Home | Sitemap | Contact Us


Schoolmeester Mulders vertelt: door Mevr. C.A. Vink Versteeg in het kwartaalblad van de Historische Vereniging Binnenwaard.1986 en 1987. Letterlijke teksten uit het dagboek, met toestemming overgenomen door MR.

1. Algemeen. Inleiding
2. Kweekeling
3. Hulponderwijzer, solliciteren in Oud-Alblas. Benoeming in Dubbeldam. aardrijkskunde, zangvereniging
4. Secondant bij een kostschool in Utrecht.
5. Terug naar Dordrecht, solliciteren in Papendrecht, vragen over Don Quichotte.
6. Vergelijkend examen in Nieuwkerk, drinkgelag met wethouder
7. Brandwijk, algemeen, examen, 1e dag en 2e dag
8. Meesterzingen
9. De 1e winter in Brandwijk, lezen
10. Doopen, begraafenis en Paaschen brengen
11. Koekhakken en koekslaan

1. Inleiding

Francois Marinus Mulders was 8 april 1850 geboren in Dordrecht en gestorven op 12 maart 1929. In Brandwijk werd hij op 1 oktober 1875 benoemd en in mei 1880 eervol ontslagen wegens zijn benoeming tot hoofdonderwijzer te Zwijndrecht. Zijn Zoon, Anthonie Marinus Mulders, was van 1914-1935 schoolmeester in Brandwijk.

F.M. Mulders is in 1928 begonnen zijn memoires op te schrijven en stuurde deze aan zijn kleinzoon Gualtherus Jacob (walther). Zijn kleindochter mevrouw Drs. M.G. Dozij vond dat de gedeelten die betrekking hebben op Brandwijk. thuishoorden bij een historische vereniging. Via de historische vereniging West-Alblasserwaard zijn deze memoires bij de historische vereniging Binnenwaard terecht gekomen.

Om U een beeld te geven wie F.M. Mulders was een bericht ,uit het Dordrechtsch Nieuwsblad, Woensdag 13 Maart 1929. "Gisteren overleed te Apeldoorn in den ouderdom van bijna 79 jaren de heer 'Frangois Marinus Mulders, oud-hoofd der school te Zwijndrecht. De heer Mulders werd in 1850 te Dordrecht geboren en ontving aldaar zijn opleiding tot onderwijzer. Tot 1876 was hij als zoodanig werkzaam aan de le Stads- Tusschenschool in het Hof en werd daarna benoemd tot hoofd der school te Brandwijk. Vandaar vertrok hij naar Zwijndrecht, waar hij bleef tot 1915. Na het verkrijgen van zijn pensioen woonde hij nog eenigen tijd te Dordrecht en vestigde zich later te Apeldoorn. De heer Mulders was behalve hoofd der school ook leeraar in de paedagogiek aan de oude Rijks-Normaallessen te Dordrecht. Hij examineerde meermalen voor de acte ven onderwijzer en was van 1896 af leeraar in de wiskunde aan de burgeravondschool. Voorts was hij directeur van zangvereenigingen en een der stichters van den Bond van Gemengde Zangvérenigingen. Ook trad hij op als jurylid bij wedstrijden in zang- en voordracht kortom de heer Mulders werkte zoolang het dag was. Zijn heengaan zal in Zwijndrechtsche en Dordtsche kringen zeer wel opgemerkt worden. Hoewel veel zijner tijdgenoten hem in den dood reeds zijn voorgegaan."

2. Opa als kweekeling

Inleiding. In deze aflevering getypt zoals meester Mulders het heeft geschreven, vertelt deze hoe het was om in die tijd een kwekeling te zijn.

....Ik werd geboren 8-4-1850 te Dordrecht in de Heerheijmansuijestr, een achterstraat, niet alleen nu, maar ook toen. Mijn vader, een knap werkman, zag zijn timmerzaak goed vooruitgaan en kocht toen ik een jaar of 7 of 8 van het huis in het Steegoversloot. Van toen af begon voor mij het ongeluk. Volgens mijn ouders woonde ik toen voornaam en moest jongenheer zijn, maar zakgeld om als jongenheer mij te bewegen, zooals andere jongens waarmede ik om mocht gaan, kreeg ik niet. Mijn zakgeld bedroeg 2 cent per week" dat mij Zondags onder den naam van zondagsche cent werd overhandigd. Men hield daarvoor nieuwe mooie blinkende centen. Tot mijn groot, zeer groot ongeluk kon ik op school zeer goed rekenen. Ik deed het gaarne en daar rekenen toen hét vak was, viel al spoedig het oog mijner onderwijzers op mij. Ik was lang, te lang voor mijn jaren en zoo kwam het dat meester van Heumen, hoofd der school in 't Hof (1e stads tusschenschool) met mijn vader overeen kwam, dat ik tot schoolmonarch zou worden opgeleid. 1 november 1861 werd ik kweekeling aan de school in 't Hof op een salaris van f 25,- ‘s jaars of f 2,08 ‘s maands. Ik was de wereld te rijk, maar och wat een tegenvaller. Ik moest de f 2,- afgeven en mocht de 8 centen ‘s maands houden. De zondagsche cent bleef bestaan, al werden er nu geen nieuwe blinkende meer voor gebruikt. De 12e maand van het jaar ontving ik f 2,12, een buitenkansje dat op de Zondagsche cent geen invloed had. Gelukkig dat grootmoeder Leentje nog wel eens een paar centen van haar sobere bestaan afzonderde en mij dat toestopte. Ieder begrijpt hoe ver ik met die Zondagsche cent vermeerderd met 4 cent ‘s maands kwam. Rooken het ideaal van een jongen. Ho maar en toch rookte ik, Ik kocht een pijpje van een paar centen en zocht bij Jan van Dorsten, ook kweekeling, wiens vader conciérge was in het tribunaal, de eindjes sigaren op, die advokaten of rechters en misschien ook wel eens een veldwachter had laten liggen. Wat konden wij als alle zalen waren afgezocht heerlijk zitten dampen, veelal buiten op den Groenendijk, Parken waren toen niet bekend.

Dat kweekeling zijn bracht wat ellende mede. Zie hier het leven van een kweekeling dier dagen en vergeet niet dat ik als 11,5 jarige begon. Spelen op straat met andere jongens was verboden, want men was een schoolmeester in miniatuur. Nog herinner ik mij levendig dat ik in de 1e dagen der Dortsche kermis het waagde eens mee te toeren in een turkschen schommel. Mijn vader werd gewaarschuwd, deze kwam spoedig en ten aanschouwe van de geheele schooljeugd kreeg ik een geduchte aframmeling om mij duidelijk te maken dat het draaien in een schommel mij mijn gezag over mijn leerlingen zou doen verliezen, prachtig, he. Dat handhaven van het gezag wist wat in die dagen toen de lijfstraffelijke rechtspleging voor leerlingen en kweekelingen nog in vollen gang was. Over die straffen zou ik interessante mededeelingen kunnen doen. Meester van Heumen die met zijn kolossale handen de kwaadste nog niet was. gaf mij eens voor mijn klas een slag om mijn ooren, zodat ik van het bankje, waarop ik stond, afvloog, en waarom denkt gij? Ik moest woorden laten spellen en gaf op het woord worst, van Heumen stond naast mij en zei:"Jij lust zeker graag worst verleden week hebt gij dat ook laten spellen", Ik kon het mij heusch niet herinneren en zei dat ook. Pats klonk het aan de linkerwang en ik vloog van het bankje af, pats aan de rechterwang. Gelukkig dat ik gauw op het bankje terug vloog, anders zou het zeker nog wel eenige minuten pats. pats gebleven zijn.

