Home | Sitemap | Contact Us


Onderwijzers in de onderwijswet van 1985

Artikel 2. Het basisonderwijs is het onderwijs bestemd voor kinderen vanaf de leeftijd van omstreeks 4 jaar. Het legt mede de grondslag voor het volgen van aansluitend voortgezet onderwijs.

Artikel 3.1. Schoolonderwijs mag slechts worden gegeven door degene die:
a. in het bezit is van een verklaring omtrent het gedrag. afgegeven volgens de Wet op de justitiële documentatie en op de verklaringen omtrent het gedrag (Stb. 1955, 395).
b. in het bezit is van een bewijs van bekwaamheid bedoeld in artikel 116, of van een daarmee krachtens het derde lid gelijk gesteld bewijs van bekwaamheid, dan wel van Onze minister krachtens het vierde en het vijfde lid de bevoegdheid heeft verkregen, enc. niet op grond van artikel 4 of krachtens rechterlijke uitspraak van het geven van onderwijs is uitgesloten.

2. Het eerste lid onder a en b is niet van toep

Artikel 8 1. Het onderwijs wordt zodanig ingericht dat de leerlingen een ononderbroken ontwikkelingsproces kunnen doorlopen. Het wordt afgestemd op de voortgang in de ontwikkeling van de leerlingen.

2. Het onderwijs richt zich in elk geval op de emotionele en de verstandelijke ontwikkeling, en op het ontwikkelen van creativiteit, op het verwerven van noodzakelijke kennis en van sociale, culturele en lichamelijke vaardigheden.

3. Het onderwijs gaat er mede van uit dat de leerlingen opgroeien in een multiculturele samenleving.

Artikel 9 1. Het onderwijs omvat, waar mogelijk in samenhang:
a. zintuiglijke en lichamelijke oefening;
b. Nederlandse taal;
c. rekenen en wiskunde;
d. Engelse taal;
e. enkele kennisgebieden;
f. expressieactiviteiten;
g. bevordering van sociale redzaamheid, waaronder gedrag in het verkeer;
h. bevordering van gezond gedrag.

2. Bij de kennisgebieden wordt in elk geval aandacht besteed aan:
a. aardrijkskunde;
b. geschiedenis;
c. de natuur, waaronder biologie;
d. maatschappelijke verhoudingen, waaronder staatsinrichting;
e. geestelijke stromingen.

3. Bij de expressieactiviteiten wordt in elk geval aandacht besteed aan: de bevordering van het taalgebruik, tekenen, muziek, handvaardigheid, spel en beweging.

Artikel 11 Het onderwijs wordt gegeven volgens een schoolwerkplan dat een overzicht geeft van de organisatie en de inhoud van het onderwijs. Daarbij wordt ervan uitgegaan dat de leerlingen in beginsel binnen een tijdvak van 8 aaneensluitende jaren de school kunnen doorlopen.

2. Het schoolwerkplan vermeldt ten minste:
a. de leer- en ontwikkelingsdoelen van de school;
b. de leerstofkeuze, de omvang van de leerstof en de ordening daarvan:
c. de didactische werkvormen, de onderwijsleerpakketten met inbegrip van het ontwikkelingsmateriaal;
d. de voorzieningen voor leerlingen die belemmeringen ondervinden in het leer- en ontwikkelingsproces en de betrekkingen dié bestaan met scholen voor speciaal onderwijs. scholen voor voortgezet speciaal onderwijs of scholen voor speciaal en voortgezet speciaal onderwijs;
e. de schoolorganisatie, waaronder begrepen de indeling in groepen en andere regelingen met het oog op de inrichting van het onderwijsleerproces;
f. de wijze waarop wordt nagegaan of en in hoeverre door de organisatie en de inhoud van het onderwijsleerproces de gewenste resultaten worden bereikt;
g. de wijze waarop de voortgang van de leerlingen wordt beoordeeld en daarover wordt gerapporteerd;
h. de wijze waarop het contact met de ouders wordt onderhouden;
i. de wijze waarop faciliteiten worden gebruikt die het Rijk beschikbaar stelt voor bepaalde doeleinden of groepen leerlingen:

Artikel 14 1. Aan elke school zijn 1 of 2 directeuren verbonden, bij wie onder verantwoordelijkheid van het bevoegd gezag de onderwijskundige, organisatorische en huishoudelijke leiding berust.

2. Bij algemene maatregel van bestuur, de Onderwijsraad gehoord, wordt bepaald in welke gevallen een of meer leden van het onderwijzend personeel tevens tot adjunct-directeur kunnen worden benoemd en in welke gevallen formatie ten behoeve van taakrealisatie van de schoolleiding wordt toegekend.

3. Indien op grond van de algemene maatregel van bestuur bedoeld in het tweede lid, geen adjunct-directeur kan worden benoemd en aan de school slechts 1 directeur is verbonden, wijst het bevoegd gezag een groepsleraar aan als plaatsvervanger van de directeur.

Artikel 15 1. Aan een school zijn groepsleraren verbonden.

