Home | Sitemap | Contact Us


Beredeneerd verslag van den toestand van het lager onderwijs in het zesde schooldistrict van de Provincie Zeeland gedurende het jaar 1858

opgemaakt door den ondergetekenden (F.J. van Deinse) Schoolopziener in het zesde District. RAZ 94.159

1e Hoofdstuk Algemeene beschouwingen.
Sedert de invoering der wet op het lager onderwijs is er maar weinig verandering in den toestand van het lager onderwijs van het district gekomen; de gemeentebesturen maken allen ruimschoots gebruik van de bepalingen van art 10 der wet, waar bij een termijn van uiterlijk drie jaren wordt

Vierde Hoofdstuk. Van de acten van bekwaamheid tot het geven van onderwijs
De bemoeienissen van de af te nemen examens binnen den gewonen werkkring der dorpsscholen, die reeds bij schoolopzieners liggende, zoo niet ..te dient ten opzigte hiervan alleen aangemerkt dat er streng toezigt op gehouden wordt, dat niemand als bevoegden zich met het geven van onderwijs in laten. Herhaaldelijk kreeg ik van onderwijzers uit het naburige Belgie aanzoek om zich als zodanig op het gerucht de kansen ..in de gemeente de Clinge te mogen vestigen. Eene bloote mededeling van het programma van het af te leggen examen was vergaand voldoende om hen voorgoed van hun plan te doen afzien.

Vijfde Hoofdstuk. Van het toerzigt op het onderwijs
In het geheel District is er maar eene Gemeente die meer dan drieduizend zielen telt ene waar dus eene eigenlijk gezegde plaatselijke schoolcommissie bestaat te weten de gemeente Hontenisse. Zij heeft zich dadelijk met mij in betrekking gesteld een en andermaal woonde ik hare vergaderingen bij en bezocht met hen de school te Lamswaard waar met den onderwijzer eenige moeilijkheden ontstaan waren welke gelukkig met mijne medewerking weggeruimd zijn. In de overige gemeenten zijn de werkzaamheden van schoolcommissien aan Burgemeester en wethouders opgedragen- allen legden de lijst met gevorderden aan en de .in handen ....van kandidaten in hunnen of alleen de wethouder der gemeente Zaamslag vonden daarin gemoedenlijk bezwaar- wanneer de onderwijzer van de openbare school te eeniger tijd leerstellig godsdienstonderwijs gaf, zonder zij verpligt te zijn ten gevolge van hunnen eed proces verbaal ten hunnen laste op te maken - hetgeen met hunne overtuiging strijdig zou zijn...

De kwaliteit van het onderwijs in Zeeland in de 19e eeuw (uit T.Visser 3.2 )

De meningen van de schoolopzieners over de kwaliteit van het onderwijs in 1858 vertonen opmerkelijke verschillen. De oude schoolopzieners Callenfels en van Deinse in Zeeuwsch Vlaanderen hebben een mild oordeel. De meeste kritiek komt van de nieuw aangestelden: Polman Kruseman, van der Feen en De Laat de Kanter. Eerstgenoemde vindt het onderwijs in zijn district niet grondig en degelijk, maar te veel gericht op wat hij snel maatschappelijk succes noemt. De gebrekkige opleiding en vorming van de onderwijzers zou daarvan de oorzaak zijn. De Kanter is ongeveer dezelfde mening toegedaan. Terwijl de Zuidbevelandse meesters zich inspannen om de leerlingen zoveel mogelijk 'kundigheden' bij te brengen, komt er van de ontwikkeling van de verstandelijke vermogens weinig terecht. De Kanter zoekt de oorzaak echter niet alleen in de geringe ontwikkeling van de onderwijzers, maar ook in de ongunstige omstandigheden waaronder ze hun werk moeten doen. Vooral op het platteland gaan de kinderen onregelmatig en te kort naar school en is het aantal leerlingen per onderwijzer in vele gevallen zeer groot. Het aanstellen van een hulponderwijzer stuit op financiƫle problemen. Om de aantallen binnen de door de wet gestelde perken te houden, wordt zelfs in enkele gemeenten het kosteloze onderwijs aan arme kinderen niet aangemoedigd.

In tegenstelling tot deze negatieve berichten is het oordeel van de schoolopzieners van West en Oost Zeeuwsch-Vlaanderen milder. Omdat zij jarenlang aan het vernieuwingsproces hebben deelgenomen zijn zij in staat het onderwijs van 1858 te vergelijken met de door hen aange troffen situatie in respectievelijk 1819 en 1834. Callenfels toont zich in 1858 dan ook zeer tevreden. Volgens hem is in zijn district alleen de lutherse school in Groede matig, alle andere scholen noemt hij goed of zelfs zeer goed. Over het onderwijs in Eede, dat hij klassikaal oordeelkundig, ontwikkelend en vormend noemt, is hij vol lof. 'Men zal zich verwonderen over de vruchten die het onderwijs oplevert bij kinderen wier ouders grotendeels diep onkundig zijn en zoo arm dat zij zich moeten generen met mestspreien (mesthopen) in het gansche land van Kadzand langs dijken en wegen op te zoeken en te vergaderen om deze in .wagens naar hunne gemeente en naar het aangrenzende Vlaanderen voor een schamel daggeld over te brengen'. Op negen van de 22 scholen in zijn district worden Franse lessen gegeven. Behalve in de van oudsher Nederduits/Franse scholen in Aardenburg, Sluis en Oostburg heeft Callenfels overal elders de Franse lessen lange tijd tegengehouden. In zijn jaarverslag van 1857 zet hij uiteen waarom hij er anders over is gaan denken. Door het stoomvermogen kan men voor weinig geld in een dag in Parijs zijn en is de geringste koopman, handwerksman of boerenarbeider in een paar uur in een streek waar enige kennis van het Frans noodzakelijk is: 'Voor zijn behoefte is het genoeg dat hij weet te verstaan of aan te duiden of er van een schaap of van een kalf, van rogge of gerst, van lint of laken de rede zij, dat hij in eenen herberg kan te kennen geven wat hij verlangt en aan de spoortrein waar hij heen wil'. Callenfels constateert dat kennis van de Franse taal een algemene behoefte wordt en dat men van de scholen verlangt daarin te voorzien. Zijn collega Van Deinse prijst in 1858 de plichtsgetrouwe, ijverige en brave onderwijzers van zijn district: slechte scholen zijn er in Oost Zeeuwsch-Vlaanderen niet meer. Van de 27 scholen - de drie afdelingen van de meisjesschooi in Hulst heeft hij apart geteld en beoordeeld - noemt hij er zestien goed en elf middelmatig. Hij constateert dat de schoolmeesters, met dikwijls veel meer dan 70 leerlingen, hun handen meer dan vol hebben. Omdat ook in Oost ZeeuwschVlaanderen de aantallen 's zomers sterk dalen, is het merendeel van de gemeenten niet tot het aanstellen van een hulponderwijzer overgegaan.