Het werk van een kweekeling dier dagen was zeer belangrijk, als hij b.v. in den winter eens niet functioneerde of te laat was, liep het geheele onderwijs in het eerste uur in de war. Zie hier zijn werk. ‘S Winters om half 8 naar school, verschillende kachels aanmaken zoo noodig eerst hout hakken en steenkolen krijgen. Gewoonlijk deden zij de voorbereidende werkzaamheden den vorigen dag, tussen 4 en 4,5 uur. Waren zij eindelijk aan, dan den vloer rond de kachel netjes aanvegen. Circa half 9 moesten wij een paar leeslessen in drukletters op bord schrijven. Wat ons weleens gelegenheid gaf een onderwijzer, door ons niet bemind en die de letter S niet zonder een groot SIS- geluid kon uitspreken te plagen. Wij schreven dan het bord vol met woorden en zinnen waarin die S veel voorkwam, B,v. Simson droeg de poorten van de stad Gaga op een hoogen berg. Keesje slijp mijn mesje eens, en dergelijke, totdat het al te veel in het oog liep en alles werd uitgewischt. Overschrijven was dan nog een zachte straf, Van 9 tot 12 uren van 2 tot 4 uur voor de klassen. De eerste twee jaren in de kleine school (leerlingen van 6-8 jaar) circa 40 á 45 candidaten in de letteren in elke klas. Tusschen 12 en 2 uur moesten de griffels geslepen en de veeren pennen die toen in gebruik waren, vermaakt worden en vloog men naar huis om te eten. Tusschen 4 en 5 werden de kachelbenodigdheden voor den volgenden dag gereed gemaakt. Van 5 tot 7 op de avondschool blijven en meehelpen voornamelijk sommen nazien en dan van 7 tot 9 kregen wij enkele avonden in de week les van de Heeren van Heumen van Trooyen en Schotel. Meester van Trooyen" hoofd der 2e tusschenschool in Achterom waar nu het Postkantoor liep werd Geschiedenis en Aardrijkskunde toebedeeld hij gaf goed les. Na eenigen tijd kende hij vrijwel Lod. Mulder Alg. Geschiedenis en idem Vaderlandsche Geschiedenis uit het hoofd-en daardoor werden zijn lessen wel wat beter, ofschoon afhooren en jaartallen hoofdzaak bleef. Zijn grootste pleizier was ons bezig te houden met geschiedkundige anecdotes en grappen. Nog herinner ik mij levendig hoe Makelijk hij kon vertellen van den panjoeren overste von Trenck en Maria-Theresia. Die uurtjes waren bij ons geliefd. Later,bemerkte ik dat de romans van Louise Muhlbach hem nog al eens aan stof hebben geholpen. Evenals de Wereldgeschiedenis van Adolf Strechfus vertaald door B ter Haar aan stof voor vertelling over Theseus, Persus- Adriadne en tal van sagen ontleend aan de geschiedenis der oude volken. Wat kon hij die Hercules laten zwoegen, in 1 woord hij vertelde levendig en aanschouwelijk. Je zag het Procustus bed en het speet je werkelijk als het uur om was. Het best gaf les mr. van Heumen. Die had de 2 hoofdvakken n.l. -rekenen en nederlandse taal. Hier geen grapjes, maar werken was de boodschap. Wij waren bang voor hem, maar erkende toch zijn lust en ijver om je het als het ware in te pompen. Wie het bij hem niet leerde was een groot uilskuiken. Bij hem en voor hem werkten wij tegen elkander op en deden steeds ons best elkaar een vliegje te vangen.

Elk jaar in den winter moesten de kweekelingen op een avond in de regentenkamer voor den schoolopzïener en de schoolcommissie proeven van hun bekwaamheid afleggen, Zulk examentje had niets te beteekenen ofschoon wij er somtijds zeer ruw werden toegesproken. Zoo herinner ik mij nog dat schoolopziener Vogelénzang, burgemeester van Puttershook vroeg. Wat weten jullie Deventer? De een noemde dit en een ander dat; doch wat hij wilde hebben kwam niet, waarop hij in een driftbui uitriep:"Hebben jullie dan voor den hoog en Iaag nooit geen Deventerkoek gevreten? Wij konden toen spoedig Inrukken, Den volgenden morgen bewezen ons de ledige oesterschelpen, dat zijn booze bui spoedig afleiding had gevonden. Wij mocten de boel opruimen, maar vonden zelfs geen sigaartje, kale boel voor ons. Nog eene andere bezigheid behoorde toen tot het emploie van de kweekelingen. Zij moesten, n.l. elken zaterdag na twaalven gewapend met lange kamerbezems de vloeren der scholen vegen en na geveegd te hebben, moesten zij met natte doeken de schoolbanken van stof en onreinheden verlossen. Wij waren met ons achten of tienen en deden dit werkje bijzonder gaarne, niet om het vegen, maar om den veger, die was ons geweer, soms ons kanon. Zeer dikwijls onzen houwdegen. Wat hebben wij toen veel malen oorlogje gespeeld. In 2 partijen en onder Indianen gehuil trok men tegen elkander op, gevoelige slagen werden uitgedeeld, een oude vete soms uitgevochten. En als het rumoer dan zoo werd, dat de voorbijgangers in het Hof bleven staan, dan kwam eindelijk de generalissimus van Heumen, welke spoedig den strijd beslechtte en onpartijdig aan Spanjaarden en Hollanders deed gevoelen dat het recht om klappen uit te doelen uitsluitend aan hem toe kwam. Toch vonden wij die zaterdagmiddaguuren heerlijk en toen zij In 1866 voorgoed werden afgeschaft omdat de lessen aan de toen opgerichte Normaalschool reeds begonnen des middags ten 1 ure hebben wij onder elkander nog menigen keer die pret opgehaald, Toen ik 16 jaar was kreeg ik opslag tot f 50,- 's jaars waardoor mijn zakgeld klom tot 32 cent in de maand. Een paar kweekelingen hadden reeds het vorig jaar opslag gehad maar ik woonde In het Steegoversloot, mijn vader was timmermansbaas en ook al aannemer en dus vonden de vroede vaderen dat ik het zoo niet noodig had en dus uitstellen. In 1866 werd de Rijksnormaalschool opgericht, allen moesten toelatingsexamen afleggen. Ik slaagde voor de 3e klasse, ging het volgend. jaar over naar de 4e klasse en slaagde in 1868 voor het hulponderwijzersexamen in Den Haag. Ik kreeg reisgeld mede tot op 1 cent nauwkeurig en daarenboven f 1 waarvoor ik als ik als ik slaagde een pleizierreis naar Scheveningen mocht maken. Bij niet slagen moest de gulden teruggegeven worden. Gelukkig slaagde ik en voor belooning maakte ik de gulden op waarover ik vroeger reeds sprak.

3. Solliciteeren als hulponderwijzer in Oud-Alblas, benoeming in Dubbeldam

Ik had dan nu het brevet van ondermeester en kon solliciteeren naar een plaats. In Dordt wilde ik niet, want dat beroerde Steegoversloot en die aannemer maakten dat ook de stedelijke regenten vonden dat ik niet meer dan f 200,- jaars nodig had. Het gewone salaris dier dagen was f 350, dus solliciteeren. Het eerst solliciteerde ik naar Oud-Alblas en moest daartoe alle 7 de gemeenteraadsleden opzoeken. De één had dit en de ander dat, zoodat, toen ik er 4 opgezocht had ik al tamelijk het land had. Zoo kwam ik ook bij wethouder Y. V.d.Pijl, een strengen rechtzinnigen boer. Deze ontving mij met een gezicht alsof hij zeggen wilde. "Zoo Belialskind ben jij er ook". En toen Ik hem vroeg om zijn steun" kreeg ik ten antwoord terwijl hij een grooten statenbijbel op tafel legde, jong mensch hier heb ik het boek der boeken en ik zal in dat dierbare boek zoeken wiens naam er in staat en die zal ik stemmen. Ik kon niet laten te zeggen. "Zoek dan maar niet, want mijn naam, ik heet Francois, die staat in je boek niet". Mijn kans als, ik die daar ooit, gehad heb was natuurlijk weg en ik ging naar huis vroolijker dan ik gekomen was.

