. In het Departement Holland zullen uit het Bestuur twee of drie zoodanige Leden benoemd worden, namelijk één voor elke der Commissiën van Onderwijs, aldaar gevestigd.

Art.6. De Raadspensionaris bepaalt de globale som, welke aan de gezamenlijke Leden van elke commissie zal worden toegelegd, en doet derzelve, benevens alle andere uitschotten en onkosten, door de onderscheidene Schoolopzieners in hunne bualiteit op last van den Secretaris van Staat voor de Binnenlandsche zaken geimendeerd, betalen uit de daartoe bestemde Post op de Begrooting der Staatsbehoeften.

Art.7. De bepallingen van het aantal der Leden van elke commissie, als ook de Districtverdeeling en distributie der globale sommen onder derzelve, zullen door den Raadspensionaris geschieden, en naar eisch van veranderende omstandigheden kunnen herzien en veranderd worden.

Art.8. De eerste aanstelling der leden van elke Commissie, als ook die der nieuwe bij eene eventueele vermeerdering van derzelve getal, zal geschieden door de Raadspensionaris.

Art.9. Omtrent de verschillende zaken, in de drie voorgaande artikelen vervat, doet de Secretaris van Staat voor de Binnenlandsche Zaken, de noodige voordragten aan den Raadspensionaris.

Art.10. Ter vervulling der in vervolg van tijd openvallende Schoolopzienersplaatsen, leveren de respective Commissieen eene Nominatie van twee personen in bij het Departementaal Bestuur, hetwelke dezelve, voorzien van zoodanige bedenkingen, als het dienstig mogt oordeelen, en voorts zulks verkiezende, vermeerder met een of twee Personen, inzendt bij den Secretaris van Staat voor den Binnenlandsche Zaken, die deze Nominatie aan den Raadspensionaris voordraagt, om daar uit een Schoolopziener te verkiezen.

Art.11. De Commissien van Onderwijs, Schoolopzieners en Zoodnige Plaatselijke Schoolcommissien, als ingevolge nadere bepalingen zullen worden gevestigd, zorgen, dat de Wetten en Reglementen, algemeene en bijzondere, omtrent het Lager-Schoolwezen en Onderwijs, binnen hunne Departementen, Districten, Steden of Plaatsen, worden nagekomen, en onder geenerlei voorwendsel krachteloos gemaakt of geeludeerd; in welk geval zij deswegens hunne klagten, naar den aard der zaken, inleveren bij het Plaatselijk, Departementaal of Nationaal Bestuur.

Art.12. Geene Lagere School zal ergens, onder welken naam ook, mogen bestaan of opgerigt worden, zonder uitdrukkelijke vergunning van het respectief Departementaal, Landschaps- of Gemeente-Bestuur, na vooraf gevraagde inlichting en bedenkingen van den Schoolopziener van het District of de plaatselijke Schoolcommissie.

Art.13. Niemand zal binnen de Bataafsche Republiek eenig LagerOnderwijs geven, dan die de vier navolgende vereischten bezit: Vooreerst: Dat hij zijn goed burgerlijk en zedelijk gedrag door één of meer voldoende Getuigschriften kan bewijzen. Ten tweede : Dat hij de Algemeene Toelating tot het geven van Onderwijs erlangd hebbe. Ten derde: Dat hij, na en boven deze Algemeene Toelating, eene Aanstelling of Admissie tot deze of gene School , of voor deze of gene Plaats, wettiglijk verkregen hebbe. Ten vierde : Dat hij zich , na liet verkrijgen eener Speciale Beroeping, Aanstelling of Admissie, met de Bewijsstukken, daartoe betrekkelijk, bij den Schoolopziener van het District of de Plaatselijke Schoolcommissie in persoon of schriftelijk vervoegd hebbe. Zijnde hieronder niet begrepen de Onderwijzers , welke in particuliere huizen inwonen, en aan kinderen, tot dat huis behoorende, onderwijs geven.

Art.14. Diegenen, welke zich, na het in werking brengen dezer Wet, zouden mogen verstouten, om, tegen het in de beide voorgaande artikelen vastgestelde aan, eene Lagere School op te rigten of Lager Onderwijs te geven, onder welken naam of op welke wijze ook, zullen voor de eerstemaal verbeuren de somma van vijftig Guldens, voor de tweede maal honderd Guldens, te bekeeren een derde gedeelte aan den Officier, hiertoe competent, die de calange zal doen, en twee derde gedeelten ten profijt van het Plaatselijk Schoolwezen, met vrijlating aan den Regter, om, ingevalle zij onvermogend zouden mogen zijn, om gemelde boete te voldoen, aan de overtreders zoodanige andere arbritaire correctie te infligeren, als naar aanleiding van hunne personen en omstandigheden bevonden zal worden te behooren en voor de derdemaal hen de inwoning binnen de plaats worden ontzegd, voor den tijd van zes jaren.

Art.15. Van de bepalingen, in het 13de Artikel gemaakt, zijn uitgezonderd alle de thans wettig fungerende Onderwijzers , zoo lang zij niet van School of Plaats veranderen, onder reserve nogtans van nadere voorziening, in geval van blijkbaar wangedrag of verregaande onkunde.

Art.16. De Algemeene Toelating tot het geven van eenig Lager Onderwijs kan alleen verkregen worden door het afleggen van een behoorlijk Examen voor daartoe bevoegde Collegiën of Personen.

Art.17. De Speciale beroepingen,Aanstellingen en Admissien, geschieden door daartoe bevoegde Personen of Collegien in dier voege, als nader bij het Huishoudelijk Reglement ,(Art. 20 vermeld) zal worden bepaald; zoo echter, dat geene beroeping, Aanstelling of Admissie zal mogen geschieden, buiten behoorlijke voorkennis en medeweten van, en voorafgaande ‘vertooning der bewijzen van Algemeene Toelating aan den Schoolopziener van het District of de Plaatselijke Scboolcommissie.

Art.18. Alle, die, de Algemeene toelating tot het geven van Onderwijs ‘verkeegen hebbende, zich aan pligtverzuim, overtreding of weerstreving der algemeene Wet of aan blijkbaar wangedrag schuldig maken, zullen, voor de eerste maal, met de opschorsing hunner Acte van Algemeene Toelating voor den tijd van zes weken, en, voor de tweede maal, met de volkomen intrekking dier Acte worden gestraft, verliezende daarmede gelijktijdig het regt en genot hunner Speciale Beroeping, Aanstelling of Admissie, en zullende, des niettegenstaande ‘voortgaande met het geven van Onderwijs, vervallen in dezelfde boeten en straffen, als bij Art. 14 zijn vastgesteld.

Art.19. Deze opschorsing en intrekking der Acte van Algemeene Toelating zal, op voordragt der Commissie van onderwijs of der Plaatselijke Schoolcommissie, geschieden door het daartoe bevoegd Gemeente-, Departementaal- of Nationaal Bestuur, en, waar dit vereischt mogt worden, onder ruggespraak met de bjjzondere Personen of Collegien, als tot zoodanige Onderwijzers de naaste betrekking hebben.

Art.20. Alle nadere en bijzondere bepalingen omtrent alles, wat het Lager Schoolwezen en Onderwijs in de onderscheidene Departementen en het Landschap bijzonderlijk vordert, worden geregeld door een Huishoudelijk Schoolreglement, door elke Commissie respectivelijk op den voet van Art. 5 te ontwerpen, - en aantebieden aan bet Departementaal- of Landschaps-Bestuur, om door hetzelve , na voorafgaand overleg met den Secretaris van Staat voor de Binnenlansche Zaken, te worden gearresteerd.

Art.21. De Raadpensionaris stelt vast alle zoodanige nadere Reglementen, Verordeningen en Instructien, als ter geregelde en krachtdadige Invoering dezer wet in het bijzonder, enter bevordering van het Lager Schoolwezen en Onderwijs in het algemeen, dienstig en noodig zullen worden geoordeeld. En. worden hier mede alle Plakkaten, Statuten, Ordonnantien, Keuren of Reglementen, binnen deze Republiek op het Schoolwezen geemaneerd, en alle Schoolverordeningen, hoe ook genaamd, ook speciaal de Publicatie van 29 Julij 1803, benevens alle daaruit voortgesproten algemeene en bijzondere Verordeningen en Schoolreglementen, onder welken naam ook, afgeschaft en buiten effect gesteld op zoodanig tijdstip, als, ten gevolge van het ‘volledig in ‘werking brengen dezer Wet, door den Raadpensionaris aan den Volke zal worden bekend gemaakt. Ten tweeden: dat, uit krachte van het bepaalde bij bet 2lste Art. der vorenstaande Wet, zijn , vastgesteld, gelijk mede worden vastgesteld bij dezen, het Reglement, de Verordeningen en de instructie hierna onder A, B en C geextendeerd.

B. REGLEMENT voor het Lager Schoolwezen en Onderwijs binnen de Bataafsche Republiek 1806.

Art.1. Lagere Scholen (Art. 1 en 12 der Wet) zijn alle zoodanige, waar, onder welke benaming ook, het zij die van Scholen, Collegiën, instituten of dergelijke , de jeugd van allerlei ouderdom en van beiderlei kunne, het zij gezamenlijk, het zij ieder afzonderlijk, in de eerste beginselen van kennis en beschaving, als Lezen, Schrijven, Rekenen en de Nederlandsche Taal , of in derzelver verdere hulpmiddelen, als de Fransche en andere hedendaagsche of ook geleerde Talen, de Aardrijks-,Geschiedkunde en dergelijke , onderwezen, of ook alleenlijk tot hoogere beschaafdheid gevormd wordt. Alleen de gewone Latijnsche Scholen of zoogenaamde Gymnasien zijn daarvan uitgezonderd.

Art.2. De Lagere Scholen worden onderscheiden in dezulke, die uit eenige publieke, het zij Lands, Departementale, Plaatselijke , Geestelijke, Kerkelijke of eenige andere openbare kas hoegenaamd, geheel of gedeeltelijk regtstreeks onderhouden of ondersteund worden, of behooren tot een Gestigt, hetwelk op eenigerhande wijze uit eene publieke kas onderhoud of vasten onderstand erlangt, - en in dezulke, wier onderhoud, buiten bijdrage of toelage uit eenige publieke kas, gevonden wordt uit bijzondere Kassen, Fondsen, Toelagen of Penningen. De eersten heeten Openbare en de laatsten Bijzondere Scholen ; ook worden derzelver Onderwijzers onderscheiden in Openbare en Bijzondere.

