Home | Sitemap | Contact Us


Katholieke bewaarscholen rond 1850. Marry Remery. LESSEN 2012-01

In 1845 schreef de Amsterdamse regent A.H. Hafkenscheid een handleiding voor de katholieke bewaarscholen die in de negentiende eeuw de grondslag vormde voor de werkwijze in de tientallen ‘kleinkinderscholen’ van de Zusters van Liefde uit Tilburg. In dit artikel leest u over de motieven van de schrijver, zijn bronnen, de voorbereiding en de oprichting van katholieke bewaarscholen en de mening van zijn tijdgenoten over de kwaliteit daarvan, met name in Amsterdam en Den Haag.

Situatieschets
In de inleiding schetst de schrijver A.H. Hafkenscheid het ontstaan van het liefdegesticht Sint Bernardus voor oude vrouwen in Amsterdam in 1839, en de behoefte die bij hem en zijn mederegenten ontstond om ook voor arme kinderen iets te doen. Hij was hiertoe geïnspireerd door een lezing over het ontstaan en de werkwijze van de Vincentiusvereniging die in 1832 in Frankrijk begon. Voor zijn werk als verfhandelaar was hij regelmatig op reis en kwam daardoor in aanraking met buitenlandse bewaarscholen die als voorbeeld konden dienen. Vooral de werkwijze van de ‘Salles d Asiles’ in Parijs sprak hem aan en hij zette zich in om een dergelijke inrichting ook in Amsterdam te realiseren, maar dan wel aangepast aan de plaatselijke omstandigheden.  Ook bezocht hij Duitstalige kinderbewaarplaatsen volgens de werkwijze van Pestalozzi en Chimani . Zijn bevindingen beschreef hij in diverse brieven aan mgr. J.A. Zwijsen die veel vertrouwen in hem had en samen met hem de plannen uitwerkte voor een katholieke kinderbewaarplaats die op 19 juli in in 1841 in Amsterdam op de Elandsgracht werd geopend. Hafkenscheid benadrukte dat het een inrichting van weldadigheid moest zijn voor kinderen van twee tot zes jaar, strikt gescheiden van het lager onderwijs.
Mgr. Zwijsen had in 1832 een congregatie opgericht van Liefdezusters in Tilburg die de zorg op zich nam van onderwijs aan arme kinderen, de verpleging van zieken, verzorging van bejaarden, weeskinderen en andere caritatieve werken. De behoefte aan dergelijke voorzieningen was groot en het aantal vestigingen in verschillende plaatsen groeide snel. Zwijsen was goed bevriend met Koning Willem II, die hem af en toe hielp als de bureaucratie de initiatieven van de katholieken teveel belemmerde. De bestuurlijke kant van de instellingen lag in handen van lokale regenten en geestelijken. De uitvoering van de werkzaamheden werd meestal verzorgd door een groep religieuze zusters die rechtstreeks vielen onder de verantwoordelijkheid van mgr. Zwijsen. Hij stelde duidelijke regels voor hen op en was de grote organisator van het geheel. Op elke locatie was een moeder overste aangesteld die de werkzaamheden van de zusters kon indelen en de dagelijkse gang van zaken regelde.

De oprichting van katholieke scholen verliep, voordat de vrijheid van onderwijs in de grondwetswijziging van 1848 was vastgelegd, meestal in verschillende stappen. Voor het oprichten van bewaarscholen of kleinkinderscholen had men geen autorisatie nodig, zoals voor de lagere scholen volgens artikel 12 van de onderwijswet van 1806 vereist was. In de vigerende onderwijswet van 1806 werd er van de onderwijzers verwacht dat zij een examen hadden afgelegd in een van de vier bestaande rangen. Voor schoolhouderessen was slechts een akte van toelating nodig, die afgegeven kon worden door de schoolopziener, of in grotere gemeenten door de plaatselijke schoolcommissie. De strategie van mgr. Zwijsen was dan ook dat de zusters, met toestemming van de Deken, zonder veel ophef begonnen met catechismusonderricht in een daartoe geschikte ruimte. Als dat eenmaal liep, werd na enige tijd contact opgenomen met een lid van de plaatselijke schoolcommissie die de katholieken welgezind was en werd hij uitgenodigd om een bezoek te brengen aan de nieuwe inrichting. De regenten en zusters zorgden ervoor dat het geheel goed verzorgd was en gunstig afstak bij de naburige kleinkinderscholen die vaak in bedompte ruimten en vochtige kelders waren gehuisvest en geleid werden door ‘schoolmatressen’ die op geldelijk gewin uit waren en een zeer slechte naam hadden. De volgende stap was het afleggen van het examen voor bewaarschoolhouderes en opening van een bewaarschool met een klein aantal kinderen. Pas als deze gewend waren aan de regels, konden nieuwe kinderen worden toegelaten en vond uitbreiding plaats. 