Korten tijd hierna werd ik benoemd te Dubbeldam op een salaris van f 350,- dat na anderhalf jaar verhoogd werd tot f 375,- In Dubbeldam heb ik vele pleizierige dagen gehad. Grappen die ik uithaalde te over, doch ik vermeld ze niet om niet den schijn te wekken een anecdotenboekje te schrijven. De school was slecht, toch heb ik er veel geleerd dat voor de jeugd niet het minste nut had, maar voor mijn examen veel. Ik had aardrijkskunde in de twee hoogste klassen. Zie hier hoe, dat ging: Kaart van Europa Men nam een stok in den hand en liet opdreunen alles op een rijtje. Elke week hetzelfde. Zoo leerde ik gebergten, eilanden, kapen en rivieren en hoe uitvoeriger hoe beter. Met een lange stok gewapend, wees men den Donau aan en dan begon het in Koor. De Donau ontspringt in Baden op het Zwarte Woud. Loopt langs de steden Ulm- Ingoldstad- Linz-Krems- Weenen- Presburg- Komun- OfenPesch-Neusatz- Peter wardin- Semlin-Hirsowa-Belgrado-Semendria-Weddina-Rahova-Turna-Nicopoli- Rassowa-Hirsowa-Galatz-Ismail en Rilia. Zoo werden alle rivieren van Europa opgedreund. Voor de DubbeIdamsche jeugd natuurlijk van niets geen nut, maar voor mijzelf van veel nut. Gij begrijpt als gij van een land, grenzen, kapen enz. en rivieren met steden kende en men las in een handboek dat land eens over voor voortbrengselen, waterscheidingen enz. dat men verder aardrijkskundige kennis genoeg had opgedaan om je aan dat deel van het examen te onderwerpen. Ik zie er voor mij nu het nut niet meer van in, maar ik weet zeker als ik de rivieren van Europa nog eens een enkel uurtje naging, ik ze weer alle zou opzeggen, evenals nu de Donau. Dat salaris te Dubbeldam was dacht ik in den beginne een schat, maar wat viel dat tegen. Ik moest f 22 ‘s maands kostgeld betalen en omdat ik zaterdags om 1 uur thuis kwam om te eten en er vertoefde tot Maandagmorgen en ook thuis in de wasch was, moest ik ook elke maand f 4 aan mijn moeder afdragen. Ik hield zoodoende f 2,50 per maand over voor tabak, boeken, kleeren enz. Vetpot vindt gij niet. 2% voor het pensioenfonds had de ontvanger reeds afgehouden. Toen ik de f 25 opslag kreeg werd mijn overschot dus bijna f 5. Gij begrijpt dat ik aan die f 4 die ik moest afstaan danig het land had. Waarom ik besloot te solliciteeren.

Alvorens je van dat kostschoolleven iets te vertellen, nog een klucht die ik tijdens mijn verblijf te Dubbeldam meemaakte. Ik was te Dordt lid eener zangvereeniging, deze vereeniging was lid van den Nederlandschen zangersbond, die elk jaar een groote uitvoering gaf. Het zangersfeest was het jaar waarover ik spreek te Amsterdam en een groot deel onzer leden ging mede zingen. Den 1e dag een Zaterdag was gewijd aan de uitvoering van een groot Koorwerk, door circa 600 zangers met groot orkest. De baritonzanger was Emile Blauwaard, een Belg uit Luik met een prachtig kolossaal geluid die op zijn gemak het geheele paleis van volksvlijt beheerschte. Onder de Dordtenaren welke medezongen behoorden B. Van Leer, wiens winkel later door Warnaar is overgenomen, je grootvader, J van de Want, Chris Larij en A. Bisschop , toen bekend onder den naam van de rooden aai, gij begrijpt waarom. Allen behalve ik zijn reeds ter ziele. A. Bisschop was, als hij uit was, voor geen klein geruchtje vervaard. Later werd hij vroom en ouderling bij de gereformeerde gemeente. Toen moest hij daar niets van hebben. Van huis had hij een paar gekookte eïeren medegebracht. Hij liet per ongeluk uit zijn mond vallen dat hij ze in de zakken van zijn pantalon had om ze na afloop te verorberen, Al spoedig waren onder de uitvoering die eieren gekneusd en stukgeknepen. Gij kunt begrijpen hoe die zakken eruit zagen. Na afloop was er bal en ik denk dat wij circa 2 uur naar ons hotel sukkelden. Wij waren met ons vieren op een kamer die op een binnenplaats uitzag. Allen hadden meer gedronken dan strikt genomen noodig was. Toen wij bijna gereed waren ons ter ruste te begeven moest A.B. naar de w.c, die niemand wist. Goede raad was duur. Eindelijk had B.v Leer een idee. Hij haalde uit zijn koffertje een oud wit vestje, spreidde dat netjes uit op den grond. Twee onzer hielden A,B, die op zijn hurken op het vest moest zitten onder de armen vast en toen het gebakje klaar was, werd het opgevouwen en uit het raam geworpen. Toen wij ‘s morgens wakker werden rook het vrij duf of liever het stonk. En tot onzen grooten schrik lag het dubbelgedraaide op den vloer en het vest zonder inhoud, op de plaats. De ongeluksvogel had alles door het armsgat op den vloer gedeponeerd, Tableau.......

4. Secondant op een kostschool in Utrecht.

Weldra gelukte het mij te worden benoemd als secondant aan het instituut van L.P.van Zwicht St.Janskerkhof te Utrecht. Voornamelijk voor onderwijs wiskunde. Deze inrichting is na den dood van van Zwicht opgeheeven. Waar ik het laatst geeindigd ben, weet ik heusch niet meer. Misschien dat ik dus in dit vervolg over het kostschoolleven te dien tijde wel iets voor de 2e maal vertel. Wilt gij iets merkwaardigs lezen over de kostschoolopvoeding, ga dan naar de leeszaal te Dordt en vraag het deel van Nederland Bibliotheek waarin staat Jan-Holland (nome de plume) van Dr.Vitringa- in leven rector gymnasium te Deventer. De ontwikkelingsgeschiedenis van Keesje Pitbus. In een dier deelen staat ook Lodewijk Mulder. "Uit den tijd dat ik een lief vers maakte". Een juweel om te lezen en den schrijver van de Reisvereeniging te Stellendijk ten volle waardig. Ik was dan secondant aan het Instituut van Zwicht en ofschoon mijn kennis van het Fransch miniem was, werd mij toch de eervolle taak opgedragen, deze taal te onderwijzen. Verder kon ik toezien op het aantal knoopen aan den broeken enz. der jongelui in 1 woord op allerlei uitwendigheden, die in een gezin als vanzelf worden waargenomen. Veel heb ik er niet geleerd, alleen leerde ik spoedig dat men door een groot quantum brood te vermengen met een klein deel gehakt verkreeg een massa gehakt, gelijk aan het gewicht brood + gewicht vleesch. Dit kregen wij minstens driemaal per week op tafel, behalve als een der jongelui de familie eens kwam. Dan kregen wij heuschelijk vleesch en werden de jongelui zelfs aangemoedigd zich ten 2e male te bedienen. Zoo werd de familie bedrogen, ‘t was echter niet erger dan op andere kostscholen. Jongens te stom op eene gewone school iets te leren, redmiddel naar de kostschool of te lastig zoodat men er thuis geen raad mede wist. In den beginne had ik veel moeite te onthouden welke taal er gebruikt moest worden b.v. maandag aan den waschtafel Fransch, bij het ontbijt Duitsch en zoo elk deel van de dag iets anders. Men dacht in het Fransch, Engelsch en Duitsch, maar sliep in het Hollandsch. En ‘t Hollandsch van sommigen was zo onwelluidend, dat je ze met plezier een pantoffel naar den kop geworpen zou hebben. ‘T ontwaken geschiedde gewoonlijk met een grooten geeuw, welke- denk ik- in alle talen wel eender zal geklonken hebben, althans er stond niet voorgeschreven Maandag geeuwen op zijn Fransch, Dinsdag op zijn Duitsch enz. Denk nu niet dat dit talen spreken overdreven is, het was op al dergelijke scholen zoo, zelfs op de beste. Ik herinner mij nog het volgende: Je moeder ging in Dordt op school Muhring. Zij zat in de klas waar de Fransche ontwikkeling begon. Op haar rapport kreeg zij onvoldoende voor Fransch, maar een 8 of 9 voor het spreken van vreemde talen. Ik was buitengewoon verbaasd, de eenige taal die zij leerde onvoldoende, maar het spreken dier taal uitmuntend of zeer goed. Hoe was dat nu mogelijk ? Ik naar de Directrice en wat bleek toen ? De punten voor het spreken werden als volgt berekend. Maakte men gedurende een zeker tijdperk geen fout, dan was 10 uw beloning, elke fout (spreken in het Hollandsch was o.a. een fout) verminderde de 10 met 1 enz. Wat was het gevolg. Die zich niet sterk gevoelde zweeg op de speelplaats eenvoudig, maakte dus geen fout en kreeg geen aftrek, maar uitmuntend voor het spreken omdat zij geen mond had open gedaan. Hier kwam dit vanzelf tot uiting, het spreekwoord: Er is geen spreken, die het zwijgen verbetert of Spreken is zilver, zwijgen is goud. Prachtig systeem, vindt gij niet. Je moeder zal zich dit nog wel herinneren.

