Home | Sitemap | Contact Us


Onderwijzers in de onderwijswet van 1920

Art. 27. Aan het hoofd van elke school is een onderwijzer geplaatst, die den leeftijd van vijf en twintig jaren moet volbracht hebben en tenminste een diensttijd van drie jaren moet hebben vervuld als vast of tijdelijk onderwijzer aan eene lagere school of waarnemer volgens artikel 41.

Art. 28. Aan elke school voor gewoon lager onderwijs wordt het hoofd bijgestaan door tenminste één onderwijzer, zodra het aantal leerlingen 31 bedraagt. Voor elk vijf en veertigtal leerlingen boven de 31 wordt een onderwijzer meer vereist.

5. Onder de onderwijzers, in dit artikel bedoeld, worden verstaan zij, die in het bezit zijn van een der akten van bekwaamheid, genoemd in de artikelen 134 en 135 en niet uitsluitend belast zijn met het geven van onderwijs in een of meer der vakken, in artikel 2 vernield onder h tot en met v.

Art. 29. Het onderwijs in de laagste twee leerjaren eener school voor gewoon lager onderwijs, of aan scholen met twee leerkrachten in de laagste drie leerjaren, wordt zoo eenigszins mogelijk opgedragen aan onderwijzeressen, die in het bezit zijn van de akte van bekwaamheid, bedoeld in artikel 135

Art. 35. 1. Om als onderwijzer benoemd te kunnen worden wordt het bezit vereischt van: a. eene akte van bekwaamheid; b. een getuigschrift van zedelijk gedrag, afgegeven door den burgemeester der gemeente of de burgemeesters der gemeenten, waar hij, aan wien het wordt uitgereikt, in de laatste twee jaren gewoond heeft.

Art. 133.De akte van bekwaamheid als onderwijzer of onderwijzeres, bedoeld in artikel 134, de akten verleent de bevoegdheid tot het geven van onderwijs in de vakken, in artikel 2 vermeld onder a tot en met j, 1 tot en met o, q en r aan een school bonden is. voor gewoon, voortgezet gewoon of buitengewoon lager onderwijs en aan een cursus voor vervolg-onderwijs, tot het geven van onderwijs in de vakken in artikel 2, vermeld onder a tot en met j, o, q en r aan een school voor uitgebreid lager onderwijs, en tot het geven van huisonderwijs in de vakken in artikel 2 vermeld onder a tot en met j, 1 tot en met o, q en r. vakken, in artikel 2 vermeld onder a tot en met j en r. Aan scholen met twee leerkrachten is echter de bezitster dezer akte van bekwaamheid ook bevoegd tot het geven van onderwijs in het derde leerjaar.

2. De akte van bekwaamheid als onderwijzeres, bedoeld in artikel 135, verleent de bevoegdheid tot het geven van onderwijs in de laagste twee leerjaren eener school voor gewoon lager onderwijs, en tot het geven van huisonderwijs.

1.2. Huisonderwijs is onderwijs, gezamenlijk gegeven aan kinderen van ten hoogste drie gezinnen, mits niet in schoolgebouwen noch in gebouwen als bedoeld in het derde lid. 1.3. Ieder ander onderwijs, waaronder ook het onderwijs in armeninrichtingen, gods-, gast- en werkhuizen, gestichten van weldadigheid en andere instellingen van openbaar nut gegeven, wordt voor de toepassing dezer wet als schoolonderwijs beschouwd.

Art. 2. 1. Onder lager onderwijs begrijpt deze wet het onderwijs in:
a. lezen;
b. schrijven;
c. rekenen;
d. Nederlandsche taal;
e. vaderlandsche geschiedenis;
f. aardrijkskunde;
g. kennis der natuur;
h. zingen;
i. teekenen;
j. lichamelijke oefening;

k. nuttige handwerken voor meisjes.

2.2 1 ). Aan lagere scholen kan bovendien onderwijs gegeven worden in:
l. Franse taal;
m. Duitse taal;
n. Engelse taal;
o. wiskunde;
p. handelskennis;
q. algemene geschiedenis;
r. handenarbeid;
s. landbouwkunde;
t. tuinbouwkunde;
u. vrouwelijke handwerken;
v. huishoudkunde.

2.3. Daar, waar naast de Nederlandsche taal een streektaal in levend. gebruik is, kan onder lezen en Nederlandsche taal eenige kennis van die streektaal begrepen zijn.

2.4 Onder vaderlandsche geschiedenis is begrepen de eenvoudigste kennis der gemeente-, provinciale en staatsinrichting van Nederland en onder kennis der natuur de eenvoudigste kennis van. gezondheidsleer.

Art. 3. 1 Het schoolonderwijs wordt onderscheiden in:
a. gewoon lager onderwijs;
b. voort gezet gewoon lager onderwijs;
c. vervolgonderwijs;
d. uitgebreid lager onderwijs;
e. buitengewoon lager onderwijs.

2 .2.2. Het gewoon lager onderwijs, voor zover het geheel of gedeeltelijk uit, openbare kassen wordt bekostigd, wordt gegeven in scholen met zes achtereenvolgende leerjaren. Het leerplan omvat de vakken, in artikel 2 vermeld onder a tot en met j en voor meisjes bovendien het vak onder k genoemd. Daaraan kan het vak, in (In artikel onder r vermeld, worden toegevoegd. Daar, waar Onze Minister, de Onderwijsrand gehoord, de gelegenheid om aansluitend lager onderwijs te ontvangen in voldoende mate op andere wijze verzekerd acht., kan deze vergunning verlenen, dat. het onderwijs aan een of meer bepaalde scholen minder dan zes achtereenvolgende leerjaren omvat.3)

Art. 5. 1. De lagere scholen, opgericht en onderhouden door het Rijk of de gemeenten, zijn openbare, de overige zijn bijzondere scholen. Art. 19. 1. In elke gemeente wordt voldoend lager onderwijs gegeven in een genoegzaam aantal voor scholen, welke voor alle kinderen zonder onderscheid van godsdienstige gezindheid toegankelijk zijn.

Art. 30. 1 1). De hoofden van scholen en de onderwijzers genieten een jaarwedde volgens de regelen, bij algemene maatregel van bestuur vast te stellen. Die regelen bepalen de laagste en de hoogste bezoldiging, de opklimming wegens dienstjaren en de verhoging op grond van het geven van onderwijs aan een klasse van schipperskinderen gedurende een derde schooltijd per dag, alsmede op grond van bijzondere bevoegdheid 2) 3).