Amsterdamse modelinrichting voor katholieke bewaarscholen
De voorbereiding voor de start van de bewaarschool in Amsterdam werd intern zeer serieus opgepakt. Hafkenscheid had al rond 1840 een werkje over bewaarschoolonderwijs, samen met een van de zusters, uit het Hoogduits vertaald, laten drukken en aan Zwijsen gestuurd. Twee zusters werden enige tijd naar Maastricht gezonden, waar mgr. Rutten in 1837 al met bewaarschoolonderwijs in een portaal van de Servaaskerk was begonnen op basis van de richtlijnen van J.B. de la Salle. Daarin werd veel nadruk gelegd op een liefdevolle en zorgzame benadering van de arme kleine kinderen. Vervolgens reisden zuster Francisca en zuster Oda met Rutten door naar Verviers en Gent om daar nadere uitwerkingen in de scholen te bestuderen van de broeders en zusters van liefde. Door hun voorbeeld moesten de meesteressen de kinderen wennen aan reinheid, ontwikkeling van de zintuigen en het verstand en ‘opwekking en onderhouding van het godsdienstig gevoel’. Rutten en Zwijsen zagen dit als de grondslag van de werkwijze in de katholieke scholen. Al gauw werd de Amsterdamse inrichting een opleidingscentrum voor zusters die elders in het land ook met katholieke bewaarscholen moesten beginnen. Om hen te helpen startte Hafkenscheid met een reeks kleine tijdschriftjes die ‘Bijdragen ten dienste van bewaarscholen onder het bestuur der zusters van Liefde van onze lieve vrouw moeder van Barmhartigheid’ werden genoemd. In de inleiding benadrukt hij dat zij vaste grondregelen moeten ontdekken in de theorie en hij stimuleert hen om de praktische ervaringen met elkaar uit te wisselen. Zij mogen geenszins de teksten slaafs volgen, maar moeten steeds met verstand oordelen en handelen:

‘Er wordt dus alleen van de meesteressen vereischt, dat zij de verschillende onderwerpen lezen en bestuderen ten einde, aldus, door te dringen tot de grondslagen waarop haar doen en laten berust; dat zij behouden en aanwenden, hetgeen, bij de bestaande leerwijze in toepassing kan gebragt worden.

Zusters die bestemd waren voor de oprichting van een nieuwe bewaarschool, bijvoorbeeld in de Oude Molstraat in Den Haag in 1842, werden eerst enige tijd naar Amsterdam gestuurd om daar de kneepjes van het vak te leren van medezusters, maar ook door de lessen en lezingen die Hafkenscheid voor hen organiseerde.
Het aantal kinderen nam zo snel toe dat in Amsterdam in 1845 een tweede katholieke bewaarschool aan de Anjeliersgracht werd geopend met twee lokalen voor elk driehonderd leerlingen en in 1847 een bewaarschool aan de Looiersstraat en in 1848 in de Kerkstraat voor kinderen van de gegoede stand.

