Home | Sitemap | Contact Us


DE LAGERE EN MIDDELBARE SCHOLEN IN Vriesland beschreven door H. Wijnbeek in 1837

H. van Wijnbeek was van 1832 tot 1849 hoofdinspecteur van het onderwijs in Nederland
Hij reisde door heel Nederland en schreef rapporten over scholen in vele plaatsen,

0. Begeleidende brief bij het verslag
1. EERSTE SCHOOLDISTRICT.Mr.A.v.d.Plaats. Leeuwarden, Leeuwarderadeel, Stiens, Het Bildt, Vrouwenparochie, St. Annaparochie, St. Jacobiparochie.
2. TWEEDE SCHOOLDISTRICT. A. Bruining. Bolsward, Harlingen, Wonseradeel, Arum, Kimswerd, Makkum, Witmarsum, Wons, Barradeel, Alkmenum, Pietersbierum, Sexbierum.
3. DERDE SCHOOLDISTRICT. M. Martens, Dokkum, Ameland, Nes, Ballum, Hollum, Buren, Ferwerderadeel, Blija, Ferwerd, Hallum, Marrum, Wanswerd, Westdongeradeel, Holwerd.
4. VIERDE SCHOOLDISTRICT H. Nieuboer Ferf. Achtkarspelen, Buitenpost, Twijzel, Dantumadeel, Driesum, Zwaagwesteinde, Kollumerland en Nieuw-Kruisland, Augsbuurt, Kollum, Hardegarijp, Tieltjersteradeel, Bergum, Eestrum, Oostermeer, Suameer.
5. VIJFDE SCHOOLDISTRICT. Mr. A.U. evertz. Aengwierden, Terband, Idaarderadeel, Grouw, Roordahuizen, Opsterland, Beetsterzwaag, Gorredijk, Smallingerland: Zuid- Drachten.
6. ZESDE SCHOOLDISTRICT. J.F. Korff, Oudeberkoop, Ooststellingwerf, Weststellingerwerf, Blesdijke, Finkega, Noordwoude, Steggerda, Wolvega, Schoterland, Beneden Knijpe Mildam, Oudeschoot.
7. ZEVENDE SCHOOLDISTRICT. J.J. wassenaar. Domawerstal, Donjega, Idskenhuizen, Langweeer, Sondel, Wijckel, Nieuwehaske, Oudehaske, Joure, Follega, Koudum.
8. ACHTSTE SCHOOLDISTRICT. A. Amersfoordt, Hindeloopen, Ijlst, Sneek, Workum, Rauwerderhem, Irnsum, Wijnbritseradeel, Goenga, Tirns.
9.NEGENDE SCHOOLDISTRICT. H.Heppener. Franeker, Franekeradeel, Dongjun, Menaldumadeel, Beetgum, Marssum, Deinum, Menaldum, Dokkum.
Kostscholen

Begeleidend schrijven bij het verslag van de Provincie Friesland in 1837

In den verloopen zomer een schoolbezoek in de provincie Vriesland afgelegd hebbende, zoo heb ik de eer het verslag wegens mijne bevindingen bij hetzelve, zooverre de lagere scholen betreft, Uwe Excellentie mits dezen aan te bieden. Dat verslag is, gelijk de vorige verslagen van dien aard, districtsgewijze ingerigt, ten einde Uwe Excellentie den betrekkelijken staat van het schoolwezen der onderscheidene districten zoude kunnen onderzoeken.
Zoodanig onderzoek, in verband met de aanmerkingen, welke die districtsgewijze voordragt voorafgaan, zal Uwe Excellentie overtuigen van het groote belang, dat, voor de verbetering van het schoolwezen in 't algemeen, eene goede keuze van schoolopzieners is, van mannen, wien het zoo min aan tijd en, lust, als aan bekwaamheid en beleid ontbreekt, om zoo ten aanzien der onderwijzers door veelvuldige schoolbezoeken, door raadgevingen, teregtwijzingen en het besturen van de onderwijzersgezelschappen, als ten aanzien der Plaatselijke Besturen en Floreen pligtigen (van ouds geregtigden tot de benoeming van schoolonderwijzers in Vriesland) door dezelven bij het vervullen van schoolonderwijzersposten met behoedzaamheid tot de beste keuze te geleiden, eenen weldadigen invloed op de schoolverbetering te oefenen.
In die provincie is het intusschen te verwachten, dat, onder de leiding van den tegenwoordigen Gouverneur') geene dan geschikte candidaten voor de open te vallen schoolopzienersplaatsen zullen worden voorgedragen. Deszelfs standvastige wil om ook met betrekking tot het schoolwezen het goede krachtdadig te bevorderen, strekt daarvan ten waarborg, zooals dezelve is gebleken in de gedurende de laatste tien jaren door dien hoogen ambtenaar met het beste gevolg aangewende pogingen om een groot aantal te bekrompen of slechte schoolgebouwen deels te doen vergrooten, deels door geheel nieuwe te doen vervangen, zoodat er nog slechts weinige jaren noodig zijn, om, op dien voet voortgaande, Vriesland allerwege te zien prijken niet nieuwe en wel ingerigte schoolgebouwen.