2. Bij algemene maatregel van bestuur, de Onderwijsraad gehoord, wordt het aantal groepsleraren van een school bepaald. Het aantal groepsleraren is afhankelijk van het aantal leerlingen, en in de gevallen, bij deze algemene maatregel van bestuur aan te wijzen, mede van de samenstelling van het leerlingenbestand.

Artikel 16 1. Bij algemene maatregel van bestuur, de Onderwijsraad gehoord, wordt tevens bepaald in welke gevallen ander onderwijzend personeel aan de school kan zijn verbonden.

Artikel 18 1. Grondslag voor de berekening van het aantal leerlingen, bedoeld in de artikelen 14 en 15, Is het gemiddelde van de aantallen leerlingen op 16 oktober, 16 januari en 1 april van het voorafgaande schooljaar.

Artikel 19. Om tot directeur, adjunct-directeur. groepsleraar of in een andere functie voor het geven van onderwijs, behalve godsdienstonderwijs of levensbeschouwelijk vormingsonderwijs, te kunnen worden benoemd, dient de betrokkene: a. te voldoen aan artikel 3, eerste lid; b. in het bezit te zijn van een geneeskundige verklaring; c. te voldoen aan de overige vereisten voor de te vervullen functie.

Artikel 20 1. Het bevoegd gezag benoemt, schorst en ontslaat het personeel. Van een benoeming in vaste dienst en in tijdelijke dienst voor langer dan een half jaar, alsmede van een ontslag uit een zodanige betrekking, doet het bevoegd gezag terstond mededeling aan de inspecteur.

2. Bij algemene maatregel van bestuur worden voor het personeel bedoeld in artikel 19, vastgesteld: a. voorschriften omtrent vakantie, verlof, aanspraken op salaris in geval van militaire dienst, ziekte of ongeval. ontslaguitkeringen, alsmede omtrent andere rechten en verplichtingen: b. salarissen en toelagen, door het bevoegd gezag toe te kennen bij uitoefening van een volledige weektaak of een deel daarvan.

Artikel 22 1. Het bevoegd gezag is verplicht aan studenten die in opleiding zijn voor een functie in het basisonderwijs of in het voortgezet onderwijs. gelegenheid te bieden de als onderdeel van hun opleiding vereiste ervaring in de school te verkrijgen. 2. De verplichting bedoeld in het eerste lid, betreft a. studenten die op een school voor de opleiding van onderwijzend personeel zijn ingeschreven of anderszins studeren voor een bewijs van bekwaamheid, dan wel voor een bewijs van voldoende pedagogische en didactische voorbereiding; b. in een schooljaar gelijktijdig niet meer studenten als bedoeld onder a, dan de helft van het aantal groepsleraren in dat jaar.

Artikel 33 1. Ieder personeelslid is in het bezit van een door het bevoegd gezag getekende akte van aanstelling. De akte van aanstelling bevat in elk geval:
a. de naam en het adres van het bevoegd gezag;
b. de naam, de voornamen en de geboortedatum van de betrokkene; r,. de datum van ingang van de aanstelling;
d. de functie waarin de betrokkene wordt aangesteld;
e. de omvang van de betrekking:
f. de bepaling of de aanstelling in vaste of in tijdelijke dienst geschiedt en in het laatste geval de gronden voor de tijdelijkheid en de duur van de aanstelling;
g. de op de dag van zijn aanstelling van toepassing zijnde schaal en het salarisnummer;
h. de school of de scholen waaraan de betrokkene werkzaam zal zijn; de van toepassing zijnde afvloeiingsregeling.

2. Indien betrokkene wordt aangesteld aan meer dan één school, vermeldt de akte van aanstelling tevens het deel van de weektaak dat hij aan elk dier scholen werkzaam zal zijn. 3. Het bevoegd gezag draagt zorg dat afschriften van de akten van bekwaamheid, van de verklaringen omtrent het gedrag, alsmede van de akten van aanstelling van het aan de school verbonden personeel worden bewaard.

Artikel 43 Over aangelegenheden van algemeen belang voor de rechtstoestand van het personeel bedoeld in artikel 19. wordt volgens bij algemene maatregel van bestuur te stellen regels overleg gevoerd met de daarvoor in aanmerking komende personeelsorganisaties en, indien en voor zover zij daarbij belang hebben, organisaties van gemeente- en schoolbesturen.

Artikel 116 1. De bewijzen van bekwaamheid tot het geven van het onderwijs bedoeld in artikel 9, eerste lid, aan de basisschool zijn:
a. de akte van bekwaamheid als leraar basisonderwijs;
b. de akte van bekwaamheid als leidster of hoofdleidster bij het kleuteronderwijs;
c. de getuigschriften die door Onze minister op grond van artikel 131, vierde lid, van de Kleuteronderwijswet, gelijk zijn gesteld met de akte van bekwaamheid als leidster, onderscheidenlijk als hoofdleidster bij het kleuteronderwijs;
d. de akte van bekwaamheid als onderwijzer of hoofdonderwijzer;
e. de akte van bekwaamheid als volledig bevoegd onderwijzer;
f. het diploma van de applicatiecursus volledig bevoegd onderwijzer of dat van de applicatiecursus volledig bevoegd onderwijzer voor buitenlandse onderwijsgevenden.