Meningen van tijdgenoten
Een tijdgenoot, de joodse journalist Nathan Calish, beschreef in 1851 in zijn overzicht van Liefdadigheid te Amsterdam het volgende:
‘De bewaarschool’Sint Vincentius’op de Elandsgracht bij de Baangracht, de eerste der roomsch-katholijke inrigtingen van dien aard, werd geopend in Julij 1841 met een vijf-en- twintigtal kinderen. De  leiding der school werd toevertrouwd aan de liefderijke bemoeijingen van de zusters van liefde, die haar besturen naar de methode van Cochin, gewijzigd naar onzen landaard en de plaatselijke omstandigheden. Zij kwijten zich van deze hare taak op eene wijze, die voortdurend den gunstigsten uitslag levert en de goedkeuring wegdraagt van allen die, zich met het bestuur van bewaarscholen onledig houdende, deze inrigting hebben bezocht, terwijl zij overigens meer bepaaldelijk als model-school is aangenomen voor de roomschcatholijke bewaarscholen die later zijn tot stand gebragt.
Het gebouw dat zeer doelmatig is ingerigt, bevat, behalve de spreekkamer, eene entreezaal voor de kinderen, grenzende aan eene zeer ruime schoolzaal; ter zijde eene overdekte en in den winter besloten speelzaal, voorts eene groote opene plaats, waarvan het middengedeelte als tuin is aangelegd. Tegenwoordig gaan gemiddeld 240 kinderen, jongens en meisjes van 2 tot 6 jaren, op de school die door drie meesteressen wordt bestuurd. De toegang wordt verleend op een bewijs, af te geven door het bestuur thans bestaande uit de heren B. Hofman r.k. pr., P. van Cranenburgh, B.L. van Hees en A.H. Hafkenscheid.’

In dezelfde periode schreef Elise van Calcar-Schiotling in ‘Tilburgse Mijmeringen’dat zij in 1851 een klooster en bewaarschool in Tilburg had bezocht toen zij logeerde bij een vriend die Hervormd predikant was. Zij was promotor van het fröbelonderwijs in Nederland en stond zeer sceptisch tegenover het katholicisme en de zusters die haar pad kruisten op de Oude Dijk. Toen zij echter in de school was aangekomen, maakte de kritiek plaats voor eerlijke bewondering. Zij vond de methodiek modern, de orde voorbeeldig en de religieuze onderwijzeres alleraardigst tegen de kinderen.

Zelfs de arts S. Coronel die in 1864 een zeer kritische studie schreef over de erbarmelijke toestanden van de bewaarscholen, vooral in Amsterdam,  had enige positieve woorden over voor de bewaarscholen die gesticht waren door katholieken. Hij constateerde dat het schoolverzuim bij de kosteloze bewaarscholen 12,5% was, bij de protestanten en Israelieten 19% en bij de RK bewaarscholen slechts 4,5%:

‘De invloed, dien de Catholieke geestelijkheid op de leden harer gemeente in den regel heeft, is hier eene der voornaamste redenen, waarom de opkomst hier zoo veel grooter is, dan bij de anderen. Maar wij mogen niet verzwijgen, dat de veelal goede lokalen en de liefderijke omgang der vrouwen, aan wie de leiding en vorming der kinderen aldaar is opgedragen, tegenover de kinderen, van niet minderen invloed op de trouwe opkomst gesteld mag worde. Geenszins willen wij hierdoor een blaam op de andere bewaarscholen werpen...’

Uit de tabellen met gedetailleerde schoolstatistieken blijkt dat de school aan de Elandsstaat door gemiddeld 260 kinderen werd bezocht van 9-12 uur. De staat van de lokalen vond hij goed, de speellokalen zelfs zeer goed. Er zaten zeven kinderen op elke bank met een zitplaats voor ieder van 29 duim breed, er waren geen tafels voor hen. De speelplaats was besloten, had een klinkerpad rond een fraai aangelegde tuin. Door de Vincentiusvereniging werd tweemaal in de week voeding verstrekt en eenmaal per jaar kleding. Aan de muur hingen waarschijnlijk plaatwerken van Van  Lummel, Brugsma en Rijkens, maar dit is pas later expliciet vermeld.

Coronel had veel kritiek op het landelijk beleid rond het bewaarschoolonderwijs dat niet in de onderwijswetten was geregeld en vooral op het ontbreken van richtlijnen in Amsterdam. Hij had meer waardering voor het reglement voor kleinkinderscholen in Zuid Holland en enkele voortreffelijk ingerichte bewaarscholen in Rotterdam, Den Haag en Utrecht. Hoewel de situatie in Den Haag niet overal ideaal was, schreef de schoolcommissie in haar verslagen keer op keer dat de kwaliteit van de katholieke bewaarschool in de Oude Molstraat van de zusters van Liefde uitmuntend was. Schoolopziener J.J. Roozenboom noteerde al in 1842 een  welingerichte bewaarschoool in de Oude Molstraat met 312 kinderen in zijn jaarverslag. In 1847 schreef hij:

‘Deze in vele opzichten voortreffelijke inrigting, heeft als men deze zusters tot de kindertjes hoort spreken, het voorregt eene beschaafde opnoeming, dat zij alleen schijnen te hebben waarderen.

