Home | Sitemap | Contact Us


LEESLES. Jaap en Gerdientje. Lessen 2008 nr 2
Marry Remery

In de loop van de twintigste eeuw zijn er heel wat leesboekjes verschenen waarin twee jonge kinderen de hoofdrol spelen. Nog steeds roepen de namen van Ot en Sien, Jip en Janneke en Jaap en Gerdientje bij veel volwassenen herinneringen op aan leeslessen in een ouderwetse schoolklas. In dit artikel besteed ik aandacht aan de tiendelige serie van Jaap en Gerdientje die vooral op protestants-christelijke scholen werd gebruikt.

Tien romannetjes voor kinderen
In 1937 schreef Anne de Vries (1904-1964) de eerste twee deeltjes van Jaap en Gerdientje,
eenvoudige leesboekjes voor kinderen van de tweede klas van de lagere school, nu groep vier van de basisschool. Het eerste deeltje heeft als ondertitel Gerdientje vindt een vriendje. Jaap, een vijfjarig jongetje, woont met zijn ouders en zusje op een afgelegen boerderij. Als hij aan het spelen, is komt er een auto langs op weg naar het boswachtershuis. Een klein meisje gaat bij haar grootouders logeren, omdat haar ouders als zendeling naar Nederlands-Indië vertrokken. Jaap en Gerdientje sluiten vriendschap en beleven samen allerlei avontuurtjes. De bedoeling van de schrijver blijkt duidelijk uit zijn ‘Voorbericht’:

‘Het experiment heeft de laatste jaren overtuigend bewezen – wat wij door ervaring al wisten, – dat niets zo zeer de goede leestoon bevordert als boeiende leesstof, die in vorm en inhoud blijft binnen de beperkte horizont van het kinderlijk denken. Boeiend en bevattelijk hebben wij deze boekjes van Jaap en Gerdientje willen maken. Maar ook leerzaam, ook karaktervormend. Daarom gaven wij geen aaneenschakeling van los-naast-elkaar-staande gevalletjes, geen lintwormverhaal, maar een klein kinderromannetje in enkele deeltjes.’

In het tweede deeltje Toen moeder ziek was gaan de twee kinderen - zonder dat de grote mensen het wisten - naar de stad om moeder in het ziekenhuis te bezoeken en bramen te brengen. Ze verdwalen, maar gelukkig komt alles weer goed. Voor de derde klas maakte Anne de Vries in 1938 De wonderslee en Tussen bos en boerderij. De eerste vier boekjes verkochten goed en na de eerste druk, in 1939, volgden om de paar jaar herdrukken, zodat in 1955 een tiende druk nodig was en in 2004 ook nog nieuwe heruitgaven verschijnen. De volgende delen waren bestemd voor de vierde tot en met de zesde klas: Een herfst vol avonturen, De Wijde wereld, De grote reis en Het leven is zo mooi.
 De Vries hield daarbij rekening met de ontwikkeling van de kinderen en liet Gerdientje bijvoorbeeld in het zevende deeltje een grote bootreis maken naar Sumatra.

‘Bij het begin van het vijfde leerjaar is het kind langzamerhand in de romantische levensperiode gekomen, waarin het verlangen naar het onbekende het steeds meer gaat beheersen en waarin zijn gedachten gaarne een vlucht nemen, die de grenzen van ons land zowel als die van zijn leven van alledag overschrijdt.’

In 1952 rondde hij de serie af met een tiende deeltje waarin Jaap een trektocht maakt met zijn vrienden, voordat hij aan een nieuwe fase begint op de lagere landbouwschool. De verhalen zijn vlot en boeiend geschreven vanuit de belevingswereld van de kinderen. De godsdienstige elementen vormden een vanzelfsprekend onderdeel van het dagelijks leven en waren herkenbaar voor de lezertjes uit de twintigste eeuw. Christelijke schrijvers waren zich ervan bewust dat hun geschriften vooral een ontspannende functie hadden en dat kinderen een kritisch lezerspubliek vormden.