Art.3. De Bijzondere Scholen, in het vorig Art. vermeld, zijn van tweederlei Klasse,
3.1. De zoodanige die - of bij uitsluiting behooren , het zij tot eenige Diakonie of eenig Godshuis, van welke Gezindte ook, het zij tot de Maatschappij Tot Nut van t Algemeen, het zij ook tot eenig ander, geheel op zich zelve staande Gestigt, of ten eene male komen ten koste of laste van eene of meerdere bijzondere Personen, die zich tot derzelver oprigting en geregeld en toereikend onderhoud. verbonden of onderling vereenigd hebben.
3.2. De zoodanige, die, zonder eenigerhande vasten onderstand of bezolding , haar onderhoud geheel en al vinden uit het provenu van de Schoolgelden en Kostpenningen der af- en aankomende leerlingen.

Art.4. Het Lager Onderwijs (Art.1 en 13 der Wet) binnen de Bataafsche Republiek wordt gegeven, deels door de Onderwijzers van beiderlei kunne in de, Art. 2 en 3, omschreven Openbare en Bijzondere Scholen, onder welke ook gerekend worden alle zoodanige Personen, die aan den werkelijken Schoolhouder of Schoolhouderesse gesubstituëerd of geadjungeerd zijn, of ook onder den naam van Ondermeester, Ondermademoisel of anderzins in een dier Scholen met eenig afzonderlijk vak van het Lager Onderwijs bepaaldelijk belast zijn deels door zoodanige Onderwijzers van beiderlei kunne , als onder den titel van Onderwijzer aan de huizen, Taalmeester, Opzegger of eenigen anderen, het zij in hunne eigene, het zij aan de huizen van anderen, aan eenen of meerdere leerlingen in eenig gedeelte van. het Lager Onderwijs , boven in Art. 1 omschreven , onderrigt geven. Deze alle zijn begrepen in de Algemeene Wet; wordende van elkander onderscheiden door de algemeene benoemingen van Schoolonderwijzers, Schoolhouderessen en Huisonderwijzers. Alleen de zoogenaamde Gouverneurs en Gouvernanten zijn hiervan uitgezonderd, (verg. Art. 13 der Wet.).

Art.5. Elk der Schoolopzieners heeft zijn bijzonder District, waarover het opzigt aan hem persoonlijk is aanbevolen , en waar binnen hij, zoo veel mogelijk , met der woon zal moeten gevestigd zijn. Art.6.

De Commissien van Onderwijs (Art.4 der Wet) worden tot het houden harer Vergaderingen door de respective Departementale of het Landschaps Bestuur verzorgd van localen, vuur, licht, schrijfbehoeften en verdere benoodigdheden.

Art.7. Er zal eenmaal 's jaars eene Algemeene Vergadering, uit de respective Commissiën, door den Secretaris van Staat voor de Binnenlandsche Zaken, dit noodig oordeelende , beschreven en in den Haag onder deszelfs directie gehouden worden, ter overweging en bevordering der algerneene belangen van het Lager Schoolwezen en Onderwijs. Art.8.

Tot deze Algemeene Vergadering zal elke Commissie één harer Leden afvaardigen ,die volgens een te bepalen Tarief, deswege zal worden schadeloos gesteld.

Art.9. In zodanige kleinere Steden , Dorpen, Vlekken , Gehuchten of Streken, waar, - ieder Dorp, Gehucht of Streek op zich zelve genomen, - boven eene Openbare School (Art. 2.), geen twee of meer Bijzondere Scholen der tweede Klasse (Art. 3. no. 2.), Vrouwen-Scholen niet gerekend , gevonden worden, is de Schoolopziener van het District (Art. 5.) bevoegd , om met overleg en onder dadelijke aanstelling van het Gemeente-Bestuur dier Plaats, waar zoodanig een bestaat , aan één of meer bij hem bekende en vertrouwde personen , een Plaatselijk en aan hem ondergeschikt Toevoorzigt (Art. 1 der Wet) over de School of Scholen , benevens alle Onderwijzers van beiderlei kunne, tot zoodanige Plaats behoorende , aan te bevelen.

Art.10. In alle grootere Steden of Plaatsen, waar - iedere Plaats op zich zelve genomen - boven eene of meer Openbare Scholen (Art. 2.) twee of meer Bijzondere Scholen der tweede Klasse (Art. 3. No. 2.), Vrouwen-Scholen niet gerekend , gevonden worden , zal met overleg van den Schoolopziener van het District (Art. S.) door het Gemeente-Bestuur worden aangesteld een plaatselijk opzigt over de Lagere Scholen en het Onderwijs, bestaande, naar den aard der omstandigheden ende gelegenheid der stad of Plaats , uit een of meerdere personen , zoo echter, dat bij een meerder getal van dezelve de Stad of Plaats zoodanig in Wijken of Scholen verdeeld worde , dat ieder Lid zijne bijzondere Wijk of Scholen hebbe, waarover liet opzigt aan hem persoonlijk is aanbevolen: alle welke Personen gezamenlijk en gecombineerd (Art.1 der Wet) met den Schoolopziener van het District uitmaken de Plaatselijke Schoolcommissie (Art.11 der Wet) welke werkzaamheden, voor zoverre zij niet in de Verordeningen op de Examens of Instructie voor de Commissieen van Onderwijs bepaald zijn in de Departementale (Art.20 der Wet) of ook plaatselijke School-reglementen , te arresteren in overeenstemming met de algemeene Wetten, zullen worden geregeld.

Art.11. In grootere Steden of Plaatsen, in het voorgaande Art. omschreven, wordt het opzigt over de Openbare Scholen (Art. 2.) - voor zoo, verre die thans nog staan mogen onder directie van bijzondere Collegiën van Regenten, Inspectoren of dergelijke, en nog niet dadelijk onder het algemeen plaatselijk Schoolopzigt gebragt zijn of daar onder niet geheel kunnen gebragt worden -'gecombineerd geoefend door de Plaatselijke Schoolcommissie, of wel twee of meer daartoe benoemde Leden uit dezelve (Art.10.) en door een altijd gelijk getal Leden uit de zoo evengenoemde Collegiën; makende dezen dan gezamenlijk uit de Plaatselijke Schoolcommissie voor de Openbare Lagere Scholen , en regelende onderling. onder het beleid en de goedkeuring van het Gemeente-Bestuur, hare inrigting en werkzaamheden naar den eisch der omstandigheden , zoo echter, dat aan dezelve geheel en al verblijve de zorg over het onderwijs op gemelde Scholen, en over alles ' wat daartoe betrekking heeft.

Art.12. De aanstelling der algemeene Plaatselijke Schoolcommissie (art.10) en de regeling der meer bijzondere Plaatselijke Schoolcommissien voor de openbare Scholen, waar dezelve mogen gevorderd worden *Art.11), zal moeten geschieden uiterlijk binnen twee maanden na de afkondiging dezes, en daar van onmiddellijk van wege de respective Gemeente Besturen kennis worden gegeven aan het respectief Departementaal Bestuur, als mede aan de Commissie van Onderwijs; zullen gedurende den tijd, dat zoodanig Plaatselijk Schoolopzigt niet tot stand mogt gebragt zijn, de Schoolopziener van het District deszelfs werkzaamheden waarnemen.

Art.13. Het. toezigt over de bijzondere Scholen der eerste Klasse (Art. 3. NO. 1.) is, voor zoo verre er geen gevestigd opzigt over bestaat, opgedragen aan den Schoolopziener van het District (Art 5,) of aan de Plaatselijke Schoolcommissie (Art. 10.) maar blijft in voor zoo verre over dezelve een gevestigd opzigt aanwezig is , aan hetzelve toevertrouwd ; zoo echter dat aan den Schoolopziener van het District, of aan de Plaatselijke Schoolcommissie , dáár, waar er eene aanwezig is, de gelegenheid gegeven worde den staat en de inrichting dezer Scholen te kennen, ten einde daar van jaarlijks ter plaatse, waar zulks behoort, het noodig verslag te kunnen inleveren; zijnde voorts gemelde Schoolopziener of Plaatselijke Schoolcommissie gehouden, het over deze bijzondere Scholen gevestigd opzigt te dienen van zoodanige bedenkingen en inlichtingen, als tot den meerderen bloei dier Scholen zouden_kunnen dienstig zijn; blijvende gemeld opzigt zelve verantwoordelijk voor de opvolging der algemeene en bijzondere Wetten en verordeningen, op het Lager Schoolwezen en de inrigting en het onderwijs der Lagere Scholen gemaakt of nog te maken.

Art.14. Alle degenen die thans Lager Onderwijs geven, en boven in art.4 omschreven zijn, zullen zich, in den loop der maand julij dezes jaar, in persoon of schriftelijk vervoegen bij den Schoolopziener van het District of de Plaatselijke Schoolcommissie, waar zoodanig eene bestaat; zullende zij die alsdan tevens eene Acte van vorige Beroeping, aanstelling of admissie inleveren, dadelijk een bewijs van Algemeene Toelating ontvangen; als ook dezulke, die zonder eenigerlei Acte van dien aaard te bezitten, daartoe op eenigerhande grond, door den Schoolopziener of de Plaatselijke-Schoolcommissie, onder goedkeuring van het daartoe bevoegde bestuur geoordeeld worden, vallende dan alle, die langs deze weg een bewijs van Algemeene Toelating erlangen, onder de termen van thans wettig fungerende Onderwijzers, Art.15 der Wet vermeld.

Art.15. In geval van verregaande onkunde (Art.15 der Wet) zal, na voorafgaande vermaning en waarschuwing door den Schoolopziener of de Plaatselijke Schoolcommissie, een zekere tijd, van ten minste zes maanden, worden gesteld, na welken zij, hetzij voor de Commissie van Onderwijs, hetzij voor de Plaatselijke Schoolcommissie, (Art.10), ingeval zij onder zoodanig eene ressorteren, bewijzen hunner aanvankelijke verordeningen zullen moeten geven, of bij gebreke van dien, op de wijze, bij Art.18 en 19 der Wet bepaald, in hunnen post geschorst of daarvan ontzet worden.

