Home | Sitemap | Contact Us


Wijnbeek was van 1832 tot 1849 Hoofdinspecteur van het onderwijs in Nederland.

Een handgeschreven brief met de aanstelling van Wijnbeek en de opheffing van de functie van van der Ende heb ik in het rijksarchief van Zeeland gevonden. Hij reisde door heel Nederland en schreef rapporten over scholen in vele plaatsen.

Wie was Henricus Wijnbeek ?

Uit Reinsma: "Van Wijnbeek kwam uit een eenvoudig gezin. Hij begon als kwekeling bij een lagere school in Leiden. In 1798 (hij was toen 26 jaar) liet hij zich aan de universiteit van Leiden inschrijven. In 1808 promoveerde hij tot meester in de rechten. In hetzelfde jaar werd hij benoemd als gouverneur van de 14 jarige Gerrit Schimmelpenninck. Hij reisde met de familie mee naar Spa en Parijs en leerde de gebruiken van de upper ten kennen. Van 1814-1816 was hij directeur van de Nederlandse Staatscourant. In 1816 werd hij inspecteur van de Latijnse scholen. Hij werd ook benoemd tot lid van de plaatselijke schoolcommissie in Den Haag. In 1819 trouwde hij. Zijn vrouw stierf bij de geboorte van zijn dochtertje.
In 1832 werd van Wijnbeek benoemd als opvolger van den heer A. van den Ende als hoofdinspecteur van het middelbaar en lager onderwijs. Hij kreeg f 3000,- als jaarsalaris. In zijn nieuwe functie was hij ook verantwoordelijk voor het maandschrift "Nieuwe Bijdragen ter bevordering van het onderwijs en de opvoeding" en de behandeling van alle stukken die op het schoolwezen betrekking hadden. De redactie van Nieuwe Bijdragen verzorgde hij tot 1859. In 1848 kreeg van Wijnbeek te horen dat zijn post overtollig was. In 1866 overleed hij."

Algemene inleiding bij de schoolbezoekverslagen door Reinsma

"Van de honderden verslagen, die tussen 1830 en 1850 door de schoolopzieners zijn ingeleverd, zijn er heel wat opgeruimd. Te betreuren valt het niet al te zeer. Te veel liepen de schrijvers in ijver, capaciteiten en ambities uiteen, om belangrijke conclusies uit hun werk te kunnen trek ken. Dit is niet het geval met de rapporten van de man, die in het laatst van 1832 tot opper- inspecteur van heel het Nederlandse niet-universitaire onderwijs werd benoemd: Mr. Henricus Wijnbeek (1772-1866).
Op 4 april 1816 was deze tot commissaris der Latijnse scholen in de Noordelijke provincies benoemd, een titel, die in 1818 werd omgezet in inspecteur. In 1822 was hem bovendien het toezicht opgedragen over de Vlaamse athenaea. Toen deze laatste taak door de Belgische opstand verviel en de financiën van ons goede vaderland tegelijkertijd geheel ontwricht werden, was Den Haag op het lumineuze denkbeeld gekomen, Wijnbeek óók maar te benoemen als opvolger van de Heer A. van den Ende, die vanaf 1816 tegen een salaris van fl 4000,- hoofdinspecteur van het middelbaar en lager onderwijs was geweest en - oud en grijs - in 1832 gepensioneerd werd. Immers: Wijnbeek moest tóch voor de Latijnse scholen (die tot het Hoger Onderwijs gerekend werden) het land van Noord tot Zuid bereizen. Welnu, dan kon hij ook wel en passant een blik werpen op de ongeveer 5000 lagere en middelbare scholen! Een promotie was het geenszins. Het was een bezuinigingsmaatregel. Zijn salaris (f 3000,-) werd niet tot dat van zijn voorganger opgetrokken. De fl 2000,-, die deze aan bureaukosten voor drie klerken, had mogen declareren, werden Wijnbeek niet toegestaan.Hij moest zich maar redden met een of andere bladschrijver, die op het ministerie eens even gemist kon worden. Van hem werd dus verwacht; dat hij zijn vroegere functie zou blijven vervullen. Er kwamen bij: De zorg voor het maandschrift: Nieuwe Bijdragen ter bevordering van het onderwijs en de opvoeding; de behandeling van alle stukken, die betrekking hadden op het schoolwezen, en die hem bij tientallen tijdens zijn inspectiereizen werden nagezonden; èn het toezicht op alle scholen voor kleuters, lagere en middelbare scholieren, kostdiscipelen, en, niet te vergeten, de ongeveer tachtig schoolopzieners. En dat in een jaar, dat als topsnelheid hoogstens 15 kilometer per uur kende!