Duizenden tekeningen van Tjeerd Bottema
De boekjes zijn royaal voorzien van tekeningen van Tjeerd Bottema (1884-1978). De eenvoudige plaatjes pasten goed bij de tekst. Zij zullen menig kind uitgedaagd hebben  verder te dromen. Op zich was het al een luxe dat de boekjes in de jaren dertig en veertig voorzien waren van meerdere kleuren in de combinatie van bruintinten en oranje, maar door de goedkope druktechnieken werden de oorspronkelijke afbeeldingen van Bottema niet optimaal weergegeven. In de boekjes voor de hogere leerjaren werd volstaan met zwart-wit tekeningen. Doorgaans waren dat met vlotte hand en humor gemaakte lijntekeningen van alledaagse gebeurtenissen. Dit was al met al een arbeidsintensief werk, dat vele jaren in beslag nam en de illustrator brood op de plank bracht. Bottema had deze opdracht in de jaren dertig niet meer zo hard nodig, omdat hij inmiddels een veelgevraagde kunstenaar en illustrator was. Met Anne de Vries was hij goed bevriend geraakt, vooral door de contacten over de illustraties bij Bartje (1935) en zijn kinderbijbel.

Anne de Vries leefde van zijn pen
Anne de Vries was een onderwijzer, die in 1935 beroemd werd door zijn streekroman van het Drentse jongetje Bartje. Het succes van Bartje was zo groot, dat hij na een jaar zijn betrekking aan de school in Zeist inruilde voor het schrijverschap. Hij publiceerde romans, novellen, toneelstukken en korte verhalen. Zijn grootste kracht lag echter in bijbelse vertellingen voor kleuters en jonge mensen en kinder- en jeugdboeken als Een Reis door de nacht over de Tweede Wereldoorlog. Daarnaast schreef hij schoolboeken, waaronder de serie voor het aanvankelijk lezen Lezen in de eerste klas en, samen met anderen, de taalmethode Ons mooie Nederlands en enkele bloemlezingen voor het lager onderwijs en ULO.

De keuze van de namen voor de serie Jaap en Gerdientje was niet helemaal vlekkeloos verlopen. De Vries gebruikte de naamsbekendheid van de hoofdfiguren van de oudere schrijver W.G. van de Hulst (1879-1963). Dat ging om Jaap Holm en z’n vrinden (1910), dat in 1938 al aan de elfde druk toe was, en tot de klassieke kinderboeken gerekend mag worden en Gerdientje (1927), dat  in 1980 de twintigste herdruk kreeg. Uitgever Callenbach, die ook andere boeken van De Vries uitgaf, weigerde echter uit loyaliteit aan Van de Hulst deze serie uit te geven. Ook boze brieven van Van de Hulst aan De Vries konden de publicatie niet voorkomen. Van Goor in Den Haag wilde de boekjes wel uitgeven. De laatste herdrukken vanaf 1995 komen uit bij Kok in Kampen. Nog steeds zijn er grootouders, ouders en kinderen die plezier beleven aan het (voor)lezen van de verhalen van Jaap en Gerdientje.

Literatuur
Bottema, Tj. (1976). Mijn Leven. Buitenpost: Jansma.

Burgers, J. (1977). Brood op de leesplank. Zes illustratoren in dienst van het onderwijs. Leiden: Sijthoff.

Dane, J. & Harinck, G. (red.) (2003). Inleiding. In J. Dane & G.Harinck (red.). Bouwsels voor ’t leven. De traditie van de protestantse kinderliteratuur (5-12). Zoetermeer: Meinema.

Rietveld-van Wingerden, M. (2003). Leentjebuur, leescultuur en protestantse kinderliteratuur. In J. Dane & G. Harinck (red.). Bouwsels voor ’t leven. De traditie van de protestantse kinderliteratuur (13-30). Zoetermeer: Meinema.

P.J. Risseeuw (1965). Anne de Vries (Assen 22 mei 1904-Zeist, 29 november 1964). Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde, 121-128.

Vries, A. de (1938). Jaap en Gerdientje. Leesboek voor de christelijke school. Gerdientje vindt een vriendje. Den Haag: Van Goor.

Vries, A. de (1950). Jaap en Gerdientje. De grote reis. Den Haag: Van Goor.


De Vries, 1938, Voorbericht.

De Vries, 1950, Voorbericht.

Dane, 2003, 9; Rietveld, 2003, 16.

Burgers, 1977, 91.

Bottema,1976, 133-134.

De Vries, 1935.

Risseeuw, 1965, 121-127.

Telefoongesprek met G.F. Callenbach op 8 november 200.