Home | Sitemap | Contact Us


HET LAGER ONDERWIJS IN NOORD-BRABANT TUSSEN 1830 EN 1850 VOLGENS DE RAPPORTEN VAN DE HOOFDINSPECTEUR WIJNBEEK

Brabant 1843
0. Brief aan de minister 20 januarij 1844

1. EERSTE SCHOOLDISTRICT. Eerste afdeling. Mr. D. Borrier. ‘S Hertogenbosch, Orthen, Empt, St. Michielsgestel, Gemonde, St. Oedenrode, Veghel. Tweede afdeling. J.v. Ghert.Megen, Macharen, Gemert, Lith, Lithoijen, Oss, Oijen, Teefelen, Uden, Volkel, heesch, Nestelrode, Boekel.
2. TWEEDE SCHOOLDISTRICT. Mr.A.P. Spoor.Tilburg, Boxtel, Oisterwijk, Enschot, Haaren, Vught, Drunen, Nieuwkuijk.
3. DERDE SCHOOLDISTRICT. J.van de Mortel. Eerste Afdeling. Boxmeer, Oeffelt, Sambeek, Vortum, Vierlingsbeek, Maashees, Tweede afdeling. G. DÁumerie. Grave, St.Agatha, Deurzen, Dennenburg, Huisseling, Kuijk, Ravenstein, Beers, Diemen, Langel, Escharen, Groot en Klein Linden, Neerloon, Overlangel.
4. VIERDE SCHOOLDISTRICT. Mr.G.F. Schiefbaan. Eindhoven, Asten, Geldrop, Mierlo, Helmond, Aarle Rixtel, Beek en Donk, Lierop.
5. VIJFDE SCHOOLDISTRICT. J. De Jong. Best, Oirschot, Stratum, Blathern.
6. ZESDE SCHOOLDISTRICT. W. Oomen. Breda, Leur, Etten, Hoeven.
7. ZEVENDE SCHOOLDISTRICT. G.van Nouhuijs. Bergen op Zoom, Halsteren, Roozendaal, Steenbergen, Kruisland, Kladde, Huibergen, Ossendrecht, Oudenbosch, Heike.
8. ACHTSTE SCHOOLDISTRICT. H.E. Verschoor. Heusden, Andel, Engelen, Giessen, Rijswijk, Sleeuwijk, Werkendam, Woudrichem, Wijk, Almkerk, Uitwijk, Drongelen, Dussen, Genderen, Meeuwen, Babilonienhoek, Veen, Hijmen.
9. NEGENDE SCHOOLDISTRICT. Mr.J.J.Loke. Oosterhout, Drimmelen, Hooge Zwaluwe, Klundert, Raamsdonk, Waalwijk, Besoijen, Zevenbergen, Grevelduin-Capelle, Made, Terheijden, Waspik, Zevenbergen, Slikgat,

Aan Zijne Excellentie, den Minister van Binnenlandsche Zaken 1).
s-Gravenhage, den 20 januarij 1844 2).

Uwe Excellentie veroorlove mij mijn verslag van heden wegens den staat van het lagere schoolwezen in Noord-Braband, ten vorigen jare door mij onderzocht, aan te bieden bij eene vertrouwelijke 3) missive, uit hoofde van sommige bijzonderheden van eenigszins bedenkelijke aard, door mij opgemerkt en onbewimpeld bloot gelegd bij dit verslag.

De inspecteur van de Latijnsche scholen en van het middelbaar en lager onderwijs.

Wijnbeek bezocht Noord-Brabant tweemaal. Ondanks hardnekkige aanvallen op de magazijnen van het Algemeen Rijksarchief bleek het niet mogelijk te zijn het eerste, over 1835, op te sporen. Het staat echter vast, dat het verslag over 1843 het in belangrijkheid verre wint. Naar Wijnbeek's mening werden er in Noord-Brabant pogingen ondernomen het openbaar onderwijs in de provincie te ondermijnen.
Hij schreef - wat hij in geen van de andere rapporten ooit deed - het woord "vertrouwelijk" boven zijn verslag. Men vergist zich, wanneer men in Wijnbeek een vijand van het bijzondere onderwijs ziet. Herhaaldelijk trof hij een onwettige school aan, die hem goed beviel. Hij zou er best genoegen mee willen nemen, zo "alles maar in den regel werd gebracht", dat wil zeggen zo men de wettige weg bewandelde.
Meestal werden Wijnbeek's verslagen na lezing opgeborgen. Dit was niet het geval met zijn berichten over Brabant. Er is een discussie op hoog niveau op gevolgd. In enkele bijlagen is deze meegedeeld.