Art.16. Van de bepalingen, bij Art.13 der Wet gemaakt, zijn alsmede uitgezonderd zoodanige Personen, die binnen deze Republiek van eenige daartoe bevoegde Vergadering, de faculteit tot het leeren in het openbaar hebben verkregen, en jonge lieden ter vorming of opleiding tot hoogere wetenschappen eenig Lager Onderwijs mogen verkiezen te geven, het zij dezen bij hen inwonen of niet, mits daarvan, bij dadelijke inwoning, in allen gevalle, als ook, buiten dadelijke inwoning, dan wanneer het getal hunnner leerlingen dat van vier moge te boven gaan, schriftelijk kennis gevende aan de Commissie van Onderwijs of de Plaatselijke Schoolcommissie; zullen zij zich ter onderwijzing hunner kwekelingen, in eenig afzonderlijk vak van het Lager Onderwijs (Art.1 en 4), alleen mogen bedienen van zoodanige Personen, die de vereischten bezitten, bij Art.13 der Wert bepaald.

Art.17. Zonder de algemeene Toelating tot het geven van Lager Onderwijs (Art.13, no2, en Art.16 der Wet) verkregen te hebben, zal het niemand geoorloofd zijn openlijk te staan naar eene vacante of het oprigten eener nieuwe School, of het geven van Onderwijs aan de huizen. Ook zal het iemand immer vrijstaan in eenig ander gedeelte van het Laager Onderwijs onderrigt te geven, dan tot welks onderwijzing hij of zij bij de Algemeene Toelating ontving.

Art.18. Bij het openvallen van eenige Onderwijzersplaats (Art.4), zal daarvan door degenen, die de Aanstelling of Beroeping doen of de Admissie verleenen moeten (Art.17 der Wet) schriftelijk worden gegeven aan den Schoolopziener of de Plaatselijke Schoolcommissie, met opgave der Tractementen en Emolumenten, aan die plaats verbonden, ten einde deze daar van, overeenkomstig Art.14 der meergemelde Instructie, openlijke bekendmaking kunnen doen ter plaatse, waar zulks behoort.

Art.19. Bij elke Speciale Beroeping, Aanstelling of Admissie (art.13, No 3 en Art.17 der Wet), zal daarvan door degenen, die de Beroeping of Aanstelling doen of de Admissie verleenen, aan den beroepenen, aangestelden of geadmiteerden, het zij als Openbaar of Bijzonder Schoolonderwijzer of Schoolhouderesse, het zij als Huisonderwijzer (Art.4), eene schriftelijke Acte moet worden afgegeven, bevattende naauwkeuriglijk den omtrek der werkzaamheden denzelven opgedragen; doch welke werkzaamheden, wat het onderwijs betreft, zich in geen geval verder zullen mogen uitstrekken, dan die, waartoe de beroepene, aangestelde of geadmiteerde de Algemeene Toelating (Art.13 no 2, en Art.16 der Wet) ontving, en welke Acte denzelven, voor zoo verre het onderwijs aangaat, geene verdere qualificatie geeft, dan zij, die hem beroepen, aanstellen, of toelaten, geregtigd zijn te verleenen. Het zijn voornamelijk deze Acten, welke, zoo dikwerf zij ontvangen worden, ingevolge No.4 van Art.13 der Wet, moeten zijn vertoont geworden aan den Schoolopziener van het District, of aan de Plaatselijke Schoolcommissie, voor en aleer eene beroepene, aangestelde of geadmiteerde van zijne Beroeping, Aanstelling of Admissie vermag gebruik te maken ook ten einde van de Beroeping, Aanstelling of Admissie de openbare aankondiging geschiedde ter plaatse, waar zulks behoort.

Art.20. Boven en behalve eene Speciale Beroeping, Aanstelling of Admissie, als huisonderwijzer, wordt een Speciale Beroeping, Aanstelling of Admissie als schoolonderwijzer gevorderd, en omgekeerd; zijnde ieder derzelve daarenboven alleen van kracht voor de Plaats of School, voor welke zij verkregen zijn; blijvende het aan ieder Gemeentebestuur onverlet, om aan School-en Huisonderwijzers, elders, doch binnen hetzelfde District of Departement toegelaten, (vergelijk Art.21 der Verordeningen op de Examens) en gevestigd, mede de Speciale Admissie te verleenen tot het geven van onderwijs aan de huizen binnen deszelfs ressort, met inachtneming echter van het vastgestelde bij Art.17 der Wet, en van het vermelde in het slot van het voorgaande Art.dezes Reglements.

Art.21. Op alle Scholen zal worden ingevoerd en opgevolgd een algemeene Schoolorde, door den Secretaris van Staat voor de Binnenlandsche Zaken te ontwerpen en te arresteren, en bovendien eene bijzondere, in overeenstemming met de algemeene ingerigt naar de verschillende behoeften en omstandigheden der onderscheiden Scholen, te ontwerpen door het respectivelijk over dezelve gevestigd opzigt, en, voor zoo verre dit vereischt wordt, te arresteren, naar den aard der omstandigheden, het zij door het Plaatselijk, het zij door het Departementaal Bestuur, met inzending van die alle bij de Commissie van Onderwijs, door welke dezelve worden ingezonden bij den Secretaris van Staat voor de Binnenlandsche.Zaken

Art.22. Alle Schoolonderwijs zal zoodanig moeten worden ingerigt, dat onder het aanleeren van gepaste en nuttige kundigheden, de verstandelijke vermogens der kinderen ontwikkeld, en zij zelven opgeleid worden tot alle maatschappelijke en Christelijke deugden.

Art.23. Terwijl vastgesteld wordt het nemen van maatregelen om de Schoolkinderen van het onderwijs in het Leerstellige van, het Kerkgenootschap , waartoe zij behooren , geenzins verstoken te doen blijven, zal het geven van dit onderwijs niet geschieden door den Schoolmeester.

Art.24. De Schoolhouders en Schoolhouderessen zullen, na verloop vaneen nader te bepalen tijd , niet vermogen op derzelver Scholen eenige andere Leer- of Leesboeken te gebruiken, dan welke uitgedrukt staan op eene algemeene Boeken-lijst, door den Secretaris van Staat voor de Binnenlandsche Zaken te ontwerpen en te arresteren ; uit welke algemeene lijst elke Commissie van Onderwijs eene bijzondere Lijst van Schoolboeken zal vermogen te formeren, ten einde, met uitsluiting van alle andere, op de Scholen, onder, haar ressorterende , te worden gebezigd, met dien verstande nogtans, dat aan de Onderwijzers der Bijzondere Scholen van de eerste Klasse (Art. 3 , NO.1.) de vrijheid gelaten zij , om zich - onder goedkeuring van het over dezelve respectivelijk gevestigd opzigt, en met kennisgeving daar van , het zij aan den Schoolopziener, hetzij aan de Plaatselijke Schoolcommissie, waar deze bestaat - op hunne Scholen nog van zoodanige andere Leer- of Leesboeken te bedienen, als de aard hunner Scholen vorderen mag; en wijders dat het aan de Onderwijzers der Bijzondere Scholen van de tweede Klasse, (Art. 3, No. 2.) zal vrijstaan om aan den Schoolopziener van het District of aan de plaatselijke Schoolcommissie, waar zulk eene aanwezig is, zoodanige hoogere en voor bijzondere wetenschappen geschikte Leer- en Leesboeken , ten gebruike op hunne Scholen, ter goedkeuring voor te slaan , als voor derzelver hoogere en bijzondere inrigting en behoefte mogen gevorderd worden: zullende hier van zoo wel ten aanzien der bijzondere Scholen van de eerste, als ten aanzien van die der tweede Klasse, op de eerstvolgende Vergadering der Commissie van Onderwijs, door den Schoolopziener van het District opgave worden gedaan, en vervolgens door deze aan den Secretaris van Staat voornoemd.

Art.25. Alle degenen, die nalatig of onwillig zijn, om aan het bepaalde bij de vier voorgaande Artikelen te voldoen, vervallen in de straffen, bij Art.18 der Wet vastgesteld.

Art. 26. Niettegenstaande de bepalingen, omtrent het schorsen en intrekken der Acte van Algemeene Toelating, bij Art.18 en 19 der Wet gemaakt, behouden zoodanige bijzondere Personen en Collegoen, als tot de Bijzondere Scholen der eerste klasse (Art.13, no.1), de naaste betrekking hebben, de faculteit om derzelver Onderwijzers respectivelijk het regt en genot hunner Speciale Beroeping of Aanstelling voor zoo langen of korten tijd of ook geheel te ontnemen, als zij billijerwijze voor het belang hunner School zouden mogen noodig oordelen, gevende daar van, benevens van de hiertoe moverende redenen, dadelijk kennis aan den Schoolopziener van het District of de Plaatselijke Schoolcommissie, ten einde, voor zoo verre noodig geoordeeld wordt, van een en ander openlijk berigt te geven ter plaatse, waar zulks behoort.

Art.27. Ten aanzien van alle overige Onderwijzers, namelijk de Openbare Schoolonderwijzers, de Bijzondere Schoolonderwijzers der teede klasse, de Schoolhouderessen en de Huisonderwijzers, zal geene opschorsing of intrekking der Speciale Beroeping, Aanstelling of Admissie kunnen plaats hebben, afgescheiden van de opschorsing en intrekking hunner Acte van Algemeene Toelating, overeenkomstig Art.18 en 19 der Wet, en zal hiervan al mede de openlijke bekendmaking geschieden ter plaatse, waar zulks behoort.

Art.28. Op alle Bijzondere Scholen der eerste Klasse, (Art. 3. No.1.) zullen alleen mogen worden opgenomen en onderwezen zoodanige Kinderen, die zelve of wier Ouders tot de Diakonie, het Godshuis, de Maatschappij of het Gesticht, waaraan die Scholen respectivelijk verbonden zijn, of onder derzelver Oprigters of Inteekenaars behooren.

Art.29. Op zoodanige Openbare Scholen, welke alleen voor de Kinderen van Behoeftigen zijn opgerigt, zullen alleen de zoodanige mogen opgenomen en onderwezen worden, terwijl op zulke Plaatsen, als ook ten platten Lande, waar geene zoodanige Scholen alleen ten behoeve van Arme Kinderen aanwezig zijn, door het daartoe bevoegd Bestuur de noodige zorg zal gedragen worden, dat deze, het zij ten koste der Diakonie, waar toe zij behooren, het zij te aanwezig zijnde School behoorlijk en geregeld onderwijs ontvangen.