5. Terug naar Dordrecht, solliciteeren in Papendrecht.

Gelukkig dat ik weldra dit rampzalig oord kan verlaten. Mijn oudpatroon van Heumen wist te bewerken dat ik aan zijne school als hulp onderwijzer benoemd werd en niettegenstaande de werkelijk schitterende aanbieding der Heeren van zwicht nam ik de benoeming te Dordt aan en vertrok ik geloof ik 1 april naar mijn nieuwe betrekking. Ik had heel wat in te halen wat mijn studie betrof, maar slaagde toch betrekkelijk spoedig (ik geloof een jaar daarna) voor de acte van hoofdonderwijzer. Ge-engageerd als ik was, wilde ik gaarne als hoofdonderwijzer geplaatst worden, dus solliciteeren en vergelijkend examen voor elke vacante plaats opnieuw afleggen. Die examens waren soms niet voor de poes. Iets verder zal ik den loop van zulk examen uitvoeriger beschrijven. Ongelukkig was ik over het algemeen niet, zonder een examenpaard te worden kon ik toch heel goed aan de harddraverij deelnemen. Mijn eerste sollicitatie was te Papendrecht. Ik kwam no 1 op de voordracht. Ik blij dat begrijpt gij, maar men benoemde no 1 van achteren dus werd no 6 de gelukkige. Met dat al was ik tevreden over mijn succes en na eenig volgende vergelijkende examen kreeg ook ik naam onder de candidaten. Met nog een achttal anderen waren wij de gevreesde mededingers. Mijn ondervinding was dan ook dat het aantal sollicitanten weinig ter zake doet, steeds ziet men dezelfde personen ongeveer in aanmerking komen. Een vergelijkend examen was toendertijd niet onprettig al had het ook zijn onaangename zijde. De beschrijving van het examen te Brandwijk zal dit duidelijk laten zien, doch eerst nog een incident te Papendrecht. Na den 1e dag van het examen konden alle kandidaten behalve een tiental ,waaronder ik, huiswaarts keeren. Die tien moesten nu nog een dag mondeling examen afleggen.

De schoolopziener Dr.J.C. van Deventer, Directeur der HBS te Dordt, nam zelf het examen af in Nederlandsche taal en letterkunde. Hoe het kwam herinner ik mij niet meer, maar al spoedig kwam hij op Don Quichotte of de Bruiloft van Kamacho. Geen der overige examinandi durfde verklaren dit blijspel gelezen te hebben. Ik die van de stelling uitging "Zeg op een examen al wat gij van een zaak weet, al wat gij half weet en wat gij denkt dat gij weet, meldde mij aan en moest de inhoud vertellen. Nu had ik dat werk nooit gelezen, maar een zestal jaren tevoren had een liefhebberij toneelclub het stuk gespeeld, ik had het bijgewoond en begon met frischen moed mijn stelregel getrouw. Het ging van een leien dakje en Van Deventer scheen tevreden. Ik dacht het al gewonnen te hebben, maar of de oude baas argwaan koesterde, ik weet het niet, doch hij begon nu meer finessen te vragen. Ik moest de hoofdpersonen opnoemen en kwam ook aan den schoolmeester, die er in voorkomt. Hoe heet deze, was zijn vraag. Ik raadde van Jochem en waarachtig ik had het goed. Zijn volgende vraag was: wat deed die op de bruiloft en mijn antwoord volgde spoedig:"Hij had het bruiloftsgedicht gemaakt". Tot daartoe ging het allemaal goed, maar nu kwam de vraag: "Wat bedoelde de dichter van het stuk met dat bruiloftsgedicht?". Ik wist het niet en kon het niet vermoeden ook. Brutaliteit kon mij misschien een kans geven en ik antwoordde het volgende: "De auteur wil de jongens aan het verstand brengen, dat het verstandiger is, het met het meisje eens te worden alvorens zich tot de ouders te wenden, dan als Kamacho de toestemming der ouders te verkrijgen en dan te ondervinden dat het meisje van de geheele geschiedenis niets wil weten". Na dit antwoord viel hij bijna van zijn stoel van de lach"God Almachtig", riep hij uit, wat kan jij mooi fantaseren, kerel, hoe kom je erbij", toen kon hij niet verder van de lach. Het overige negental durfde nu ook te lachen, maar dat bekwam hun slecht. Zij kregen allemaal een uitbrander van wat heb je nou daar, omdat zij er niemendal van wisten en zelfs den moed niet hadden iets dragelijks te verzinnen. Ik kreeg den raad het thuis nog maar eens na te zien, dan zou ik het antwoord wel vinden. Nu dat heb ik ook gedaan en zag toen zelf het bespottelijke mijn antwoord was geweest. Niettegenstaande dat, kwam ik toch no 1. Mijn patroon die het examen had bijgewoond heeft het later nog menigmaal opgehaald.