Verslag nopens den staat der lagere scholen in Vriesland, bezocht in den zomer dezes jaars 1837.

Bij mijn verslag wegens den staat der lagere scholen in de provincie Groningen, Uwe Excellentie in dato 25 Februari no.1 aangeboden, heb ik de eer gehad de opmerking te maken, dat de heilzame invloed van 's Rijkskweekschool voor onderwijzers 4) nog niet algemeen aldaar bespeurd werd. Op de lagere scholen van Vriesland is deze aanmerking van veel meer toepassing. De leerwijze van Prinsen, directeur dier kweekschool, is er slechts bij weinige onderwijzers gewaardeerd, doordat er de geest en strekking derzelve weinig bekend zijn. Bovendien moge in aanmerking worden genomen, dat de Vriezen niet ten onregte geacht worden bijzonder gehecht te zijn aan hetgeen van hunne provincie afkomstig is. Vandaar dan ook hunne ingenomenheid met de leerwijze van wijlen den predikant Nieuwold 5), een Vries, en vorigen schoolopziener in Vriesland. Het is niet te ontkennen, dat veel verbetering der leerwijze in die provincie aan dezen verdienstelijken man te danken is. De ouderwetsche spelmethode heeft hij doen vervangen, zoover zijnen invloed gold, door eene soort van klankmethode, die men de analytische of ontbindende noemt. Volgens dezelve behoeft de aanvangende leerling geen letters te leeren. De onderwijzer toont hem een woord, b.v. Beer, spreekt over dat dier, over deszelfs aard en eigenschappen, enz. of toekent hetzelve uit op het zwarte bord en vraagt: hoe zoodanig dier heet? Heeft het kind het woord Beer genoemd, dan zegt de meester: "Welnu, dat woord staat hier op het bord." Voorts zegt hij, de b en r bedekkende: "Dit is de klank van dat woord ee", vervolgens ontbloot hij de b en zegt: "Nu is het bee, spreekt dat uit", dan bedekt hij weder de b en ontbloot de r en zegt: "Nu staat er eer." Eindelijk ontbloot hij weer de b en zegt: "Spreekt nu de naam uit van het dier, Beer."
Op deze wijze worden de verschillende klanken en medeklinkers onzer taal door ontbinding der woorden geleerd. Het is meestal voorpraten van den onderwijzer en napraten van de kinderen. Na dezen leesgang gaat men over tot het lezen van korte volzinnen, waarbij gebezigd wordt een rad en schuif met losse letters woorden, doch die door het rad om te draaijen en de schuif te verzetten, verschillende korte volzinnen kunnen vormen. De meester leest den volzin voor; de kinderen lezen denzelve na; eene geheele klas tegelijk, op een zeker deuntje, teneinde die gelijk lezende kinderen geen verwarde geluiden zouden voortbrengen. Dit zangerig lezen blijft echter den leerlingen lang bij, zoodat het in de hoogste klasse nog merkbaar is. De klankmethode van Prinsen daarentegen is synthetisch, zamenstellend. Om b.v. het genoemde woord Beer te leeren uitspreken men de dubbele e (ee), zijnde losse beweegbare letters, in eene schuif, leert nu die klank uitspreken, schuift er vervolgens eene losse r achter en zegt: deze letter luidt even als het snorren van het spinnewiel; wat staat er nu? Ee r; spreekt dat nu zamen uit: eer. Naderhand schuift men er eene b langzaam voor en doet het geluid hooren van hé en al zamenschuivend doet men de klank van b-eer zamensmelten tot beer.
Het voorname onderscheid tusschen de leerwijze van Nieuwold en die van Prinsen is hierin gelegen, dat, terwijl bij de eerste de meester voordoet, en de kinderen hem na doen, bij de laatste de kinderen zelve moeten zoeken. Zoo worden dan ook ter verdere eigene oefening den kinderen letterblokjes gegeven, dat zijn vierkante houtjes, waarop aan iedere zijde eene letter staat. Men geeft hun daarbij eenig woord op, hetwelk zij zelven met die losse letters moeten zamenstellen, eerst door, invoege als zoo even gezegd is, er de klank van op te zetten, vervolgens door een of meer medeklinkers achter en voor er bij te voegen.
Heeft de leerling de nodige vaardigheid in het zamenstellen en uitspreken van lettergrepen geleerd, dan oefent men hem in het lezen van de allereenvoudigste volzinnen, waartoe een aantal tabellen, door Prinsen vervaardigd, worden gebezigd en klimt men volgens den gang derzelve langzaam op van het gemakkelijke en eenvoudige tot het moeijelijkere en zamengestelde, zorg dragende door middel van gepaste vragen dat het kind verstaat, wat het leest, even daardoor in iedere volzin den klemtoon zette, waar dezelve behoort, en alzoo van den beginne af natuurlijk leere lezen.
Het doel dier leerwijze is derhalve: bij het kind, door zinnelijke aanschouwing en door oefening, het vindingsvermogen te doen werkzaam zijn. Het ieder voorwerp van alle zijden te doen beschou wen, en dus van jongs af te gewennen aan eene naauwkeurige en alzijdige beschouwing der voorwerpen.