Art.30. Aan de Departementale en Gemeente-Besturen werd aanbevolen om bedacht te zijn op het beramen en nemen van gepaste maatregelen 1. Ter zoodanige regeling der Inkomsten van den Schoolmeester, vooral ten platte lande, dat deze naar de aard zijner behoefte, bij eene goede waarneming van zijnen post, daar in een toereikend bestaan vinde, en wel zo min mogelijk regtstreeks afhankelijk van de ouders, wier kinderen zijne School bezoeken (Art.3 der Wet). 2. Ter voorziening in het zoo veel mogelijk onafgebroken Schoolhouden en Schoolgaan geheel het jaar door. Van alle welke maatregelen, het zij reeds bij de hand genomen, het zij vervolgens te nemen, als mede van derzelver gevolgen, door den Schoolopziener van het District berigt zal worden ingezonden bij den Secretaris van Staat voor de Binnenlandse Zaken, ten einde daar van zoodanig gebruik te kunnen maken, als ten nutte van het Algemeene Schoolwezen dienstig zoude mogen worden geoordeeld.

Art.31. De Secretaris van Staat voor de Binnenlandsche Zaken beraamt en draagt voor alle gepaste maatregelen, ter aankweeking van geschikte onderwerpen voor het Lager Onderwijs, ter aanmoediging van verdienstelijke Onderwijzers, ter verbetering en verzekering van het bestaan en tot der Openbare Onderwijzers, ter verbetering en verzekering van het bestaan en lot der Openbare Onderwijzers; als mede ter meest geregelde en meest vruchtbare onderwijzing en opleiding der Bataafsche Jeugd; makende voorts, benevens de Departementale en Gemeente-Besturen, van alle middelen, in derzelver handen gesteld (Art.3 der Wet), het best en convenabelst gebruik, om het verbeterd Lager Schoolwezen en Onderwijs ten krachtdadigsten te bevorderen, en de Wtten en Verordeningen, omtrent hetzelve geemaneerd, te handhaven en te doen nakomen.

Art. 32. De Raadspensionaris behoudt aan zich, om dit Reglement zoodanig te interpreteren, te altereren en te amplieren, als in tijd en wijle nuttig en noodzakelijk zal worden geoordeeld.

C. Verordeningen op het afnemen en afleggen der Examens van degenen, welke Lager Onderwijs begeeren te geven in de Bataafsche Republiek 1806.

Art. 1. De Schoolonderwijzers (Art. 4 van het Reglement) worden, ten aanzien van de mate van bekwaamheid en de soort van Examen, dat van hun gevorderd wordt (Art. 16 der Wet), onderscheiden in de vier navolgende Rangen: De vierde of laagste Rang bestaat uit dezulke, die in het Lezen, Schrijven en de beginselen der Rekenkunde, de regel van Drieën ingesloten, tamelijk bedreven zijn, en tot het geven van onderwijs, eenigen aanleg hebben. De derde uit dezulke, die, in het Lezen, Schrijven en Rekenen, zoo met geheele als gebroken getallen, wel ervaren, in derzelver toepassing op zaken van het dagelijksch leven eenige vaardigheid, van de beginselen der Nederlandsche Taal eenige kennis, en van eene goede manier van onderwijzen eenig begrip hebben. De tweede uit dezulke, die, zoo in het gewoon als kunstmatig Lezen regt bedreven zijn, eene goede nette hand Schrijven, de Rekenkunde, zoo, Theoretisch als Praktisch, regt verstaan, de voornaamste regelen der Nederduitsche Taal, benevens derzelver gronden kennen, van de Aardrijks-en Geschiedkunde eenig begrip hebben, en eene genoegzame bekwaamheid en geoefendheid bezitten in het geven van een oordeelkundig onderwijs.De eerste of hoogste uit dezulke, die - boven en behalve eene grondige ervarenheid in onderscheiden vakken van het Lager Onderwijs, en inzonderheid in de grondbeginselen en beoefening eenèr oordeelkundige Leerwijze - in de Aardrijks- en Geschiedkunde goede bedrevenheid bezitten, met de Natuur- en Wiskunde wel bekend zijn, en in beschaafdheid van verstand uitmunten.

Art.2. Zij, die slechts de Algemeene Toelating als Schoolonderwijzer van den vierden of laagsten Rang begeeren, zullen, des verkiezende, kunnen volstaan met hun Examen af te leggen voor den Schoolopziener van het District, die echter gehouden zal zijn, om van dit, door hem afgenomen, Examen verslag te doen aan de Commissie van Onderwijs, teneinde deze over de toelating van de zoodanige beslisse, en er het bewijs of de Acte (beneden Art.1.) van afgeve.

Art.3. Alle, die eene Algemeene Toelating als Schoolonderwijzer van den derden, tweeden of eersten Rang begeeren, zullen moeten worden geëxamineerd voor eene Commissies van Onderwijs, of wel voor de Plaatselijke Schoolcommisie (Art. 10 van het Reglement.) van zoodanige Stad, die, wegens het zeer groot aantal Scholen binnen dezelve, geheel alleen een SchoolDistrict uitmaakt (Art. 7 der Wet): hetgeen in het voorgaande Art. van de Commissie. De Schoolhouderessen (Art. 4 van het Regl.) maken, hoewel onderling zeer verschillende, gezamenlijk slechts éénen Rang uit; als mede de gezamenlijke Huisonderwijzers (Art. 4 van het Regl.) van Onderwijs gezegd is, geldt in dit geval van zoodanige Plaatselijke Schoolcommissie.

Art.4. Boven en behalve de Examens van Schoolonderwijzers, ter verkrijging eener Speciale Beroeping, Aanstelling of Admissie,waarvan nader in Artikel 25, worden voor alle de Plaatselijke Schoolcominissiën (Art. 10 van het Regl.) afgelegd de Examens van Personen, die de Algemeene Toelating als Huisonderwijzer of Schoolhouderesse begeeren; terwijl daar, waar geen Plaatselijke Schoolcommissie bestaat, deze Examens worden afgelegd, of voor den Schoolopziener van het District, of voor de Commissie van Onderwijs, in geval namelijk het Onderwijs van degenen, die het Examen verlangen te ondergaan, zich ook tot vreemde Talen of hoogere Wetenschappen zoude mogen uitstrekken."

Art.5. De Commissien van Onderwijs, Schoolopzieners of Plaatselijke Schoolcommissien zullen niet vemoogen eenige andere personen, ter verkrijging der Algemeene Toelating, te examineren, dan welke, binnen hunne Departementen of ressort van dien, Districten, Steden of Plaatsen, respectivelijk gedurende het laatste jaar met der woon gevestigd waren, of Buitenlanders zijnde, zich wenschen te vestigen.

Art.6. Elk, die eenig Examen als Schoolonderwijzer, Schoolhouderesse of Huisonderwijzer wenscht af te leggen, zal zich in tijds bij dat Lid der Commissie van Onderwijs of der Plaatselijke Schoolcommissie, in welks District of Wijk (Art.5 en 10 van het Reglement) hij woonachtig is, of, een Buitenlander zijnde, zich zou verlangen te vestigen, vervoegen, tevens overleggende een of meer voldoende Getuigschriften van goed burgerlijk en zedelijk gedrag (Art.13, no.1 der Wet); welk Lid als dan zal te kennen geven, waar en wanneer het Examen zal gehouden worden.

Art.7. Het Examen zal niet enkel tot voorwerp hebben het onderzoek naar de bekwaamheid ten opzigte der kundigheden, waaromtrent het onderwijs, dat men verlangt te geven, verkeert, maar ook naar de geschiktheid, om de kundigheden op de beste wijze aan anderen, en bijzonderlijk aan kinderen, mede te deelen.

Art.8. Alvorens het eigenlijk Examen aanvangt, zal men, door dengenen, die zich tot hetzelve aanbiedt, op eene eenvoudige wijze te ondervragen en niet denzelven in een gemeenzaam gesprek teneinden, zooveel mogelijk trachten te ontdekken deszelfs Zedelijke en Godsdienstige denkwijze en beginselen, den omtrek zijner kundigheden, zoo ten aanzien der noodzakelijkste vakken van het Lager Onderwijs, als in het opzigt tot zoodanige -andere Talen en Wetenschappen, waarin hij zou wenschen onderwijs te geven, en bovendien den graad zijner geschiktheid, om kinderen behoorlijk te behandelen, te onderwijzen en te vormen."

Art.9. De werkzaamheden van het Examen zullen, doch altijd gewijzigd en gekozen overeenkomstig de onderscheidene Rangen van Schoolonderwijzers, en in het algemeen naar de vereischt wordende bekwaamheden in de personen, die hetzelve ondergaan, zijn de navolgende:
9.1. Eene proeve doen geven van vaardigheid in het juist, natuurlijk en met den vereischten toonval lezen van allerlei gedrukt en geschreven schrift, en tevens onderzoeken de kunde in het gebruik der scheid- en zinteekenen.
9.2. Enkele woorden. of ook een opstel, waarin de regelen eener goede spelling verwaarloosd zijn, ter verbetering voorleggen, en de redenen der gemaakte veranderingen afvragen, ten einde de bekwaamheid in de spelkunst (Orthographie) te ondertasten.
9.3. Tot eene proeve der vorderingen in de Nederduitsche Taalkunde, eenen volzin opgeven, om de rededeelen daarin aan te wijzen, en de ervarenheid in de Woordbuiging, Woordvoeging enz. te toetsen.
9.4. Eenige regels in het groot, middelsoort en klein doen schrijven, en de pennen, welke hiertoe gebruikt worden, zelve doen versnijden.
9.5. Eenige rekenkundige voorstellen ter oplossing geven, welke, zoo veel mogelijk, zullen moeten betreffen zaken, in het dagelijksch leven voorkomende, en waaruit tevens de geoefendheid in de rekenkundige bewerking der geheele en gebroken getallen zal kunnen blijken; voorts vragen over het Theoretisch gedeelte der Rekenkunde, en bijzonderoverde tientallige breuken.
9.6. Eenige vragen voorleggen aangaande de theorie van het Gezang.
9.7. Allerhande vragen en voorstellen betrekkelijk de Aardrijks-, Geschied-, Natuur- en Wiskunde, en dergelijkeWetenschappen, in welke men verlangen zou onderwijs te geven
9.8. Eenig stuk in de Fransche of zoodanige andere Taal, als waarin men verlangt onderzocht te worden, eerst ter voorlezing en vervolgens ter vertaling opgeven, als mede een Opstel uit eenige andere taal in deze doen overbrengen of wel voor de vuist in die Taal eenig opstel doen vervaardigen bij wijze van Brief, Verhaal of dergelijke; uit welke alles de uitspraak, Orthographische en Grammatikale, gelijk ook in het algemeen de mate van kennis dier 'Taal zal kunnen blijken.