6. Vergelijkend examen te Nieuwerkerk

Het vergelijkend examen waar ik het slechts heb gewerkt was te Nieuwerkerk aan den Ijssel. Wij gingen met zijn tweeen uit Dordt en zouden te Nieuwerkerk aan den IJssel worden ingekwartierd. De oudste wethouder fungeerde voor burgermeester. Vroeger was hij de schout van het dorp, maar wegens veelvuldige dronkenschap niet herbenoemd. Toen hadden de dorpenaren hem gekozen tot lid van de raad en de raad koos hem tot wethouder. Wij landden dus het eerst bij hem aan en vroegen natuurlijk waar wij heen moesten gaan. De veldwachter als de waarnemende burgermeester niet geheel fit was, bracht zoveel mogelijk de zaak in het reine. Toen wij bij den heer Lakerveld-Blanken in de kamer waren ontspon zich het volgende gesprek. Lak-bl, Ons ziende tot Tinus den Veldwachter. Haj, daar zijn weer zo'n paar kerels, die moeten zeker onderdak he. Breng ze maar onder den toren, dan zijn ze goed bezorgd. (De toren was in die dagen op de dorpen het gevangenishok). Tinus begreep toen dat dit wat al te gek was en wenkte ons twee, drie maal om met hem mede te gaan. Ik maakte mij echter boos op dien dronken overheidspersoon, en vloog op als een bosje met zekere kleine beestjes en riep:"Wat denk je wel dat je voor hebt, wij komen hier fatsoenlijk vragen wat wij moeten en dan zal je ons fatsoenlijk ontvangen. Kan je dat niet, nou Rotterdam is dichtbij en dan gaan wij op slag heen." Intusschen waren er nog een zestal aangekomen, die zich solidair met ons verklaarden. Tinus meende nu als vredesengel te moeten optreden en zei: "Ja, Burgemeester die mijnheer heeft gelijk, ik geloof dat het beter is die questie ad te drinken, dan zal ik wel zorgen dat het goed gaat." De burgemeester:"Tinus je spreekt ware woorden." Heeren wat zullen jullie drinken, rode wijn of Rijnwijn". Ik koos met den andere Dordtenaar Rijnwijn en stookte nog een paar concurrenten op roode wijn te kiezen en weldra had Tinus er 4 van elke soort opgeduikeld. Tinus dronk mede en de burgemeester sloeg ons van den sokken. Jongen, Jongen wat kon die kerel drinken. Daar Tinus de lakens uitdeelde gaven de beide Dordtenaren hem een fooi, waarvoor hij ons dichtbij logies zou bezorgen. De later aangekomenen, die de uitwerking van fooien op een veldwachtergemoed nog niet kenden, werden op boerderijen gebracht, die zij eerst na een half uur wandelen konden bereiken. Wij vonden op kosten der gemeente Nieuwerkerk aan den Ijssel een keurig onderkomen. Het eten was goed en het bier idem en de gemeente was er goed voor. Circa 9 uur kwam de heer Lak-Bl. Binnen en nu begon de pret pas. Wij hebben gedronken en gezongen tot om 11 uur Tinus kwam zeggen:"Heeren het is tijd. De burgemeester antwoordde onmiddellijk. Zijt gij gek Tinus, wij blijven nog wat, ik geef nachtpermissie. Ik denk dat het 1 uur was toen Tinus kwam kijken of wij er nog waren. Zeker was het drie uur voor wij naar boven gingen. Gij begrijpt wat er van het examen terecht kwam. Om 8 uur ‘s morgens kwam ik beneden. De burgemeester zat nog in zalige rust op zijn stoel. Ik had razende koppijn, dus maakte ik maar wat van het werk en toen ik ‘s avonds in Dordt terug kwam, was tot mijn groote verwondering mijn valies gevuld met busjes schildpadsoep en doperwten, Nieuwerkerk aan den Ijssel was er goed voor en wij hebben den volgenden dag en Zondag heerlijk ervan gesmuld. Ik denk voor het laatste ze met behulp van den kastelein en den Tinus gemoerd te hebben in den nacht, die aan het examen voorafging. Kort daarop kwam Brandwijk vacant en van dat examen zal ik om een beeld te geven van hoe het in het algemeen te plattelande een uitvoeriger beschrijving geven.

7. Brandwijk , algemeen, 1e en 2e examendag

Brandwijk een klein plaatsje in den Alblasserwaard, beter bekend onder de naam van Braank, telde toen (1876) met Gijbeland, het gedeelte dat zich uitstrekt langs de Graafstroom. ongeveer 800 inwoners. Ofschoon B. en G. eene gemeente uitmaakte was er eigenlijk nooit goede harmonie tuschen beide deelen. Er heerschte steeds naijver wat zich overal in openbaarde, zelfs tot in de keuze der besturen van gemeente, polder en Kerk. De gemeenteraad telde toendertertijd 7 leden waarvan er 3 te Gijbeland en 3 te Brandwijk woonden terwijl de 7e gelukkig te Brandwijk was geboren maar op mannelijken leeftijd naar Gijbeland was verhuisd waardoor beide deelen der gemeente zich met de keuze konden vereenigen. Daarbij kwam nog dat hij gefortuneerd was, wat zijn aanzien ten goede kwam. Want in den Alblasserwaard, had een boer met 20 koeien meer kans op het gestoelte der eere dan een met 12-17.

V.B, geheeten werd al spoedig wethouder en gelukkig dat hij behalve geld ook een goed verstand had. Jammer dat door een groot ongeluk, dat hij te Brandwijk ondervonden had, hij omstreeks den tijd, dat dit ongeluk gebeurd was geheel onverschillig voor alles was en vergetelheid zocht in den drank. Gelukkig bleef dit misbruik, ofschoon ieder het wist binnenshuis. Welk ongeluk was hem dan overkomen dat het zulk een invloed op zijn geheele leven uitoefende? 't Was winter. het ijs lag in slooten en weteringen maar was nog niet sterk genoeg om betrouwbaar te zijn. Vader was naar de Kerk, zijn vrouw met zijn beide kindertjes bleef thuis. In een onbewaakt oogenblik liepen de beide kleinen het ijs op zakten er doorheen. De moeder zag het liep toe om ze te redden, doch ook zij vond in de diepe wetering den dood. Toen de man thuis kwam vond hij de drie lijken naast elkaar. De schok was hevig, hij kon niet elken dag de plaats zien, waar dit vreeselijke gebeurd was. Hij kreeg een onoverkomelijken afkeer van zijn hofstee en verkocht alles wat hem slechts aan de boerderij kon herinneren en vertrok naar de Graafstroom. Toen ik te Brandwijk kwam was hij reeds een grijsaard, maar hoe goed hij was. In den tijd dat er ijs kwam was er met hem niets aan te vangen. Hij vervloekte alles wat er bestaan kon. In dien tijd geloofde hij aan niets en toch was hij geen heiden. Was die tijd eenmaal voorbij, dan bedaarde ook zijn zenuwgestel. In het godsdienstige was hij zeer modern. in den politiek liberaal en in het dagelijksche leven voor een ieder hulpvaardig, vrindelijk en voorkomend. Het was een goed man en toen ik hem wat beter leerde kennen hield ik waarlijk van hem.

Solliciteeren in Brandwijk Na deze kleine afdwaling gaan wij naar de eigenlijke geschiedenis terug. Het was maandagmiddag en ik had vrij gekregen om mij aan het vergelijkend examen te onderwerpen, Van Dordt uit was Brandwijk het gemakkelijkst en het goedkoopst al wandelende te bereiken. Mijn vader had voor den Heer Brunnen het opzicht gehad over het verbouwen eener hofstee en kon mij daardoor den te nemen weg duidelijk maken. In den beginne ging alles of het gesmeerd was, doch toen ik een paar uren getippeld had en nog geen kerkweg of kerktoren zag begon het mij toch lang te vallen. Wat heb ik toen die boeren verwenscht met hun klein kertiertje. Die lamme kerels wisten niets anders als men hun vroeg hoe lang moet ik nog loopen, ik moet naar Braank. Steeds kreeg je ten antwoord "Nou un klein kertiertje" en na het misschien 5 of 6 maal gevraagd te hebben, begon ik te begrijpen dat een boerenkwartier iets anders moest zijn dan een kwartier van stadsmenschen. Eindelijk kwam ik toch in Branwijk. Een gedienstige geest bracht mij spoedig bij Nijs Groen, wethouder en plaatsvervangend burgemeester. De ontvangst daar was zeer prettigg mij werd medegedeeld dat ik nog een kleine wandeling te maken had, een kertiertje ongeveer naar de Donk, waar ik zou ontvangen worden door den gemeenteontvanger.