Er is nog in verscheidene scholen van Vriesland eene soort van spelmethode in zwang, uitgevonden door eenen vorigen Groningschen onderwijzer en schoolopziener, Wester 6) genaamd, waarbij de overoude spelmethode eenigszins verbeterd en bekort is geworden. Eenige onderwijzers volgen die spelmethode geheel. Andere vereenigen dezelve met de Nieuwoldsche klankmethode. Doch het is mij gebleken, dat die vereenigde leerwijzen bij den natuurlijken gang der leerwijze van Prinsen geenszins halen kunnen.
Het taalkundig onderrigt laat in vele scholen van Vriesland nog veel te wenschen overig. De redekundige ontleding van woorden en volzinnen wordt veelal verzuimd, ja, men is er veelal niet of niet genoegzaam mede bekend.
Bij het onderwijs der rekenkunde gaat men niet uit van de Pestalozzische getalleer. Voorts wordt er wel in sommige scholen een soort van vormleer behandeld, naar een werkje, door den Vrieschen onderwijzer Reidsma uitgegeven. Doch zij is meer strekkende om het oog en de hand te oefenen in het nateekenen dan wel om het verstand der leerlingen te scherpen, om het kind tot mensch te helpen vormen, zooals reeds aanvankelijk in Prinsens klankmethode hoofddoel is.
De schrijfkunst staat schier overal op eene middelbare hoogte. De nieuwe leerwijze, waarbij men reeds aanvangt met klein loopend schrift en men dus regtstrecks op het doel afgaat, vindt er nog weinig bijval.
Dit min gunstige overzigt van het onderwijs op vele Vriesche scholen is echter van meer algemeene toepassing ten platten lande dan in de steden. ja, ook ten platten lande zijn gunstige uitzonderingen, zooals nader blijken zal.
In andere opzigten doen de scholen in Vriesland niet onder voor die der andere provincien. B.v. bij het aardrijkskundig onderwijs gaat men meestal uit van de woonplaats en trekt men krinrondom dezelve, al wijder en wijder tot aan de grenzen der provincie, waarbij men, behalve de steden, ook de grietenijen, de voorname dorpen in elk gelegen, leert kennen, benevens de wateren, de voortbrengselen en wat meer zij. Naar gelang de bestemming der leerlingen zulks vordert, wordt het aardrijkskundig onderwijs verder uitgebreid. Van de geschiedenis wordt meestal de Vaderlandsche en de Bijbelsche behandeld. Het gezang, ofschoon in eenige dorpsscholen nog zeer achterlijk, wordt in de meeste scholen zoo goed als in die der andere provincien geoefend, theoretisch zowel als practisch. Het godsdienstig en zedekundig onderrigt, met vermijding van het leerstellige, wordt geenszins verzuimd. Er zijn enkele onderwijzers, die aan overdrevene begrippen in het godsdienstige zich overgeven. Doch de schoolopzieners dragen zorg dat dezelve hunne gevoelens in de scholen niet openbaren. 7) In gemeenten, welke geen Roomsch Katholieke scholieren opleveren, wordt op gezette tijden in den Bijbel gelezen. Ook is het vrij algemeen gebruikelijk, iederen schooltijd aan te vangen met een gebed of met een godsdienstig gezang. In de laatste tien jaar zijn veel slechte schoolgebouwen vernieuwd. Sommige zijn door zeer schoone gebouwen vervangen. Men is daarmee nog ijverig bezig, zoodat zij binnenkort alle in goeden staat zullen zijn. Dit is te danken aan den ijver van den Gouverneur. Bij het aanleggen van nieuwe lokalen is echter niet dan zelden gezorgd, dat het licht den kinderen niet in de ogen valt. Ik heb het genoegen gehad bij het schoolbezoeken door de meeste schoolopzieners vergezeld te worden. Dit heeft mij aanleiding geeven om hen opmerkzaam te maken op de heerschende fouten. Onder die mannen verdienen er drie met bijzondere lof vermeld worden. Deze vooral gaven gretig aan mijne aanmerkingen gehoor en beloofden door middel der onderwijzersgezelschappen nodige verbetering tot stand te brengen. Het zijn de heren U. Evertz, lid van de Regtbank van eersten aanleg te Heerenveen, J. J. Wassenaar, predikant te joure en H. Amersfoordt 8), secretaris der Provinciale Commissie van Onderwijs 9) en rector der Latijnsche school te Sneek, respective schoolopzieners in het 5e, 7de en 8ste schooldistrict.
Voorts heb ik na den geheelen afloop van het schoolbezoek in de zomervergadering der Provinciale Commissie van Onderwijs op verzoek van den Heer Gouverneur die er als voorzitter tegenoordig was, aan alle leden gezamenlijk mijne hoofdaanmerkingen voorgelegd. Deze hooge ambtenaar beval hun nadrukkelijk aan, dezelve te behartigen en ik vertrouw, dat ook dit middel niet onvruchtbaar zal zijn. Hiervan heb ik zelfs reeds proeven onttvangen van de zoo even vermelde Heeren Evertz en Amersfoordt.
Na deze algemeene beschouwing zal ik de eer hebben, Uwe Excelentie zoo beknopt mogelijk verslag te doen van den staat der scholen, die in ieder district door mij bezocht zijn geworden.