Art.10. Het onderzoek naar de bekwaamheid of kunde ten einde gebragt zijnde, -zal overgegaan worden tot het beproeven der geschiktheid in het onderwijzen, ten welken einde gevraagd zal worden nopens de wijze, waarop men de Leerlingen tot de kennis der letteren, Cijfers en eerste Grondbeginselen, en voorts tot de Kunst van Lezen, Schrijven en Rekenen, zal pogen op te leiden ; wordende vervolgens het Verhaal eener geschiedenis of eene vertelling voorgelegd, ten- einde de geschiktheid te toetsen in het duidelijk en klaar voorstellen eener zaak aan kinderen, en zorgende, waar de gelegenheid dit toelaat en dit dienstig geoordeeld wordt, dat er kinderen van onderscheiden jaren en vorderingen tegenwoordig zijn, ten einde eene dadelijke proeve van de vorderingen in de Onderwijskunde te nemen.

Art.11. Eindelijk zullen eenige vragen worden gedaan omtrent het aanwenden der Grondbeginselen nopens het beloonen en straffen, en in het algemeen over de geschikste middelen, om niet alleen het verstand der kinderen te ontwikkelen en te beschaven, maar ook inzonderheid omhen op te leiden tot Christelijke deugdsbetrachting. (Art. 22. van het Reglement.

Art.12. Wanneer het Examen is ten einde geloopen, zal aan den Geexamineerden tot Schoolonderwijzers, mits genoegzame bewijzen van bekwamheid getoond hebbende, naar den graad dier bekwaamheid, een Getuigschrift of Acte worden afgegeven, waarin van deszelfs, in het Examen aan den dag gelegde, kundigheden en begaafdheden, in haar soort en omtrek, zoveel mogelijk, verslag gedaan en tevens verklaard, dat hij in den eersten, tweeden, derden of vierden Rang der Schoolonderwijzers is opgenomen, en mitsdien de Algemeene Toelating (Art.113, No.2, en Art.16 der Wet) verkregen heeft, om in den hem toegewezen Rang te staan naar eene Schoolonderwijzersplaats (art.17 van het Regl.), met bijgevoegde vermelding eindelijk van de onderscheiden Vakken en Talen, tot welker onderwijzing hem de Algemeene Toelating gegeven wordt (verg.boven Art.2 en 3, als mede Art.17 van het Regl.)

Art.13. Ook aan de Geexamineerden tot Schoolhouderesse en Huisonderwijzer zal, mits genoegzame bewijzen van bekwaamheid getoond hebbende eene Acte worden afgegeven, behelzende, behalve de omschrijving van de soort en den omtrek der, in het examen aan den dag gelegde, kundigheden en begaafdheden, de verklaring, dat de Geexamineerde de Algemeene Toelating, het zij als Schoolhouderesse, het zij als Huisonderwijzer verkreeg (Art.17 van het Regl.), als ook de uitdrukkelijke vermelding der onderscheiden vakken en Talen, tot welk de onderwijzing der Geexamineerde in deze of gene hoedanigheid de Algemeene Toelating ontvangt (verg.boven Art.4, als mede Art.17 van het Regl.)

Art.14. Alle de onderscheiden Getuigschriften of Acten, in de twee vorige artikelen vermeld, zullen, wat derzelve respectiven, zoo innerlijken als uiterlijken vorm betreft, geheel de Republiek door, dezelfde wezen, en voor zoo verre zij door eene Commissie van Onderwijs (art.2, 3 en 4) worden afgegeven, door derzelver Voorzitter en Secretaris onderteekend en met het Cachet der Vergadering bekrachtigd worden: die, welke door een Schoolopziener (Art.40 of Plaatselijke Schoolcommissie (Art.3 en 40 worden afgegeven, zullen alleen door dien Schoolopziener of den Secretaris der Plaatselijke Schoolcommissie onderteekend worden.

Art.15. De Getuigschriften van den eersten en tweeden Rang (Art. 1 en 12.) afgegeven door eene Commissie van Onderwijs (Art. 3.), geregtigen gelijkelijk tot allerlei Scholen, zoo Openbare als Bijzondere van beide Klassen (Art. 2 en 3 van het Regl.) in. alle Plaatsen zonder onderscheid, geheel de Republiek door; doch, afgegeven door eene Plaatselijke Schoolcommissie (Art. 3 ), alleen tot allerlei Scholen binnen zoodanig eene Stad zelve en hare jurisdictie.

Art.16. Getuigschriften an den derden, als mede die van den vierden of laagsten Rang, (Art. 1 èn 12.) geregtigen niet dan tot allerlei Scholen van Plaatsen, wier behoefte evenredig is met den rang en de bekwaamheid van zoodanige Schoolonderwijzers, en welke gelegen zijn binnen het ressort der Commissie van Onderwijs of der Plaatselijke Schoolcommissie. (Art. 3.)

Art.17. Ten einde aan de bepalingen, in de beide voorgaande Artikelen vervat, te beter voldaan kan worden, zullen de Scholen der kleinere Steden en Plaatsen, in Art. 9 van het Reglement breeder omschreven, door de respective Schoolopzieners en Commissien van Onderwijs, volgens een nader op te geven voet worden geklassificeerd in Schalen van den hoogsten, middelsten en laagsten Rang, en deze klassificatie aan de goedkeuring der Departementale Besturen onderworpen; moetende dezelve alleen dienen om te voorkomen, dat de voornamere Scholen niet door onderwijzers van te geringe bekwaamheid bezet worden, latende alle vrijheid om zelfs op de allerminste School den bekwaamsten man te plaatsen.

Art.18. Binnen grootere Steden of Plaatsen, in Art. 10 van het Reglement breeder omschreven, mag noch op eene Openbare noch op eenige Bijzondere School een Onderwijzer van den vierden of laagsten Rang, aan of opgenomen worden, en wordt aan de Plaatselijke Schoolcommissies bovendien aanbevolen te zorgen, dat, zoo veel mogelijk, het Schoolonderwijs binnen hare Stad of Plaats gegeven worde door Schoolonderwijzers van den eersten en tweeden Rang.

Art.19. Het Getuigschrift, af te geven aan Schoolonderwijzers van den eersten of hoogsten Rang, draagt bij onderscheiding en uitnemendheid den naam van Volledig Getuigschrift: hetzelve wordt niet verleend, dan aan zulke, die den ouderdom van 25 jaren bereikt hebben, terwijl voorts in het afgeven van zoodanige volledige Getuigschriften met de meeste gestrengheid wordt te werk gegaan, en deze zich ook zelve in uiterlijken vorm op eene vereerende wijze onderscheiden.

Art.20. De waarde van reeds, ingevolge van voorige algemeene Schoolwetten, afgegeven Volledige Getuigschriften, zal voor elk Departement bij het Huishoudelijk Reglement worden bepaald, zoo echter; dat het bezit van derzelve geregtigd tot het kosteloos afleggen der Eaxamens, aan welke zij, die ze erlangden, zich, ter verkrijging van eenen hoogeren Rang, met de daaraan verknochte Vooregten (art.15) vervolgens zouden mogen willen onderwerpen.

Art.21. De Acten van Algemeene Toelating als Schoolhouderesse en Huisonderwijzer zijn alleen van kracht binnen het ressort van degenen, door welke zij worden afgegeven.

Art.22. De Algemeene Toelating als Schoolonderwijzer, van welken Rang ook, geregtigd om te staan naar het verkrijgen eener Speciale Beroeping, Aanstelling of Admissie en als Schoolonderwijzer en als Huisonderwijzer. Daarentegen geeft de Algemeene Toelating als Huisonderwijzer geen regt om te staan naar een Speciale Beroeping, Aanstelling of Admissie als Schoolonderwijzer, zonder daarenboven de Algemeene Toelating als Schoolonderwijzer te hebben verkregen (verg. Art.20 van het Regl.)

Art.23. Terwijl het ieder der drie lagere Rangen van Schoolonderwijzers vrij blijft, zich ter bekoming van eenen hoogeren rang ten allen tijde opnieuw ten Examen aan te bieden bij de Commissie, onder welke hij moge gevestigd zijn (Art.3), zullen echter de meest geschikte uit de twee laagste Rangen door den schoolopziener van het District of de Plaatselijke Schoolcomissien, (art.10 van het Regl.) worden uitgenoodigd en aangemoedigd, om zich, althans na verloop van elke twee jaren, opnieuw te laten examineren door de Commissie, onder welke zij dadelijk behoren (Art.3), tot zoo lang zij een getuigschrift, als Schoolonderwijzer van den Tweeden Rang, zullen bekomen hebben, zullende telkens aan hun een nieuw Getuigschrift (art.12) met den verkreegen hoogeren Rang overeenkomstig, worden afgegeven.

Art.24. De namen van alle, die de Algemeene Toelating als Schoolonderwijzer, Schoolhouderesse of Huisonderwijzer verkregen hebben, zullen in de hun toegewezen Rang en Hoedanigheid, als mede in den graad hunner bekwaamheid, door middel der Bijdragen tot den Staat en Verbetering van het Schoolwezen, telkens aan het Publiek bekend gemaakt worden, met bijvoeging van den weg, langs welken zij de Algemeene Toelating verkregen.Hiervan zijn echter uitgezonderd de zoogenaamde Schoolmatressen of Houderessen van kleine Kinderschooltjes.

Art.25. Zij, die de Algemeene Toelating als Onderwijzer, van welke soort of Rang oook, verkregen hebben, blijven desniettemin, zoo dikwerf dit gevorderd wordt, onderworpen aan het ondergaan van een nader of tweede Examen, bij het staan naar eene Specciale Beroeping,, Aanstelling of Admissie (art.17 der Wet), het zij voor de Plaatselijke Schoolcommissie, het zij voor zoodanige Collegieen of Personen, als daartoe door degenen die het regt van Beroeping, Aanstelling of Admissie bezitten of oefenen, zouden mogen zijn of worden gequalificeerd.