Verslag van den staat van het lagere schoolwezen in NoordBraband, zoo als hetzelve door den ondergeteekende is bevonden bij zijn schoolbezoek in den verleden zomer.
Bij het alzoo afgelegd schoolbezoek in Noord-Braband heb ik groote verandering bespeurd, die, sedert mijn vorig bezoek in 1835, van lieverlede is daargesteld. Gaandeweg heb ik hoe langer hoe meer ondervonden dat men er naar een vast beraamd plan de gemengde lagere scholen door Roomsche (zoo als thans elders door Dortsch-regtzinnig gereformeerde) poogt te verdringen, dat dit plan reeds op verscheiden plaatsen ten uitvoer was gelegd, en zulks door de volgende maatregelen:

lste. Men is begonnen de meisjes van de Roomsche godsdienst aan de lagere scholen te onttrekken door middel van kloosters of Gestichten van Liefdadigheid. Die gestichten bevatten groote, meestal wel ingerigte schoolzalen, van de vereischte schoolmeubelen, waaronder ook die voor de klankme thode, behoorlijk voorzien, terwijl zij, behalve met een Christus- en een Mariabeeld, met het beeld van Paul de St. Vincent 4), derzelver patroon, pronken. In die gestichten worden meisjes, deels van behoeftigen, deels van minvermogende, in sommige ook van den deftigen stand, onderwezen in het werktuiglijk lezen, het schrijven, de allereerste beginselen van het praktisch rekenen en in handwerken. Er zijn er ook, met name te Roozendaal, waar het Fransch geleerd wordt, welke laatste dan tevens kostscholen zijn. Het onderwijs wordt er overal gegeven door nonnen of zusters der liefde, meerendeels voor het vak opgeleid in een der twee gestichten, te Tilburg gevestigd, door den hoofdonderwijzer van eene der stadsscholen aldaar, J. Heer genaamd, voormaligen ondermeester van eene der stadsscholen van de residentie. Ook het gesticht te Roozendaal is toegewijd aan die opleiding en meer bepaaldelijk voor de opvoeding van kostleerlingen. Een groot aantal dier zusters heeft, in de laatste jaren, de acte van algemeene toelating als schoolhouderesse bij de Provinciale Commissie van Onderwijs 5) in Noord-Braband verkregen. Ook dit jaar is zulks aan een groot aantal te beurt gevallen, zoodat er thans nog een aanzienlijk getal voorhanden is voor de verdere verspreiding dier gestichten 6). Deze scholen worden gewoonlijk geopend vóór dat er magtiging toe is verleend. Eerst een geruimen tijd nadat zij aan den gang zijn, wordt dezelve op verzoek der gemeentebesturen door Gedeputeerde Staten verstrekt; dan wordt er, naar den regel, eene oproeping van sollicitanten voor het vergelijkend examen gedaan, doch daarbij als voorwaarde gesteld, dat, of schoon er geene voordeelen aan de betrekking verbonden zijn, nogtans de kinderen van armen en minvermogenden om niet moeten onderwezen worden. Het noodwendig gevolg daarvan is, dat niemand dan die men verlangt zich voor het vergelijkend examen aanbiedt.
Het onderwijs in het lezen geschiedt, zoo als ik aanstipte, naar de klankmethode, doch de geest dier leerwijze, welke ten doel heeft het verstand der kinderen te ontwikkelen, hen te gewennen om de gedachten te bepalen bij hetgeen zij lezen, en om er redelijke beginselen door in te scherpen, dit alles komt. zelden in aanmerking. De onderwijzeres zit in een gestoelte met een houten werktuigje in de hand, signal geheeten, waarop een hoornen knip, die door eene drukking van den duim een tik geeft; die tik vervangt het spreken en geeft te kennen dat er verkeerd gelezen wordt, enz. en niet dan zelden gebruikt de onderwijzeres de spraak om het verkeerde te verbeteren.