Na een 25 minuten wandelen door een weiland kwam ik op de Donk. Een jongen van ongeveer 10 jaar vroeg mij al gauw naar het doel mijner komst. En op mijn antwoord dat ik bij den gemeente wezen moest vroeg hij onmiddellijk "Bij wien mot je zijn". Bij den krommen Arie of bij den Rechten? Gelukkig kwam de rechte Arie aan, die mij een en ander ophelderde. Hij was lid van de raad en droeg tot naam Arie Vermey en was recht van lijf en leden. Zijn broeder, de ontvanger" was genaamd als hij, maar het attribuut recht zou hem vanwege zijn rug ten onrechte toegekend zijn en zoo kwam het dat men in de geheele gemeente sprak van de rechten en den krommen Arie. Ik kwam dus bij den laatste en nauwelijks gezeten of hij vroeg zij of ik een 11 uurtje lustte. 't Was notabene half 5. Ik begreep toen dat een 11 uurtje een andere naam was voor borrel. Hij haalde de bitterflesch voor den dag, schonk mij en zichzelf in en toen tot een dreumes van circa een jaar, gezeten in een voor dergelijke peuters bestemde stoel. zeide hij: "Gij lust zeker ook wel wat"? En waarachtig het kind kreeg tot mijn groote verbazing wat bitter in zijn blikken kroesje en het was niet te zeggen wie van ons drieen zich het borreltje het best smaken liet. Al pratende had ik vernomen dat de vrouw des huizes eenige maanden geleden overleden was dat nu de oudste dochter het huishouden waarnam. Dat Adelaar (joodsche slager te Schoonhoven) een extra koe geslacht had ten einde de schoolmeesters in Braank geen gebrek te laten lijden. Het eten was goed na den eten bleven wij nog wat praten ook de rechte Arie was hierbij. Deze vertelde dat het examen twee dagen zou duren terwijl de 3e dag gewijd zou zijn aan het meesterszingen waarbij hij als keurmeester mede zou optreden. De schoolopziener Hr. van Tienhoven, later rechter in de Arr. te Amsterdam bemoeide zich, als zijnde een kerkelijke zaak hiermede niet.

Dinsdagmorgen was een 29-tal in het schoolgebouw vereenigd. Wat een school! Een steenen vloer, belegd met straatklinkers, overal uitgesleten schoolbanken zoo lang dat gemakkelijk 15 a 16 kinderen er een plaats in konden vinden en een zoldering zoo laag, dat ik tot groot vermaak van den examinator, Elshout uit Gorinchem, met mijn handen de balken kon vastgrijpen. Tot onze verbazing vond men aan den voorsten balk twee groote ijzeren haken zeker 1 dm groot. Later hoorden wij, dat die bestemd waren om des meesters koe aan op te hangen, altijd als meester alleen of met een buurman samen een koe deed slachten, 's Avonds kwamen dan de boeren prijsvetten (schatten hoe zwaar het beestje wegen zou). Natuurlijk dat bij dat prijsvetten aan koning alcohol soms zeer rijke offers werden gebracht. Wederkeerig ging de meester ook uit om te prijs vetten, De maand November was natuurlijk de maand daartoe bestemd. De 1e dag van het examen was schriftelijk; van dat werken herinner ik mij heel weinig meer. Alleen weet ik nog 2 opgaven n.l. "Hoe zult gij uw geschiedenis onderwijs inrichten om het dienstbaar te maken aan het aankweeken van alle Christelijke en maatschappelijke deugden." En 2e opgave was een opstel over: Wees U zelf zei ik tot iemand. Maar hij kon niet, hij was niemand.P.A. Genestet Den 2en dag moesten de sollicitanten werken met een klasje kinderen-en een onderwerp dat zij uit een 40tal onderwerpen trokken, behandelen (duur der les 1/2 uur a 3/4,al naargelang dat de behandeling in den smaal viel). Ik trok de vermenigvuldiging van gewone breuken. Maar 0 wee. Verbeeld je vermenigvuldiginsbreuken met kinderen die nooit iets van breuken gehoord hadden. Na 5 minuten tobben eindigde ik plotseling en zei tot den schoolopziener: "Mijnheer neem mij niet kwalijk maar dit is voor deze kinderen nu nog een onmogelijk onderwerp, kunt ugoed vinden dat ik beproef ze een idee van breuken te geven". Hij vond het ook goed en liet mij aan het slot op bord schrijven een leergang voor de opgegeven breukengeschiedenis. Het een zoowel als het ander viel in den smaak. zoodat toen ik klaar was hij hardop zeide: "Mijnheer ik dank U wel, misschien zal er voor U wel gelegenheid zijn de Brandwijksche jeugd grondiger de breuken te leeren kennen dan in zulk een korten tijd mogelijk is. Ik had werkelijk prettig gewerkt en veel hoop een goed nummer op de voordracht te krijgen. Als nu dat meesterszingen maar goed afliep. want daarbij waren eigenlijk alle boeren de examinators. En hoe bepaalden zij hun oordeel? Een kennis van mij was een gewilde plaats verspeeld alleen omdat hij te mooi zong. Wat was het geval. Hij moest alleen zingen zonder accompagnement van orgel Gezang 96. Hij had een mooie stem en gevoel voor wat hij zong. En begon dus: Halleluja, eeuwig dank en eere. Lof aanbidden wijsheid" kracht, zij op aard en in den Hemel Heere. Voor Uw liefde U toegebracht. Sterk forto. De boeren glunderden, dat was je ware maar, o wee nu kwamen de regels: Vader sla ons steeds in liefde gade. Zoon des vaders schenk ons uw genade. Uw gemeenschap geest van Gods. En die regels zong hij dubbel piano om met den krachtigen laatsten regel te eindigen: Amen zij geheel ons lot. Resultaat: Hij kreeg de plaats niet, want zeiden zei: "Nee hoor die motten wij niet. Toen hij 4 regels gezongen had kon hij niet meer, toen was hij al moe".

8. Het meesterzingen

Het was een prachtige najaardag. Heel Brandwijk was in feestgewaad. Van heinde en ver stroomde men naar de kerk in de hoop dat A. of B. zouden blijven steken. De grootste psalmbrullers waren opgekomen om het een of ander slachtoffer van de wijs af te zingen. De kerk was tot den nok toe gevuld, en rond de kerk op het pleintje stonden verschillende koekkramen, want na de pret in de kerk zou men buiten de kerk de pret vervolgen. Het was in één woord in en buiten den tempel een drukte van belang. De opgave voor ieder van ons was: A. Het voorlezen van een of ander gedeelte van den Bijbel. Dit gaf de predikant I.H. Stramrood, die zich in den predikstoel bevond op. B. Het alleen zingen (een orgel was er niet) van een psalm of gezang naar keuze van het slachtoffer. En C. Het zingen met de gemeente opgaaf van de dominee. Van punt A herinner ik mij niets" alleen dat, toen de predikant begon met te zeggen "Ik verzoek de gemeente te luisteren naar het voorlezen van dat gedeelte van Gods Heilig Woord. dat gij vinden zult in.... ik dacht dat ieder mij lachende aankeek. Toen kwam punt B. Ik koos gezang 39. "Jezus neemt de zondaars aan" enz. Deze wijs is zeer lastig vooral de 5e regel heeft voetangels en klemmen, maar juist daardoor was mijn keus bepaald, te meer daar ik de wijs geheel uit het hoofd kende. De Heer Stramrood had voor mij uitgekozen een pracht psalm n.l. psalm "Zelfs vindt de musch een huis 0 Heer. De zwaluw legt haar jongskens neer in t kunstig nest bij uw altaren..... enz. Wat hebben die boeren dat meegezongen. Men kon aan alles merken dat het een geliefde psalm van de dominee was, althans dat hij het meermalen opgaf en al schreeuwden die kerels zoo hard zij konden. De-he zwa-la-luw enz. door van elke lettergreep er minstens 2 te maken, wat mij niet deerde of van de wijs af kon brengen, ik zong met plezier en heb die psalm nooit vergeten. Ik noem hem nu nog de psalm des vertrouwens.