Art.26. Hetgeen voor de afteleggen Examens (art.2, 3 en 4) behoort te worden voldaan, zal bij de Departementale (art.10 der Wet en Stedelijke (art.10 van het Regl.) Schoolreglementen worden bepaald, in dier voege echter:

26.1. Dat daarbij eene opklimming in de somma, voor elken verkregen Rang van Schoolonderwijzer te voldoen, worde in acht genomen; als mede eene behoorlijke evenredigheid tusschen hetgeen van de onderscheiden Rangen der Schoolonderwijzers, en van de Schoolhouderessen en Huisonderwijzers gevorderd wordt.
2. Dat hij, die bij het verkrijgen van een lageren Rang als Schoolonderwijzer; de daartoe gestelde somma voldaan heeft, telkens bij het verkrijgen van eenen hoogeren (art.23) niet meer betale, dan het nmeerdere der somma, voor dien hoogeren Rang vastgesteld, boven hetgeen hij bij het verkrijgen van den lageren reeds betaald heeft.
3. Dat de Huisonderwijzer, die eenigen Rang van Schoolonderwijzer verkrijgt, gerekend worde dus verre niets voldaan te hebben.
4. Dat zij, die, ingevolge vorige algemeene Schoolwetten, eenig Examen onderrgaan en daarvoor betaald hebben, voor de examens ter verkrijging van dezen of genen Rang, bij deze nieuwe Schoolwet ingevoerd, niet meer betalen, dan het meerdere van de nu vast te stellen somma, boven hetgeen reeds door hen bij gemeld vorig examen is betaald geworden. Hiervan zijn echter geheel en al uitgezonderd en vrij alle diegenen, welke tevoren een volledig Getuigschrift verkregen hebben (Art.20).
5. Dat de gelden voor de Examens, door de Schoolopzieners afgenomen (art.2 en 4) vervallen ten profijte van de Kas der respective Commissien van Onderwijs.

Art.27. De Raadspensionaris behoudt aan zich, om deze Verordeningen zoodanig te interpreteren, te altereren en te amplieren, als in tijd en wijle nuttig en noodzakelijk zal worden geoordeeld.

D. Instructie voor de Schoolopzieners en Commissiën van Onderwijs in de respective Departementen der Bataafsche Republiek. Uit de wet van 1806.

Art.1. De Schoolopzieners zullen de meest mogelijke zorg aanwenden, dat het onderwijs der jeugd op een geregelden voet gebragt, verbeterd en van meer wezenlijk of uitgebreider nut worde; dat de onderwijzers tot het geven van zoodanig onderwijs in staat zijn, derzelver ijver en verdiensten aangemoedigd en beloond, en hun lot verbeterd worden; wijders, dat de reeds gearresteerde of nader te bepalen Wetten voor het Lager Schoolwezen en Onderwijs worden gekend en nagekomen (Art.11 der Wet); dat alle hinderpalen die zich hierbij opdoen, door menschkundig beleid worden uit den weg geruimd, en eindelijk, dat de verbetering van het Schoolwezen, bij het algemeen, als heilzaam en belangrijk beschouwd en voorgestaan worde: alles op zoodanigen voet en wijze, als in de navolgende Artikelen wordt bepaald.

Art. 2. Elk derzelve zal zich bekend maken met het aantal en den staat dier Lagere Scholen, als ook met den toestand van geheel het lager Onderwijs binnen zijn District, en helpen toezien dat, benevens de vereischte gewone Scholen, een toereikend aantal van zoo geschikt mogelijk ingerigte Matressen-schooltjes, en, waar dit zijn kan, Arbeid- of Industriescholen, als mede de gelegenheid tot het ontvangen van onderrigt in de verschillende vakken van het Lager Onderwijs voorhanden zijn: alles naar gelang van den aard en de behoeftender onderscheidene Steden en Plaatsen.

Art.3. Hij zal zich bekend maken met de personen en onderscheiden talenten van alle onderwijzers (Art.4 van het Regl.)binnen zijn District, en daar van behoorlijk aanteekening houden, en aan dezulke, die raad en onderrigting omtrent de waarneming van hunnen post begeeren of behoeven, steeds vrijheid vergunnen, of in bijzondere gevallen, steeds vrijheid vergunnen, of in bijzondere gevallen, de verpligting opleggen, om zich, in persoon of geschrift tot dat einde bij hem te vervoegen.

Art.4. Inzonderheid zal hij er zich op toeleggen, om door onderrigting en aanmoediging den ijver der Onderwijzers op te wekken en gaande te houden, en hen te dien einde in meerdere of minder aantal, op vastgestelde tijden, het zij in zijne woonplaats, het zij in andere gedeelten van zijn District, zoveel mogelijk, bij herhaling om zich verzamelen, zich met hen onderhoudende over de bedoelingen en werkzaamheden van hunnen gewigtigen post, en over de voorgeschreven en beste wijze om denzelven trouw en ten meesten nutte der Jeugd waar tenemen.

Art.5. Elk hunner is gehouden, om alle de Scholen van zijn District, voor zoverre zij regtstreeks ter zijner verantwoording staan, (verg. Art.9 van het Regl. En Art.11 dezer Instr., als mede Art.13 van het Regl.) zoo veel mogelijk, tweemaal in ieder jaar te bezoeken; wordende desniettemin aangemoedigd, deels, om ingevalle van noodzakelijkheid of uitstekende nuttigheid, of ook, wanneer zulks buiten hun merkelijk bezwaar geschieden kan, zich aan het getal van twee jaarlijksche Schoolbezoeken niet te bepalen, maar dezelve meermalen te herhalen; deels om ook de overige Scholen binnen zijn District, (Art.10, 11 en 13 van het Regl. En Art.12 dezer instr.) van tijd tot tijd te bezoeken; doch daarin, voor zoverre die Scholen staan onder een bijzonder over derzelve gevestigd opzigt (art.13 van het Regl.) niet te werk te gaan, zonder behoorlijk voorafgaand overleg met hetzelve.

Art. 6. Bij het bezoeken der Scholen, die regtstreeks ter zijner verantwoording staan, zal hij den Meester in zijne tegenwoordigheid onderwijs doen geven aan Leerlingen van onderscheiden klassen en van allerlei vorderingen; immers voor zoo veel noodig is, om over de manier en inrigting van het onderwijs te kunnen oordeelen : voorts zal hij opletten, of de gearresteerde bepalingen omtrent het Schoolwezen (Art. 1 der Wet) als mede de Schoolorde, zoo algemeene als bijzondere (Art. 2 1 van het Regl.), naar behooren in acht genomen en opgevolgd worden, en verder gadeslaan op al het gene bij hem van belang zal worden geoordeeld. Na den afloop van welk Schoolbezoek hij den Schoolhouder of de Schoolhouderesse in persoon en afzonderlijk zal onderhouden over alles, wat door hem bij het Schoolbezoek is opgemerkt, en hem of haar, naar bevind van zaken, den verdienden lof geven, onderrigten, vermanen of bestraffen, over het geen hij gezien of gehoord heeft; terwijl eindelijk ieder Schoolopziener van zijne waarnemingen en opmerkingen bij deze Schoolbezoeken behoorlijke aanteekening zal houden, om te dienen, als hier na Art. 24, en 25 van deze Instructie vermeld wordt.

Art. 7. Bij het bezoeken der overige Scholen (Art. S.) zal de Schoolopziener de bedenkingen en opmerkingen, welke hij mogt hebben opgezameld, niet aan den Onderwijzer, maar, naar den aard der Scholen, het zij aan de Plaatselijke Schoolcommissie, het zij aan het over die Scholen bijzonder gevestigd opzigt bescheidenlijk voordragen."

Art.8. In alle zaken waarin de Schoolopzieners, tot bevordering van het Lager Schoolwezen en Onderwijs, den bijstand of de medewerking der burgerlijke magt noodig hebben, zullen zij zich tot dat einde, naar den aard der zaken, vervoegen bij het Plaatselijk, Departementaal of Nationaal Bestuur (art.11 der Wet).

Art.9. Zij zullen speciaal de verbetering der Schoolvertrekken, het onderwijs van de Kinderen der behoeftigen, vooral ten platten lande (Art.29 van het Regl.), de geschiktere regeling en verbetering van de inkomsten der Onderwijzers (Art.30 no 1 van het Regl.) en het, zoveel mogelijkonafgebroken schoolhouden en schoolgaan, geheel het jaar door (Art.30 no 1 van het Regl.) ernstig ter harte nemen, en deswegens de noodige voordragten doen bij zodanige geconstitueerde Magten of ook bij zoodanige andere Collegien of Personen (Art.10, 11 en 13 van het Regl.), als bevoegd zijn om in dezen te voorzien en te disponeren, met inachtneming voor het overige, ten aanzien van het bepaalde in dit en het voorgaande Artikel, van het vastgestelde bij Art.5 der Wet.

Art.10. Zij zullen acht geven, dat elk Onderwijzer, voor hij met het geven van onderrigt aanvange, voorzien zij van het vereischte Patent, en zich te dien einde telkens, gelijkelijk met de bewijsstukken, tot de Speciale Beroeping, Aanstelling of Admissie betrekkelijk (Art.13, no 4 der Wet) de Acte van Patent doen vertoonen; latende voorts het toezigt wegens het jaarlijks vernieuwen van dezelve over aan degenen, die daartoe bij dewet gesteld zijn.

Art.11. Niettegenstaande elk Schoolopziener ingevallen en op wijze bij Art.9. van het Reglement bepaald, bevoegd is, om aan een of meer personen, een plaatselijk toevoorzigt overde School of Scholen aan te bevelen, blijft hij zelf desniettemin geheel en al verantwoordelijk voor zoodanige Scholen en het Onderwijs op dezelve, en gehouden, om ten aanzien ook van deze Scholen de wezenlijke deelen van zijnen post in persoon waar te nemen, strekkende de aanstelling van dusdanig Plaatselijk Toevoorzigt alleenlijk om hen in zijne werkzaamheden daar ter plaatse behulpzaam te zijn en te ondersteunen.