Tot besluit
D
ergelijke positieve reacties droegen bij aan de sterke groei van de katholieke bewaarscholen van de Zusters van Liefde in de negentiende eeuw en twintigste eeuw. Onderstaand staatje en het bijgevoegde grafiekje geven een goed beeld van de relatief sterke groei van de katholieke bewaarscholen. Rond 1930 hoorde de helft van de bijzondere bewaarscholen bij de katholieke denominatie.
                                                          1860     1900     1919
Aantal openbare bewaarscholen                   68      147         273
aantal bijzondere bewaarscholen                655       922       1512

In de jaren zestig van de twintigste eeuw liep het aantal religieuze roepingen sterk terug en droegen de Zusters van Liefde hun werk in de scholen over aan lekenonderwijzers(essen). De uitgangspunten die in de handleiding van 1845 werden gekozen voor het bewaarschoolonderwijs, worden in de hedendaagse katholieke basisscholen op een eigentijdse wijze nog steeds gerealiseerd. Het gaat dan vooral om de traditie van verstandelijk en godsdienstig onderwijs, gecombineerd met veel zorg en liefde voor de kinderen.

Bronnen en literatuur:

Calisch, N.S. (1851). Liefdadigheid te Amsterdam. Overzigt van al hetgeen er in Amsterdam wordt verrigt. Ter bevordering van de stoffelijke zedelijke en godsdienstige belangen, voornamelijk der minvermogenden. Uit echte bronnen bijeengebragt. Amsterdam: M. Schooneveld en zoon.

Chimani, Leopold  (1843). Handleiding ten dienste van kinder-bewaarscholen. Vrij vertaald en aanmerkelijk verkort uit het Hoogduitsch. Uitgegeven ten voordeele der bewaarschool van de Hervormde Diakonie te Utrecht. Door derzelven bestuurders. Utrecht: Van Dorp& Heringa.

Cochin, M. (1834). Manuel des fondateurs et des directeurs des premieres ecoles de l’enfance connues sous le nom de Salles d’Asile. Deuxiene edition. Paris: Hachette.

Coronel, S. (1864). De bewaarschool. Haar verleden, tegenwoordige toestand en hare toekomst. Amsterdam: P. Van Kampen.

ENK-AZLT. Erfgoedcentrum Nederlands kloosterleven Sint Agatha. Archief Zusters van Liefde Tilburg inv. nr  207-208. Correspondentie van mgr. J. Zwijsen; inv.nr 4-5. Kronieken van het huis St. Bernardus te Amsterdam. 1838-1993.

Hafkenscheid, A.H. (1845). Bijdragen ten dienste der bewaarscholen, onder het bestuur der Zusters van Liefde van Onze Lieve Vrouw, moeder van barmhartigheid. Amsterdam. In Erfgoedcentrum Nederlands kloosterleven Sint Agatha, Archief Zusters van Liefde Tilburg inv. nr 1458.

NA. Nationaal Archief. 3.12.01. Inventaris van het Rijksschooltoezicht in Zuid Holland 1801-1857 inv nr 47, Verslagen van schoolopziener J. Roozenboom, 1842-1854.  

Verbeeten, Marie (1937). Bijdrage tot de geschiedenis van het bewaarschoolonderwijs. Den Bosch: Malmberg.

Hafkenscheid (1845).

AZLT inv. nr 4.-IIned6-1843. Verslag bij de inwijding van het gebouw aan de Gasthuishof in 1843.

Cochin (1834).

Cochin (1834).

Chimani (1843).

AZLT. (1839-1843). Correspondentie Zwijsen-Hafkenscheid.

Lauret (1967).

AZLT. (1839-1843). Correspondentie Zwijsen-Hafkenscheid.

Coronel (1864).

Hafkenscheid (1845), Inleiding, XI.

AZLT. (1839-1843). Correspondentie Zwijsen-Hafkenscheid.

Calisch (1851), 326-327.

Lauret (1967), 167.

Coronel (1864), 222.

Coronel (1864), 164, 178, 187, 216.

NA. (1801-1857),  inv nr 47,     

Verbeeten (1937), 73.