2de. Er zijn ook verscheiden scholen, zoo voor jongens als meisjes, wier onderwijzers of onderwijzeressen door stedelijke besturen of gemeentebesturen op eigen gezag, zonder vergelijkend examen, zijn toegelaten, en zulks veelal met medewerking van Gedeputeerde Staten (te 's Bosch b.v.), die toch door Uwe Excellentie deswege beter onderrigt zijn geworden, zooals in dato 3 en 23 Maart 1842 no. 73 en 177, Vde Afd., zijnde den Gouvemeur 7) bij vroegere ministeriële disposities (van 13 januari 1837 no. 164, Vde Afd.) toen de onwettige scholen zijn erkend, reeds aanbevolen geworden om voor de herhaling dier onwettige handelwijze te waken.

3de. Verder heb ik eene menigte onwettige scholen ontdekt, die met oogluiking van de plaatselijke besturen zijn opgerigt, ofschoon eenige bij mijn vorig bezoek ontdekte scholen wel zijn gewettigd, doch met uitdrukkelijken last om voortaan tegen de oprigting van zoodanige scholen te waken.

4de. Ook onder den naam van Bid- en Bewaarscholen bestaan er vele lagere scholen zonder wettige toelating. Tengevolge van deze vermenigvuldiging der scholen hebben, waar dezelve ontstaan zijn, de wettige scholen schier de helft van hare leerlingen verloren en verschaffen laatstgenoemde scholen geen genoegzaam middel van bestaan meer aan de onderwijzers.

5de. Het gedachte plan om de gemengde door Roomsche lagere scholen te verdringen ten behoeve van kinderen van het vrouwelijk geslacht door middel van Gestichten van Liefdadigheid is mij toegeschenen ook aanvankelijk uitgestrekt te worden tot kinderen van het mannelijk geslacht, te weten in den Oudenbosch. Aldaar is in 1842 door het Roomsche Kerk- en Armbestuur een Broederhuis gesticht en zekere Broeder der Liefde, Huijbrechts geheeten, bezittende slechts den tweeden rang 8), op ministeriële magtiging tot onderwijzer toegelaten. Hij zelf onderwijst echter niet, maar laat dit verrigten door vier Broeders, die, bij mijn bezoek, geen onderwijzersrang bezaten, maar, kort na het zelve, in de Zomervergadering der Noordbrabandsche Commissie van onderwijs den derden rang verkregen hebben. Het is een dag- en kostschool. Het getal leerlingen was reeds tot meer dan 70 geklommen, waarvan ruim 50 in de kost uit onderscheiden provincien. Het geheele kosten onderwijsgeld bedraagt niet meer dan f 102,- in het jaar, evenals in het aldaar bestaande vrouwenklooster.

Indien meergemeld plan zich bepaalde tot kinderen van behoeftigen, dan zoude het gewis toejuiching verdienen, waarop allezins aanspraak hebben eenige gestichten van liefdadigheid, die tevens strekken tot zondagscholen voor volwassen meisjes en vrouwen, die er om niet leeren lezen en schrijven. Hoedanige scholen ook op eenige plaatsen voor volwassen jongelingen door onderwijzers der openbare lagere scholen geopend zijn, zooals onder anderen te Tilburg en te Mierlo. Door velen wordt van die scholen gebruik gemaakt. Deze maatregel houdt velen op Zondag terug van het bezoeken der herbergen.
Men heeft beweerd dat in sommige openbare scholen een Christusbeeld is opgehangen. Ofschoon ik de scholen onverwacht bezocht heb, heb ik zulks geenszins bewaarheid gevonden. Alleen in de Zondagscholen, uitsluitend voor Roomschen bestemd, prijkt dat beeld des Zondags, doch wordt den volgenden dag vóór dat de openbare school aanvangt, afgenomen.