Art.12. Als integrerend lid van elke Plaatselijke Schoolcommissie (art.10 van het Regl.) binnen zijn District gevestigd, draagt de Schoolopziener kennis van, en woont hij zoveel mogelijk bij, elke van derzelver Vergaderingen, inzonderheid die, waarin eenigerhande personen geexamineerd worden en heeft hij den toegang tot alle Scholen, onder die Plaatselijke Schoolcomissien resorterende; doch hij zal niet bevoegd zijn, om als Schoolopziener in deze Vergaderingen voor te zitten, of om, benevens de overige Leden, het bijzonder opzigt over eenige Wijk of Scholen dier Stad of Plaats (Art.10 van het Regl.) te aanvaarden; zijnde aan de overige Leden der Plaatselijke Schoolcommissieen, ten aanzien hunner Stad of Plaats, dezelfde zorg en bijzonder opzigt over het Lager Onderwijs, ieder in zijne Wijk of ten aanzien zijner Scholen, aanbevolen, als dit ten aanzien van Plaatsen, waar geene Plaatselijke Schoolcommissie aanwezig is, aan den Schoolopziener persoonlijk is toevertrouwd; in dier voege, dat al hetgeen in de 9 eerste Artikelen dezer instructie, ten aanzien der Schoolopzieners gezegd is, onder de noodige veranderingen geldt van de Leden der Plaatselijke Schoolcommissien.

Art. 13. Ieder Schoolopziener zoekt langs alle gepaste wegen, inzonderheid door eene minzame Correspondentie met het Plaatselijk Toevoorzigt (art.9 van het Regl.) en de onderscheiden Leden der Plaatselijke Schoolcommissien of derzelver Secretaris (art.10 en 11 van het Regl.), binnen zijn District gevestigd, dadelijk naauwkeurige kennis te dragen van de belangrijke veranderingen en bijzonderheden, welke het Lager Schoolwezen en Onderwijs in geheel zijn District ondergaan of daarop betrekking hebben; inzonderheid van het door afstand, overlijden of anderszins openvallen van eenigerhande Onderwijzersplaats ( en van derzelver aard, Tractementen en Emolumententen of Conditieen, daaraan verknocht, als mede van de namen, de hoedanigheden (art.4 van het Regl.0, den Rang (Art.1 der Verord. Op de Examens) en de begaafdheden der Personen, die ter vervulling van de vacerende onderwijzersplaatsen of anderszins binnen geheel zijn District eene Speciale Beroeping, aanstelling of Admissie erlangd hebben (art.19 en 20 van het Regl.)

Art. 14. Van dit openvallen en vervullen van alle onderwijzersplaatsen, - die van Houderessen van Kleine Kinderschooltjes uitgesloten- benevens van de bijzonderheden aangaande in het vorig Artikel opgenoemd, zendt hij maandelijks bij het Departement van Binnenlandse Zaken in, de nauwkeurige opgaven, ten einde dezelve, voor zoo veel dienstig en belangrijk geoordeeld wordt, te doen plaatsen in de Bijdragen tot den staat en de verbetering van het Schoolwezen (art.24 der Verord. Op de Examens).

Art. 15. De Schoolopzieners zullen zorgen, dat, wanneer hunne Districten door afstand, overlijden of anderszins vacant worden, alle de Papieren, Stukken en Aanteekeningen, daar toe betrekkelijk (art.3 en 6) in behoorlijke orde, aan hunne opvolgers worden overhandigd.

Art.16. Zoo ras eenig Schooldistrict, door afstand, overlijden of anderszins vacant geworden, zal, tot aan de vervulling der vacature toe, het opzigt over dat District, door een of meer Schoolopzieners, tot dezelfde Commissie van Onderwijs Behoorende, worden waargenomen, volgens eene deswegens, telkens bij het invallen eener Vacature, door gemelde Commissie te maken, tijdelijke schikking, onder approbatie van den Secretaris van Staat voor de Binnenlandsche Zaken, en zal voor de waarneming van een zoodanig vacant Schooldistrict het honorarium, aan hetzelve verknocht door hem of hun, die hetzelve waarnemen worden genoten.

Art.17. De Nominatie, ter vervulling eener in vervolg van tijd openvallende Schoolopzienersplaats, (Art.10 der Wet), zal door de respective Commissien van Onderwijs, staande hare eerste gewone Vergadering na het invallen der Vacature moeten geformeerd en bij het Departementaal of Landschapsbestuur ingeleverd worden, of, in geval gewigtige redenen zulks verhinderen, daarvan met opgave dier redenen, staande dezelfde Vergadering, aan het gemeld Bestuur kennis gegeven worden. De gewone Vergaderingen der Commissien van Onderwijs zullen gehouden worden in de respective Residentieplaatsen der Departementale Besturen, ten minsten driemaal des jaars, in de week na Paaschen en in de tweede volle week der maanden julij en October, op zoodanige dagen en uren, als de Leden onderling zullen goedvinden, mits daar van doende behoorlijke advertentie in de Bataafsche Staats-courant. In het Departement Holland zullen de Vergaderingen gehouden worden, voor het Noordelijk gedeelte, te Haarlem, en voor het Zuidelijk gedeelte, te Rotterdam, of op zoodanige andere plaatsen, als het Departementaal Bestuur zal goedvinden.

Art.19. De buitengewone Vergaderingen zullen gehouden worden: 19.1. Wanneer dezelve voor het afnemen van een of meer Examens worden gevorderd, en alsdan op zoodanigen voet, als, ingevolge Artikel 27 der Verordeningen op de Examens, in de Huishoudelijke Schoolreglementen zal worden bepaald. 19.2. Op expresse bijeenroeping, het zij van den Secretaris van Staat voor de Binnenlandsche Zaken, het zij van het Departementaal Bestuur, welk ieder alsdan voor zich zelven in de kosten op eene redelijke wijze zal voorzien. 19.3. Wanneer de Leden onderling zulk eene buitengewone zamenkomst noodig of raadzaam oordelen, mits alsdan op hunne bijzondere kosten.

Art. 20. Alle de Leden der Commissien van onderwijs zijn verpligt deze Vergaderingen (Art.18 en 19) bij te wonen en kunnen zich daar van om geene andere redenen verschoonen, dan die door de volstrekte noodzakelijkheid worden gewettigd.

Art.21. De Leden der Vergadering nemen bij tourbeurten de post van Voorzitter en Secretaris waar, des echter dat deze ook aan een hunner voor langeren tijd kan worden opgedragen, mits zulks geschiede met deszelfs volkomen bewilliging.

Art.22. In geval eene Commissie mogt verlangen eenen vasten Secretaris buiten hare Leden, zal zij daar van de voordragt doen aan het Departementaal Bestuur, en dezelve zijne aanstelling van den Raadspensionaris ontvangen, zullende echter uit dezen hoofde, geene verhooging mogen gevorderd worden van de globale som, aan elke commissie toegelegd.

Art.23. De gewone en buitengewone Vergaderingen zullen niet eerder scheiden, dan na dat alle de bezigheden, aan dezelve opgedragen, en welke afdoening vorderen, behoorlijk zijn ten einde geloopen

Art. 24. Elk der Leden van de Commissien van Onderwijs brengt op iedere gewone Vergadering ter tafel van dezelve een schriftelijke opgave: 24.1. Van de Scholen, welke hij sedert de laatstvoorgaande Vergadering bezocht heeft (art.5), met vermelding van den tijd op welken, en verslag van zijn bevind en waarnemingen omtrent derzelver gesteldheid in allerlei opzigten (Art.6 en 7). 24.2. Van de gelegenheden, door hem aan Onderwijzers verleend, ten einde hen te onderhouden over hunnen post (Art.4) 24.3. Van het examineren van Schoolonderwijzers van den laagsten Rang en andere Onderwijzers (Art.2 en 4 der Verordeningen) alsmede van Schoolonderwijzers van hoogere Rangen, door zoodanige Plaatselijke Schoolcommissie, als daartoe bij Art.3 van het Reglement geregtigd is, alles met vermelding van zoodanige bijzonderheden, als van belang mogen geacht worden. 24.4. Van de veranderingen en bijzonderheden, welke binnen zijn District, ten aanzien van eenige School of Onderwijzersplaats, sedert de laatste Vergadering, hebben stand gegrepen: inzonderheid. Het openvallen van Onderwijzersplaatsen, en het afgeven van Acten van Speciale Beroeping, Aanstelling of Admissie aan Onderwijzers van allerlei soort of rang, beide met vermelding van belangrijke bijzonderheden daartoe betrekkelijk. De aanstelling van Plaatselijk Toevoorzigt op kleiner plaatsen (Art.9 van het Regl.) en veranderingen, in Plaatselijke Schoolcommissieen, (Art 10 van het Reglement) voorgevallen. Het nieuw oprigten eener Lagere of ook Industrie-School, en het nieuw vestigen van eenigen Huisonderwijzer. Het opmaken van Bijzondere Schoolorde (Art.21 van het Regl.) De invoering van Leer-en Leesboeken, buiten de algemeene boekenlijst, op de Bijzondere Scholen van de beide klassen (Art.24 van het Regl.) De maatregelen ter verbetering en regeling der inkomsten van Onderwijzers (art.9 alsmede art.30, no 1 van het Regl.). de voorzieningen in het onafgebroken schoolhouden en Schoolgaan (Art.9, alsmede art.30, no 2 van het Regl.) En derzelver hindernissen. De aanmoedigingen of wel tegenkanting, den Schoolonderwijzer te beurt gevallen. Gehoudene Schoolexamina. En dit een en ander onder naauwkeurige aanwijzing van alles, wat men, buiten hetgeen reeds in de maandelijksche berigten (Art.14) vervat was, verlangen zou, dat in de meergemelde Bijdragen, enz. Wierde geplaatst.

Art.25. Uit deze zijne schriftelijke opgaven (Art.24) en verdere bijzondere aanteekeningen (Art. 3 en 6) als mede uit de Schriftelijke Opgaven der Plaatselijke Schoolcommissien waar van nader in het volgende Artikel, maakt elk Schoolopziener jaarlijks en wel voor de gewone Vergadering, na Paasschen op een algemeen Verslag van den Staat van geheel het Lager Schoolwezen en Onderwijs binnen zijn District, met bijvoeging van de redenen, weke hem verhinderd mogen hebben, deze of gene Scholen, gedurende het vorig Jaar niet of niet meer dan, eenmaal te bezoeken, als mede van zodanige voorstellen, als hij vermeenen mogt, dat ter bevordering van den welstand van het Lager School wezen en Onderwijs verdienen in deliberatie gebragt to worden. Dit algemeen Verslag levert hij, benevens de gewone schriftelijke Opgave, over de laatste maanden, in ter Vergadering na Paasschen (Art. 18).