Wat in 1867 drie inspecteurs voor het middelbaar onderwijs deden en tien voor het lager, werd in 1832 op de schouders van één enkele man gelegd. Van een man, die juist in de maand van benoeming, november, zijn zestigste verjaardag vierde. Toch had men geen betere keuze kunnen doen. Want Wijnbeek had een grote onderwijservaring aan gevariëerde schooltypen opgedaan. Uit een heel eenvoudig gezin voortgekomen, had hij kans gezien via het kwekelingschap onderwijzer te worden aan een lagere school te Leiden. Door zelfstudie had hij de vreemde talen onder de knie gekregen en had hij zo een benoeming aan een deftiger school weten te bewerken: het voorname instituut van Van Bemmelen. Zijn verhoogde salaris had hem in staat gesteld privé-lessen in Latijn en Grieks te nemen. Al onderwijzende liet hij zich in 1798, op 26 jarige leeftijd, inschrijven aan de Leidse Hogeschool. In 1808 promoveerde hij hier op stellingen tot meester in de rechten. Weer opende de volbrachte studie de deur naar een nieuwe werkkring. Hij kwam - nog in 1808 - door zijn benoeming tot gouverneur van de 14- jarige Gerrit Schimmelpenninck, zoon van de kort tevoren afgedankte Rutger Jan, in contact met de hoogste kringen te lande. Hij leerde omgaan met de upperten, wat hem later in zijn veelvuldige aanraking met gewestelijke en gemeentelijke autoriteiten zeer te pas zou komen. In plaats van te protesteren ging Wijnbeek met grote ijver voyageren. We danken hieraan een aantal bijzonder interessante verslagen over héél Nederland. Overijssel bezocht hij in 1833, Gelderland en Maastricht in 1835, Utrecht, Groningen en Drente in 1836, Friesland in 1837, Zeeland en Zuid-Holland in 1838, Noord-Holland in 1839. Toen was hij in alle gewesten geweest en begon hij aan een nieuwe tournée! 1840: Overijssel, 1841: Gelderland, 1842: Utrecht, 1844: Noord-Brabant (waar hij ook in 1835 was geweest, maar welk verslag helaas niet meer in het Algemeen Rijksarchief kon worden opgespoord); 1845: Friesland.. Toen kwam een kink in de kabel. De Minister van Binnenlandse Zaken meende in dat jaar, dat hij Wijnbeek nog wel een volledige ambtenaarstaak kon toeschuiven, ondanks diens 75-jarige leeftijd. Een commies aan de Vde afdeling (die van Onderwijs, Kunsten en Wetenschappen) werd ziek. Wijnbeek, de werkezel, de Joris Goedbloed, kreeg de opdracht, ook diens taak er bij te nemen. Na de dood van de commies werden hem de werkzaamheden van een afwezige referendaris opgedragen en dat nog wel in de zomermaanden, die juist de gunstigste inspectie tijd waren. Het is jammer, dat Wijnbeek geen individuele jaquerie op touw heeft gezet! Nu ondermijnde hij door zijn inschikkelijkheid zijn eigen positie. Hij scheen van zo weinig belang voor de praktijk van het schoolwezen, zo improductief. Toen in 1848 de liberale De Kempe naar het bewind van zijn conservatieve voorganger overnam, wenste hij een zo oud werkpaard op stal te zetten. Wijnbeek kreeg te horen, dat zijn post een overtollige was. De 76-jarige streed verbitterd voor zijn positie. Een korte tijd met succes. In het najaar van 1849 kreeg hij onder de titel "Adviseur voor de zaken van het Onderwijs" toch nog wat kans zijn werk voort te zetten. Het zou maar voor enkele maanden zijn." Zonder eenige proeve van mijne wijze van werken te nemen," zo schrijft Wijnbeek bitter in zijn levensschets," droeg de opvolger van De Kempenaar, Thorbecke, al aanstonds den Koning voor, mijnen post op te heffen en mij op wachtgeld te stellen. Zoo ben ik dan ook in 't begin van 1850 eervol ontslagen, ofschoon nog in 't bezit van gezondheid en levenskracht". Wijnbeek was toen 78. En nòg nam hij geen rust. Negen jaar lang (1850-59) bleef hij de redactie van de Nieuwe Bijdragen nog verzorgen. Het jaar daarop stelde hij, 88 jaar oud, zelf een overzicht van zijn leven op. Hij overleed 11 december 1866.