Bijlage: Van Wijnbeek's rapport over Harlingen (Rijksarchief, Archief Binnenlandse Zaken, Vde afdeling, Exh. 9-6-1836) geven we, om nader onderzoek te vergemakkelijken, een kort resumé.
Wijnbeek is op de avond van 2 juni 1836 te Harlingen aangekomen. De volgende morgen heeft hij, geheel onverwacht, een aanvang gemaakt met het schoolbezoek en zich voor die dag hoofdzakelijk bepaald tot de Nederduitse burgersschool van Foekens en de school voor vreemde talen van Sebes, omdat de aanklachten (die op het R.A. niet achterhaald konden worden, R.) hiertegen gericht waren. Al spoedig werd daarop de Plaatselijke Schoolcommissie bijeengeroepen, bestaande uit een lid der Prov. Staten, twee geneesheren en vier predikanten. Te midden van "schippers, kooplieden, winkeliers, scheepstimmerlieden, aannemers van open bare werken en hunne onderhoorigen" zou men bezwaarlijk zulke geschikte personen kunnen vinden. Op de vergadering verscheen ook de commissaris van politie. Deze schilderde van Steenderen als "een wangedrocht in de zedelijke wereld", die ten stelregel bleek te hebben zich tegen alle autoriteiten onbeschaamd te verzetten en niemand te ontzien. Zo was van Steenderen bijv. de inwoning te Harlingen voor zes jaar ontzegd. Maar hij was al weer te Harlingen sedert vier weken. De tekenaars van de rekwesten waren lieden, die altijd in oppositie waren met het Stedelijk Bestuur en een aantal misleide volgelingen.
Met verschillenden van hen heeft Wijnbeek een onderhoud gehad. Maar ook de hoofden zijn bij hem geweest: Oosterbaan, apothecar, van Arum, koopman in hout in 't klein, T. van Esta Tjallingi, een fabrikant in pannen en Ovendag, hoedenmaker. Ovendag beschuldigde toen Foekens van slecht onderwijs. Hij was weinig op school. Hij was een godloochenaar. Wijnbeek was echter zeer tevreden over het onderwijs van Foekens en bracht de lasteraar dan ook tot zwijgen. Van Esta klaagde over het hoge schoolgeld bij Sebes. Onze indruk ® is, dat er een zekere sociale tegenstelling aan het konflict ten grondslag ligt waarin godsdienstige conflicten goed denkbaar zijn.