Periodiek van de Vereniging Vrienden van het Nationaal Onderwijsmuseum

 


 

70303. Boekbespreking

R. Geel, Niemand is meester geboren; Geschiedenis van het Nederlandse schrijfvaardigheidsonderwijs in de 19de en 20ste eeuw. Muiderberg 1989

 Een schok der herkenning.Hoe oud je moet zijn om een zucht te slaken van blijde (of, naar ik vermoed, veel vaker, onaangename) verrassing, als je de plaatjes ziet die hiernaast afgedrukt zijn, weet ik niet. De prentjes stammen uit een taalboekje voor de lagere school dat onder de naam Van spreken tot schrijven. Het stelorderwijs (1) in 1907 voor het eerst verscheen en dat waarschijnlijk tot in de jaren twintig van deze eeuw op scholen in gebruik bleef. Voor een 'echte' en directe herkenning moet je dus minstens in het eerste kwart van onze eeuw op een lagere school gezeten hebben waar dat taalboekje gebruikt werd.

Maar je hoeft niet persé al 70 levensjaren achter de rug te hebben om zo'n "schok der herkenning" te ervaren. De zesde klassertjes die eind 1984 moesten deelnemen aan de Periodieke peiling van het onderwijsniveau kregen in een van de schrijftoetsen ook een plaatje voor hun neus. Dat moest hen verleiden de (landerige?) stemming te beschrijven van een verregende, laatste dag op een schoolkamp. Niemand die heeft'leren'schrijven/stellen op school hoeft al te diep te graven om zich een stelopdracht van dit type te herinneren.

Zeker op het oog bestaat er een soort 'ijzeren repertoire' van (taal)didaktische aanpakken en contexten. Dat vestigt gemakkelijk een indruk van stevige stabiliteit in inhoud en vormgeving van (taal)onderwijs. Een relatieve buitenstaanderdiezich bezig houdt met een onderzoek van schoolboekjes en daarbij behorende handleidingen voor stelonderwijs moet dat al snel opvallen.

Het wekt dan ook niet direct verbazing dat Rudolf Geel, die zo'n onderzoek verrichtte, reeds op pagina 108 van zijn 291 pagina's tellende onderzoeksrapportage tot de volgende, tamelijk ver reikende conclusie komt: "Methodenschrijvers en theoretiserende onderwijzers wijken vaak slechts op kleine punten van elkaars opvattingen af. Dat is een conclusie die uit iedere in dit boek beschreven periode van het stelonderwijs kan worden getrokken. De overeenkomsten zijn meestal groter dan de verschillen." Hoe relatief

zo'n oordeel is, blijkt op de vele plaatsen in Geels boek, waar hij vernieuwers zelf aan het woord laat. Zij ervaren kennelijk vaak een onoverbrugbare kloof tussen hun opvattingen (en daarmee verbonden methoden) en die van hun tegenstanders.

De geschiedenis opnieuw verteld

Welke "periode(n) van het stelonderwijs" heeft Geel onderzocht en in zijn dissertatie "beschreven"? Op pagina 14 geeft hij aan dat "het zwaartepunt in dit onderzoek (ligt) op de ontwikkelingen tussen omstreeks 1870 en 1941 ". "De 'nieuwe moedertaalbeweging' als kritiek op het 'oude'taalonderwijs" (hoofdstuk 5) en "Stelonderwijs op de lagere school rond de eeuwwisseling" (hoofdstuk 6) krijgen daarin een centrale plaats. Daarmee sluit Geel aan bij bestaande opvattingen over de doorslaggevende rol van de leraar Nederlands J.H. van den Bosch (1862 1941) als radicale vernieuwer van het denken over moedertaalonderwijs. In 1939 heeft H.J. de Vos in zijn proefschrift over het moedertaalonderwijs in de Nederlanden sedert het begin van de 19e eeuw een stevig monument voor Van den Bosch opgericht; dat blijkt de tand des tijds glansrijk te weerstaan.

Geel construeert, in navolging van anderen, een eerste periode (1800 1900) die hij indeelt in tweeën: 1800 tot 1877 en 1877 tot 1900. (Hoofdstuk 3 en 4) Na een beschrijving van de 'revolutie' van de 'nieuwe moedertaalbeweging', volgt een beschrijving van de tweede periode: 1900 tot 1941. (hoofdstuk 7 en 8) Omdat Geel "het onbevredigend" vindt zijn "boek bij het bereiken van het begin van de Tweede Wereldoorlog te laten eindigen" voegt hij nog twee hoofdstukken (9 en 10) toe. De beschrijvingen daarin berusten niet op eigen onderzoek van primaire bronnen. Aangezien het hem "uitsluitend te doen (is) om een aantal tendensen binnen het stelonderwijs aan te geven" volstaat hij met verwijzingen naar ander werk.