Zijn buitengewoon levendige verslagen, van grote belangstelling voor het onderwijs en van een echt vakmanschap getuigende, stellen ons in staat, ons een denkbeeld te vormen van het gewone schoolleven in de provincie en in heel het land. Het bleek voor Z.W.O. een te kostbare onderneming, alle verslagen te publiceren. De rapporten hebben echter voor de verschillende provincies evenzeer grote waarde. Zij laten ons de situatie zien door een betrouwbare bril. Bovendien zijn ze onmisbaar voor de lokale geschiedenis. De rapporten, door ons toevallig ontdekt, zijn nog nimmer benut. Zij berusten in het Archief van Binnenlandse Zaken, Vde afdeling, te Den Haag.

Voor een goed verstaan der rapporten is in tweeërlei opzicht een technische toelichting vereist.

A. Wat de scholen betreft onderscheidt Wijnbeek bij het lager en middelbaar onderwijs twee groepen van scholen: openbare en bijzondere. De lezer moet bij deze term afstand doen van het geijkte beeld uit zijn schooljaren, dat bijzonder onderwijs uitging van groepen, die zich met het openbare onderwijs niet konden verenigen. Openbaar onderwijs was in Wijnbeek's dagen onderwijs, dat door de stad of de gemeente grotendeels werd gefinancierd. Het bijzondere onderwijs miste iedere vorm van overheidssteun. Wel was er overheidstoezicht, nl. van de Plaatselijke Schoolcommissies en van de schoolopzieners. Maar daar deze geen enkele stok had den om mee te slaan, lieten zij vrijwel altijd deze scholen buiten hun gezichtsveld. Dit bijzonder onderwijs kende weer twee schooltypen, nl. bijzondere scholen der Eerste Klasse en der Tweede Klasse. Het kardinale verschil lag in het commerciële vlak. De eerste groep maakte geen winst. Zij ging vrijwel altijd uit van charitatieve instellingen: een weeshuis, een diaconie, de Maatschappij tot Nut van 't Algemeen, enz. De scholen der Tweede Klasse waren onomwonden op winst uit. Ergens noemt Wijnbeek ze heel duidelijk: "ondernemingen der onderwijzers zelve". We treffen er tal van bekende schoolvormen bij aan kleuterscholen, Nederduitse scholen, Franse scholen, kostscholen en instituten.

B. Wat de onderwijzers betreft onderscheidde men naar de graad van hun ontwikkeling vier rangen, De vierde rang kreeg een onderwijzer, die tamelijk bedreven was in lezen, schrijven en rekenen. Hij was dus eigenlijk een beginneling. De derde rang werd toegekend, als de onder wijzer ook met gebroken getallen kon rekenen en enige kennis had van de beginselen der Nederlandse taal. Wie daaraan nog kennis der voornaamste taalregels en begrip van aardrijks- en geschiedkunde toevoegde, verkreeg de tweede rang. De eerste rang vroeg tenslotte ook nog kennis van natuur- en wiskunde. Om het geheel te completeren zijn ook Wijnbeek's rapporten over de Latijnse scholen toegevoegd, al dateren deze soms uit andere jaren. Ook deze verslagen bleven tot dusver onopgemerkt. "

In het RAZ zat bij de stukken van de Commissie van Onderwijs in de Provincie Zeeland nr.13-332 een handgeschreven brief van de minister van Binnenlandse zaken met de opheffing van de functie van van der Ende en de aanstelling van Wijnbeek in 1832. De tekst was als volgt:

's Gravenhage, 19 november 1832

Het heeft den Koning behaagd, tegen den 1 Januarij aanstaande den post van Hoofd Inspecteur van het Middelbaar en Lager Onderwijs op te heffen, en de werkzaamheden van denzelven te Verlenigen met den Inspecteur der Latijnsche Scholen te weete door den Heer H. Wijnbeek bekleed wordt onder den titel van Inspecteur der Latijnsche scholen en van het Middelbaar en Lager Onderwijs. Zijnde daarbij aan den tegenwoordigen Hoofd Inspecteur den Heer A.van den Ende te rekenen van genoemd tijdstip, eervol ontslag, met pensioen verleend onder dankzegging voor de langdurige en gewigtige diensten aan den Lande bewezen.

Deze verandering zal ten gevolge hebben, dat, van datzelfde tijdstip af de berigten de Schoolopzieners welke thans aan genoemde Hoofdinspecteur worden gerigt, regtstreeks aan mijn Departement zullen moeten worden gezonden, waarbij van het adres aan den voet dezes gemeld zal worden gebruik gemaakt, voor zoo verre daar onder Schoolberigten zouden zijn bestemd voor de Nieuwe Bijdragen ter bevordering van het onderwijs en de opvoeding enz. zal zulks op het adres worden aangeduid door het woord schoolberigten en zullen die berigten omstreeks de helft der maand moeten inkomen om in het eerstvolgende nummer te worden opgenomen.

Ik heb de eer de Commissie te verzoeken om dit een en ander wel te willen in het oog houden.

De Minister van Binnenlandsche Zaken.