De Heer Stramrood, de eenige toenmaals moderne predikant in den Alblasserwaard maakte het geen der sollicitanten lastig. Van zijn opgaven herinner ik mij nog Psalm 19. "Het ruime Hemelrond enz.., Psalm 25 "Heer maak mij uwe wegen". Psalm 42 "*t Hijgend hert der jacht ontkomen. Psalm 68:10 "Geloofd zij God met diepst ontzag" en uit de Gezangen:"Heilge Jezus mij ten leven", enz. en "Ik Wil U o God mijn dank betalen" enz. Werkelijk 't was daar in die kerk geen grap, ofschoon het geheel als vermakelijkheid bedoeld was. En toen alle sollicitanten de een meer dan de ander zijn taak vervuld had, sloot de Heer Stramrood met een kort woord de bijeenkomst en deed tot slot zingen het laatste vers van Psalm 72: Zijn naam moet eeuwig eer ontvangen. Men loof hem vroeg en spa. De wereld hoor en volg mijn zangen. Met Amen, amen na. Nauwelijks was het laatste woordje gezongen of de Kerkgangers stroomden naar buiten naar de koekkramen. Nu begon de drukte en de pret pas. Koekhakken maar vooral koekslaan hield ze bezig. Na een half uurtje naar die boerenpret gekeken te hebben, en wij naar ons logies om te middagmalen na alvorens door den veldwachter namens B en W verzocht te zijn geworden na het eten ons weer kerkwaarts te begeven. Wij deden aldus en vonden het kerkgebouw van binnen geheel veranderd. Het schip der Kerk was geheel opgeruimd. In het midden stonden de nachtmaaltafels en daar omheen de noodige stoelen. Op de tafels de noodige fleschen wijn en koekjes sigaren. Het gemeentebestuur wilde de Heeren sollicitanten helpen den avond door te komen. Wij zaten recht gezellig bij elkaar. De meer bezadigde Brandwijkers zaten als toeschouwers in de vaste banken, die natuurlijk waren blijven staan. Er worden tal van moppen getapt, voordrachten ten beste gegeven, in één woord de kerk was gemetamorphiseerd in een cafe-chantant.

Eindelijk kwam de lijst wat op alle dergelijke vergelijkende examens gewoonte was. Er werd n.l. aan Burgemeester en Raadsleden verzocht of ook wij hun een glas mochten aanbieden. Na toestemmend antwoord bestelden wij 1/4 anker wijn, en tekenden op de lijst dat hij dien wijn zou betaling die benoemd werd. Ik heb ook geteekend maar heb nooit iets betaald. Na de benoeming deelde de Burgemeester mij mede, dat de raad besloten had alles voor rekening der gemeente te nemen. Zij hadden veel te veel pleizier gehad om die kosten ook niet op de rekening te zetten. Wijl sommige gemeenteraadsleden trek in een hartig hapje kregen verschenen weldra twee hammen ter tafel, die in minder dan geen tijd in de respectievelijke magen verdwenen waren. Eindelijk toen de Donderdag al in de Vrijdag overgegaan was, werd de zitting opgeheven. Vrijdag rustte ik (ik hield als de Mohammedanen dien dag Zondag) en bezocht met den krommen Arie de beide Wethouders. Nijs Groen en Vas Brandwijk. En ging Zaterdag naar Dordt. maar nu niet loopende. Men bracht mij naar Groot Ammers waar ik op de Schoonhovensche boot ging naar Slikkerveer en van daar met de Dordtsche boot naar Dordt. Ik arriveerde dus zaterdagmorgen om half elf in school met het gevolg dat mijn patroon zei: "Ga nu voor dat uurtje ook maar naar huis". Ik blij want ik was nog vrij katterig. De volgende week werd ik benoemd tot hoofd der school te Braank. salaris f 600,- en f 100.- als voorzanger, doodgraver, koster, klokkenluider, stovenzetter, aflezer, klokkenist en nog enkele andere belangrijke functies. (Ik heb bij dit examen wat lang stil gestaan om U een juist beeld te geven hoe het toentertijd ten platte lande toeging want Brandwijk wel geen uitzondering in den lande).

9. De 1e Winter te Brandwijk (1875/76)

......Wij kwamen te Brandwijk en het eerste wat wij deden was natuurlijk het inspecteren onzer woning, die van buiten gezien nog iets was, maar van binnen ons geweldig tegenviel. De toegang kreeg men door een gangetje van ongeveer 1 meter. Het eind van dat gangetje is nu nog te zien op de speelplaats der school en naast de keuken der onderwijzerswoning. Men kwam eerst in een keuken waarin een bakoven, de keuken doorgaande kwam men in een kamer die tegelijk voor huishoudkamer en salon diende. Een trap vanuit de keuken bracht ons boven op zolder. Terwijl halfweg den trap de ingang van een opkamertje was. De zolder liep over den geheele school, zodat die het best van het geheele huis was. Aan de voorzijde van de zolder was een raam evenwijdig met de kerk en dit raam verlichtte een kamertje waarin een bedstede voor de echtelieden Mulders. Aan de achterzijde van de zolder was een bedstede maar geen kamertje. De bedstede moest dienen voor een dienstbode, verschoonen enz. kon zij wel op zolder doen, daarvoor had zij geen kamertje noodig. In den beginne was het verblijf in Brandwijk voor mij niet erg pleizierig. Alles was er uit den tijd tot het leren lezen toe. Men leerde de medeklinkers als bu, iu, Lu, gu, hu, ju, ku enz. (de u uitspreken als in put). Ik was dadelijk begonnen met de methode van Bouman, waarin de medeklinkers werden uitgesproken zonder bijklank, maar zooals zij bij het langzaam uitspreken van een woord gehoord werden dus geen su maar ssss enz. De kinderen vonden dat grappig en deden het thuis na. Maar de boeren die altijd anders geleerd hadden vonden het heel verkeerd dat de meester de jongens spuwen leerde, zoo noemde men dat. Erg verwonderd waren zij dat hun kinderen in een maand zinnetjes als "een os en een aap" reeds konden lezen waar vroeger maanden bij maanden voor nodig waren en toen zulks door enkele raadsleden die kinderen of kleinkinderen op school hadden na afloop eener vergadering werd geconstateerd, had ik het pleit gewonnen.

10. Doopen, begraafenis, Paaschen brengen

Met verschillende aan het onderwijs totaal vreemde zaken maakte ik daar kennis. B.v. Was er iemand gestorven dan kwamen altijd 2 buren met hooge hoeden op, mij en mijn vrouw namens de familie op de begrafenis en op het maal, dat daarop volgde, verzoeken. De laatste uitnoodiging heb ik nooit aangenomen, doch aan de eerste kon ik mij zonder het dorp tegen te krijgen niet onttrekken. We gingen echter nooit mee van af het sterfhuis, maar onder het voorwendsel dat ik de jeugd niet zoolang alleen kon laten, beloofde ik mee te zullen gaan naar de begraafplaats en mij daartoe aan den stoet bij de school te zullen aansluiten. Wat alzoo gebeurde. Een andere zaak was het doopen. Zaterdagavond voor den doop. zondag kwamen de vaders of zij die daarvoor te boek stonden eerst bij den Dominee en dan bij den meester om de namen van den jeugdigen spruit op te geven. Zondags zette ik dan voor de moeder (ik hoef hier niet te zeggen, of die er voor door gingen want op het recht den moedernaam te dragen kan natuurlijk geen twijfel bestaan) binnen het hekje stoelen gereed; op die stoelen lag ik een kussen en mijn eerste werk was als de kerk uitging, die kussens op te ruimen, niet om de kussens maar om hetgeen de moeders er onder gelegd hadden. Geen kind werd gedoopt zonder dat, hetgeen varieerde naar den stand der boerin van f 0,25 tot f 5,00. Een enkele maal ontving ik het eerste bedrag doch gewoonlijk gaven de daggelders nog 50 cent en een enkele maal heb ik 4 rijksdaalders onder het kussentje gevonden.