Welke conclusies verbindt Geel aan zijn onderzoek? Hoofdstuk 9 opent met een conclusie: "De (...) ontwikkeling in het stelonderwijs (...) tussen (...) 1870 en 1940 Iaat slechts een klein aantal jaren zien waarin onderwijzers, onder invloed van de ideeën van de Nieuwe Richting, een poging ondernemen het stelonderwijs op een geheel andere leest te schoeien (...) Deze poging mislukte." (194) Na de Tweede Wereldoorlog gebeurt er evenmin veel: "In de tientallen jaren waarin er bewust pogingen werden ondernomen het stelonderwijs te verbeteren, is erin de praktijk weinig veranderd". (215)

Leren van het verleden?

Geel schrijft mislukkingen toe aan, enerzijds "de bij veel leraren aanwezige vasthoudendheid aan bekende didaktische vormen" (215) en anderzijds aan de methodes: die "laten er in ieder geval geen twijfel over bestaan hoe stelonderwijs gegeven moet worden. (...) AI worden theorieën met nog zoveel verve over het voetlicht gebracht: de praktijk (= de methodes; js) weet er wel raad mee en wijkt niet af van het bekende pad." (190)

Geels onderzoek geeft een boeiende verzameling fragmenten uit 'primaire' bronnen uit de periode 1870 1940, die dienen als even zoveel illustraties bij het zeer leesbare verhaal dat hij vertelt over de ontwikkelingen in de ideeën over en de (praktische) uitwerkingen daarvan in methodes voor schrijfvaardigheidsonderwijs in die tijd. Het ontgaat mij waar Geel zijn conclusie op baseert dat hij "een gedeelte van de geschiedenis van het moedertaalonderwijs (heeft) blootgelegd waarover (...) weinig bekend was." (194) Als Geel dat had gewild, had hij moeten beginnen in 1940. En dat doet hij dus juist niet; hij houdt het dan grotendeels voor gezien.

Geel gaat niet in op het bestaande interpretatievoorstel voor de periode 1870 1940; hooguit neemt hij, op ironiserende wijze, afstand van de bewondering voor de centrale figuur in dat voorstel: Van den Bosch en vooral voor diens ideeën. Binnen het bestaande interpretatievoorstel vertelt Geel mijns inziens hetzelfde verhaal als zijn voorganger. Natuurlijk legt Geel wat meer accent op het stelonderwijs. Ook geeft hij de tegenstanders van Van den Bosch'wat meer kans'. Als modernisering van het proefschrift van De Vos (1939) lijken mij Geels hoofdstukken 3 tot en met 8 over de periode 1870 1940 goed geslaagd. Wie geïnteresseerd is in de taalwetenschappelijke en literaire achtergronden van de beschreven ontwikkelingen, wie ze tegen die achtergrond wil proberen te

begrijpen, moet toch weer terug naar De Vos, hoe gedateerd die wellicht ook aan doet; Geel gaat daarop nauwelijks in.De functie van de hoofdstukken 9 en 10 blijft mij onduidelijk in het kader van Geels boek. Soms denk ik dat ze alleen maar dienen om zijn (voor)oordeel dat schrijfvaardigheidsonderwijs onveranderlijk is, te profileren   bewijzen kan hij, bij gebrek aan empirische gegevens niets  ; ze dienen kennelijk ook om de door Geel geconstrueerde oorzaak daarvan scherp in het licht te stellen: falende onderwijzers! Aldus leert de geschiedenis  volgens Geel. Nijmegen, september 1989

Jan Sturm, Vakgroep Nederlands KUN

 Noot

1. In het tijdschrift Spiegel; Tijdschrift van de Vereniging voor de Didactiek van het Nederlands en van de Vereniging van Vlaamse Moedertaaldidactici verschijnt in het laatste nummer van de zevende jaargang een uitvoeriger bespreking van Geels dissertatie van mijn hand. Kortheidshalve laat ik hier zoveel mogelijk literatuurverwijzingen achterwege. Mijn argumentatie heb ik drastisch ingekort; alles wat niet direct met 'de geschiedenis van het stelonderwijs' te maken heeft, heb ik weggelaten. Geïnteresseerde lezers verwijs ik graag naar mijn Spiegelbijdrage.

 

Zakelijke info