Art.26. Ten einde de Schoolopzieners in staat zijn hun Jaarlijksch verslag, in het vorig Artikel vermeld, ten volledigsten optemaken, zullen de Plaatselijke Schoolcommissien of wel derzelver onderscheiden Leden, ten aanzien van de Scholen en het onderwijs, onder haar ressort of toezigt staande of gesteld (Art.10 en 11 van het Regl. Alsmede art.13 van hetzelfde) jaarlijks, uiterlijk voor het einde der maand Februarij, vervaardigen dergelijke schriftelijke Opgave, als van de Schoolopzieners, volgens Art. 24 gevorderd wordt, bevattende voorts alles wat tot het Lager Schoolwezen en Onderwijs binnen hare Stad of Plaats verder mogt betrekking hebben, ten einde dezelve binnen deze maand ter tafel harer Vergadering te brengen en vervolgens te worden esteld in handen van den Schoolopziener ter fine voornoemd.

Art. 27. Uit. deze gezamenlijke jaarlijksche verslagen van de onderscheiden Leden der respective Commissien (Art. 25)wordt door elk derzelve geformeerd een algemeen, doch beknopt overzigt van den staat van geheel het Lager Schoolwezen en Onderwijs, binnen haar Departement of ressort, en daarvan twee afschriften vervaardigd.

Art, 28. Na elke gewone Vergadering der respective Commissien, worden door of- vanwege dezelve uiterlijk binnen veertien dagen daarna bij den Secretaris van Staat voor de Binnenlandsche Zaken ingezonden.

28.1. Een behoorlijk geauthentiseerd Extract uit het verbaal of de Handelingen dezer Vergadering, als mede der tusscheningevallene buitengewone Vergaderingen. 28. 2.De originele schriftelijke Opgaven, door elk van derzelver Leden ter tafel gebragt.(Art. 24). 28.3. Eene specifieke Lijst en opgave van de personen, die op deze gewone of tusschen ingevallene buitengewone Vergaderingen zijn geexamineerd geworden, met vermelding van den uitslag van het gehoudene Examen en inzonderheid van de verschillende Rangen, aan de geexamineerden toegewezen; ten einde, ingevolge het 24 der Verordeningen, zoo veel noodig geoordeeld wordt, van het een en ander openlijke bekendmaking te doen in de Bijdragen enz

Art. 29. Na de gewone Vergadering in de week na Paasschen, worden door of vanwege elke Commissie, uiterlijk binnen vier weken daar na, en afgescheiden van de stukken, vermeld in het vorig Artikel bij den Secretaris van Staat voor de Binnenlandsche Zaken ingezonden: 29.1. Een der twee behoorlijk geauthentiseerde afschriften van het algemeen jaarlijksch Overzicht (Art. 27.) 29.2. De originele algemeene jaarlijksche Verslagen van de onderscheidene Leden der Commissien (Art. 25). ‘ 29.3. De originele schriftelijke Jaarlijksche Opgaven der onderscheidene PlaatseIijke Schoolcommissien (Art. 28). 29.4. Eene specifieke Lijst van zodanige algemene of bijzondere voordragten of voorstellen, getrokken uit die harer Leden (Art. 25) of anderzins voorgekomen, als elke commissie verlangen zou, dat bij de volgende algemeene jaarlijksche Vergadering (Art. 7 van het Regl.) wierden in overweging gebragt, of besloten bij haar Departementaal Bestuur in te leveren.

Art. 30. Een gelijk geauthentiseerd afschrift van het algemeen jaarlijks overzigt (Art. 27) wordt binnen gelijker tijd door de Commissie, verzonden aan het respectief Departementaal of Landschaps-Bestuur, terwijl voorts van alle overige stukken, des gerequireerd, visie gegeven wordt aan hetzelve, als mede aan dat Lid uit het zelve, het ‘welk speciaal met de zorg over het Lagere Schoolwezen en Onderwijs is belast (Art. 5 der Wet); ten welken einde alle oorspronkelijke, bij den Secretaris van Staat voor de Binnenlandsche Zaken ingezondene Stukken, met name de schriftelijke Opgaven der onderscheidene Schoolopzieners (Art. 24), derzelver jaarlijksche Verslagen (Art. 25) aIs ‘mede de jaarlijksche schriftelijke Opgaven der onderscheidene Plaatselijke SchooIcommissien (Art. 26), na dat daar van bij het Departement van Binnenlandsche Zaken het noodig gebruik zal zijn gemaakt, en uiterlijk binnen twee maanden na de ontvangst, zullen worden. terug gezonden aan den Secretaris der laatstgehouden vergadering, om bij de stukken en papieren der respective Commissien te worden gedeponeerd en bewaard.

Art. 31. De Raadpensionaris behoudt aan zich de magt om deze Instructie zoodanig te interpreteren; te altereren en te amplieren, als bevonden zal worden te behooren.

Ten derden: dat, overeenkomstig het 21 Artikel der Schoolwet, in het eerste Lid dezer vervat , door den Raadspensionaris aan den Volke zal worden bekend gemaakt het tijdstip, waarop alle vorige Plakkaten, Statuten, Ordonnantien, Keuren of Reglementen, binnen deze Republiek op het Schoolwezen geemaneerd, en alle Schoolverorderingen, hoe ook genaamd, speciaal de Publicatie van den 29 Julij 1803, benevens alle daar uit voortgesprotene algemeene en bijzondere Verordeningen en Schoolreglementen, zullen worden afgeschaft en buiten effect gesteld. Dienvolgens gelasten en bevelen Wij, dat deze zal worden afgekondigd en aangeplakt alomme daar zulks behoort; met last aan allen, die het aangaat, om te zorgen, dat aan den inhoud dezes stiptelijk worde voldaan.

Gedaan in den Haag, den 3 April 1806. (was geteekend) R.J. SCHIMMELPENNINCK, Raadpensionaris. De Algemeene Secretaris van Staat, (Onderstond) Ter Ordonnantie was gecontrasigneerd C. G. HULTMAN.

E. Algemeene schoolorde van 23 mei 1806.

De secretaris van Staat voor de Binnenlandsche Zaken der Bataafsche Republiek doet te weten: dat dezelve ingevolge Artikel 21 van het Reglement voor het Lager Schoolwezen en Onderwijs binnen de Bataafsche Republiek, van den 3den April dezes jaars, heeft gearresteerd, ten einde op alle Scholen te worden ingevoerd en opgevolgd, de navolgende Algemeene Schoolorde voor de Lagere Scholen binnen de Bataafsche Republiek.

Art.1. Er zal, zoo veel mogelijk, het geheele jaar door worden School gehouden, vastgestelde vakantietijden uitgezonderd.

Art.2. De onderwijzer zal, gedurende elken Schooltijd, van het begin af tot het einde toe, in zijne School moeten tegenwoordig zijn, zich met niets anders dan met Onderwijzen mogen bezig houden, en zonder redenen van noodzakelijkheid zich niet buiten zijne School begeven.

Art.3. Hij zal zorgen dat de Scholieren niet onnoodig naar buiten gaan en dat zij zich, gedurende den ganschen Schooltijd, stil en aandachtig, als mede op Straat of op den Weg steeds, vreedzaam, zedig en beleefd gedragen.

Art.4. Waar het getal der scholieren meer dan zeventig bedraagt, zal men zoo veel mogelijk, bedacht zijn, om eenen Ondermeester of tweeden Meester aan te nemen.

Art.5. Zoo veel mogelijk zullen niet dan op vastgestelde tijden in het jaar nieuwe Leerlingen worden aangenomen.

Art.6. De Schooltijd zal, het zij wekelijks, het zij dagelijks, met een kort en gepast Christelijk Gebed, op eene eerbiedige wijze ingerigt, geopend en gesloten worden, en zal bij dezelfde gelegenheden ook iets toèpasselijks mogen gezongen worden.

Art.7. De Leerlingen zullen verdeeld worden in drie Klassen, welke van elkander afgezonderd zitten, en ieder binnen elken Schooltijd onderwijs Ontvangen.

Art.8. De Leerlingen van dezelfde Klasse worden steeds gezamenlijk onderwezen, terwijl voorts gezorgd wordt, dat die der andere klassen gedurende dien tijd hunne bezigheid hebben.

Art.9. De onderscheidene Klassen worden, in de verschillende gedeelten van het Onderwijs, zoo veel mogelijk op een Bord onderwezen.

Art.10. De Meester zal, dit gepast oordeelende, de meest gevorderde leerlingen beloonen, met hen het geven van eenig onderrigt aan de minst gevorderden op te dragen.

Art.11. De meester ziet toe, dat de Kinderen zindelijk en altijd wel gewachen en gereinigd ter school komen, dragende tevens de meeste zorg voor de gezondheid der scholieren.

Art.12. De schoolvertrekken moeten steeds rein en zindelijk wezen, en te dien einde tusschen de schooltijden gelucht en wekelijks tweemaal gezuiverd worden.

Art.13. Op elke School zal ten minsten eenmaal in het jaar een Examen gehouden. en als dan de Kinderen van de eene Klasse naar de andere bevorderd, als mede, waar en zooveel de omstandigheden dit toelaten, aan hun, die in vlijt en ordelijkheid uitmunten, Prijsjes uitgedeeld worden.

Art.14. Aan hun, die de school verlaten en zich wel gedragen en goede vorderingen gemaakt hebben, zal hiervan een vereerend bewijs worden ter hand gesteld.

Art.15. Voor iedere School zullen eenige Schoolwetten worden opgemaakt, en deze, hetzij gedrukt, hetzij geschreven, op Bordpapier geplakt, in de School worden opgehangen, en door den Meester, bij gepaste gelegenheden, aan de Schooljeugd voorgelezen en uitgelegd worden.

Art.16. Deze Wetten zullen bij elke Bijzondere Schoolorde (Art.21 van het Regl.) worden bepaald, als ook daarbij worden geregeld de Vacantie en gewone Schooltijden benevens de wijze, waarop de tijd, voor het Onderwijs geschikt, in elke School behoort verdeeld te worden. En opdat niemand hiervan eenige ignorantie zoude pretenderen, zal deze op de gewone wijze worden afgekondigd en aangeplakt, alomme waar zulks hoort.

Gedaan in Den Haag, den 23sten Mei 1806. In kennise van mij: Secretaris bij het Departement van Binnenlandsche Zaken. was geteekend. Wenckebach.

Deze wetteksten van 1806 zijn door mij overgenomen uit de Verzameling van wetten betrekkelijk het Lager Onderwijs in Zuid Holland. Gorinchem, J. Noorduyn en Zoon, 1846. MR.