Met goeden Vrijdag maakte ik kennis met het Paaschen brengen. Wat dat was? Wij hadden met groote moeite 3 weken verlof s jaars gekregen, n.l. een week met Paaschen een met Kerstmis en een met den hooibouw. Met Goeden Vrijdag was er geen school maar de schoolgaande kinderen kwamen dan ‘s morgens netter aangekleed dan anders, allen voorzien van mandjes of koffers, voor het Paaschfeest van de meester een kleiner of groter cadeau brengen. In de cadeaux was veel verscheidenheid ook naar de grootte maar het waren steeds zaken die nuttig waren. Er waren kinderen die brachten 3 eieren, dat was wel het minste, er waren er ook die wel 3 pond boter brachten. Van Abram Suiker kreeg ik ook de volgende jaren telkens 6 flesschen zijn. Wij kregen van alles, koffieboonen, koek, sigaren, eieren, maar vooral veel boter. Ik herinner mij nog flauw, dat wij dat jaar meer dan 200 eieren en 2 groote keulsche potten met boter hadden. Voor deze giften kreeg de brenger een zoogenaamde Paaschprent. Dat was een prent van 5 cent, welke bij de schoolbehoeften geleverd werd. Ik weet nog heel goed dat wij soms tot St.Nicolaas boter hadden. Men beschouwde dat Paaschbrengen niet als een gift, maar als een plioht, die vervuld werd evenals hun vader, grootvader gedaan hadden. Nu is die gewoonte verdwenen. Onder mijne opvolgers waren er die het vernederend vonden dat aan te nemen. Het waren heele heeren en hun vrouwen waren graag mevrouwen, wat zij in het oog der boeren toch nooit worden, De boeren kennen maar 2 mevrouwen, n.l. de mevrouwen van de Burgemeester en die van den Dominee. Die collega s weigerden die Paaschgeschenken, stootten daarmede velen voor het hoofd, En de meester, die nu liever mijnheer werd genoemd, wat maar zelden gelukt, maakte er zijn positie niet prettiger door, Ik weet zeker dat als ik nu nog in Braank kwam, dat ik overal even hartelijk en prettig als vroeger zou worden ontvangen, al heb ik van hun Paaschgeschenken geprofiteerd.

De 1e winter, die wij te Brandwijk doorbrachten heeft ons heel wat last en angst bezorgd. Na een strenge ijsperiode achter den rug te hebben, begon het te dooien en onze groote rivieren ontvingen in Duitschland reeds meer sneeuwwater dan zij konden verzwelgen. Lek en Merwede stegen, Het water stond gelijk met de kruin van den dijk. Men vreesde voor doorbraak. Het geheele dijkleger werd opgeroepen zoodat Brandwijk, Molenaarsgraaf enz. bijna de geheele mannelijke bevolking had moeten afstaan. Stoomboten mochten in de Lok niet meer varen, men vreesde den golfslag, de Lekdijk mocht niet meer bereden worden men vreesde het dreunen door paard en wagen veroorzaakt. De klokken mochten niet meer geluid worden omdat klokgelui het teeken was dat de dijk het begeven had. De boeren maakten de waterzolders gereed en omringden hunne hofsteden met takkenbossen. Uw oom Anton kan u gemakkelijk vertellen hoe zulk een waterzolder word ingericht evenals de beschutting, die takkenbossen konden verleenen. Het was een akelige tijd. Elk wachtte de noodlottige gebeurtenis en bereidde zich zoo goed mogelijk voor. Ook wij hadden in ons slaapkamertje een stookgelegenheid gemaakt, gelukkig liep er een schoorsteen door. Wat steenkolen en aardappelen, koffie, thee enz naar boven gebracht om ons daar de eerste dagen na de doorbraak te kunnen behelpen. Het gaf een drukte van belang, gelukkig was al die moeite tevergeefsch en liep alles zonder ongelukken af. Behalve dat onze overbuurman bij het in orde maken van een vluchtzolder zoo ellendig kwam te vallen en zijn been brak. Ik kan al hetgeen ik dien winter bijwoonde mij nu zoo goed voorstellen de vrees die velen koesteren voor den aanstaanden dooi. Om de 4 jaar worden de knotwilgen die rond de weilanden staan gehakt en van hun slierten beroofd. De boeren laten echter om de tien er 1 omgehakt, opdat bij eventuele watersnood, de takken boven den vloed zouden uitsteken en als wegwijzers voor de redders dienen...

11. Koekhakken en koekslaan. Slot.

Tot slot een beschrijving door meester Mulders van het koekhakken en koekslaan. Dit volksvermaak maakte hij mee bij zijn sollicitatie in Brandwijk. Na het "meester zingen" stroomden de kerkgangers naar de koekkramen. Koekhakken was een gevaarlijk spelletje, omdat geregeld vingers van onvoorzichtige deelnemers sneuvelden. Bij het koekhakken sloegen of hakten twe mededingers om in het minst aantal slagen een koek in twee delen te krijgen. Wijl om het gevaar de slingerbijl verboden was, gebruikte men een bijltje met een lemmet van 6 cm.breed. Aan het eind zat de kuis. Gewoonlijk nam men het doorhakken aan b.v. 3 of 4 slagen. Had men 4 maal gehakt en was de koek in 2-en, dan kreeg men de koek zonder betalen, anders betaalde de hakker en de tegenpartij kreeg de koek. Dat koekhakken vereischte vrij wat behendigheid. Ten 1ste moest men den koek met de goede zijde boven op het blok leggen, lag men de verkeerde zijde boven op het blok dan had elk der omstanders het recht den koek weg te nemen. Wie meer koek gehakt had beproefde nooit in een rechte lijn te hakken, maar zigzag. Soms nam men een koek aan in 3 en een toereloer, d.w.z. 3 slagen van het scherpe van de bijl en 1 vooraf met de kuis, na den slag met den kuis moest men de steel der bijl in de hand een draaiende beweging laten maken en onmiddellijk met de bijl in de gewone houding doorgaan met hakken. Koekslaan. Een ander vermaak was het koekslaan. Hierbij gaf kracht en ook de lengte van dengeen die sloeg den doorslag. Men had daarvoor ten 1e een zoogenaamd blok waarvan het bovenblad een vorm had zoals op de tekening gebrekkig is aangegeven. En men gebruikte om te slaan een harden stok lang, denk ik, 60 cm, en dik in doorsnede 6 cm of men nam daarvoor een ijzeren staaf, lang 60 cm en dik in doorsnede 2 cm. Het meest werd gebruik gemaakt van den houten. Voor koek gebruikte men de zoogenaamde Blankenbijltjes en lag die op het bovenvlak zoo dat de lengte zijde van de koek evenwijdig lag aan de lengte van die sleuf. Nu moest de koek in de lengte worden doorgeslagen wat soms 10, ja soms meer slaagen noodig maakte. Geoefende lui maakten gebruik van de volgende truc. Als zij geslagen hadden drukten zij, nog voor den stok op te lichten, met hun volle lichaamsgewicht zodat de kleine breuk ongemerkt in een groote overging. Dit alles wist en zag ik niet, maar leerde ik pas later op de Braanksche Jot (kermis) toen ik aan die sport ook meedeed en heel dikwijls het genoegen smaakte, Opoe op koek te vergasten. Ik herinner mij nog heel goed, dat op een der avonden, ik thuis kwam met een grooten doorhaal teil vol koek. Jongen, jongen, wat hielp bij dat slaan mijn lengte, waardoor al zwaaiende de klap zoveel aan kracht won.

Uit: Schoolmeester mulders vertelt door C.A. Vink-Versteeg