Wat de waarde van het lager onderwijs dezer provincie betreft, met uitzondering van vele scholen, vooral die van het 8ste en van het 9de district, staande onder het opzigt van de schoolopzieners Verschoor 9 en Loke kan hetzelve in 't algemeen geenszins wedijveren met dat der andere provincien, ja, staat het veelal ver beneden het zelve.
Het geestontwikkelend logisch ontleden van volzinnen, het natuurlijk verstandoefenend lezen, het spreken en ondervragen over het gelezene, getal- en vormleer, het oordeelscherpend uit het hoofd rekenen, opleiding tot eigen werkzaamheid, zijn in de meeste scholen, zoo niet ten eenenmale, dan toch grootendeels, onbekend. En dit moet geene verwondering baren, als men door lieden van grooten invloed in Noord-Braband hoort beweren, dat ons lager onderwijs het verstand te veel, ontwikkelt, dat slechts zooveel op de scholen moet geleerd worden als volstrekt onontbeerlijk is voor het leven; dat ander., de lust te veel opgewekt wordt om schadelijke boeken en tijd schriften te lezen. Ja, zelfs het vervrolijkend gezang is er van de meeste scholen geweerd, in voldoening aan het verlangen van de Heeren pastoors, welke in het gezang een Protestantschen geest meenen te bespeuren. En als men de twee meergemelde schoolopzieners uitzondert, dan mist men bij de leden der Provinciale Commissie van Onderwijs óf die paedagogische kennis, óf die ijver om, zoo door vruchtbare schoolbezoeken als door het verstandelijk besturen der werkzaamheden van de onderwijzersgezelschappen, krachtigen invloed op de verbetering van het schoolonderwijs te oefenen.
In den loop van dit verslag zal ter plaatse worden aangewezen, waar de Gestichten van Liefdadigheid, waar de onwettige scholen, enz. bestaan.

Bijlagen.

A. Twee personen hebben over het rapport van Wijnbeek druk gesproken; de minister, W. A. Schimmelpenninck van der Oye, en Mr. C. Vollenhoven. De laatste was reeds vanaf 1817 bij het Ministerie van Binnenlandse Zaken werkzaam, en droeg sedert 1831 de titel van secretaris- generaal. Onder de signatuur V. schreef hij bij het verslag van Wijnbeek twee notities:
a. "Ik zou gaarne vóór aanstaande Donderdag met den Heer Wijnbeek willen spreken", 29 Jan. 1844.
b. "De indruk, die het rapport van den Heer Wijnbeek omtrent het lager schoolwezen in Noord- Braband maakt, is bedroevend.
Het plan om de volgens vigeerende verordeningen bestaande scholen te verdringen, en het geheel lager onderwijs in handen van de Geestelijkheid te spelen, is duidelijk. Maar wat daartegen te doen?
Men kan wel de Gedep. Staten op de bestaande abuizen attent maken en bepaaldelijk vorderen, dat er tegen de onwettige scholen gewaakt worde, maar wat helpt het? Zij zelven kunnen de facto bestaande onwettige scholen wettigen, en wat de reeds fungerende onwettige onderwijzers aangaat, zal men dispensatie van vergelijkend examen vragen, hetgeen moeijelijk te weigeren zal zijn. Zoodoende wordt alles voor het oogenblik als het ware aangezuiverd. Men gaat intusschen weder op denzelfden voet voort, zich voorbehoudend om wanneer bij eene volgende inspectie weder nieuwe verkeerdheden aan den dag zullen komen, nogmaals op dezelfde wijze de rekening en verantwoording aan te zuiveren. Op deze wijze kan het Gouvernement de verordeningen niet meer handhaven, maar behoudt het slechts het regt om alle overtredingen van tijd tot tijd te homologeeren.
Wat wil men doen, wanneer al de met het lager onderwijs bemoeide autoriteiten, hetzij opzettelijk, hetzij uit nalatigheid, hetzij uit gebrek aan kracht en zelfstandigheid, hunnen pligt verzaken.
De Gouverneur ziet niets liever dan dat het burgerlijk maatschappelijk onderwijs te niet ga en hij zal dus zeer tevreden zijn te kunnen zeggen, dat hij er niets aan doen kan, vermits bij het Besluit van 2 Januari 1842 alle zijne bemoeijenissen op de Gedep. Staten zijn overgedragen.
De groote meerderheid der Gedep. Staten met H. de Wijs aan het hoofd (die bepaaldelijk met de zaken van het lager onderwijs belast is) denkt er even zoo over als de Gouverneur en doet alvast wat zij kan om de bedoelingen van het Gouvernement tegen te werken.
De Provinciale Schoolcommissie is allermiserabelst zamengesteld. Met uitzondering alleen van Verschoor en Loke doen zij al het mogelijke om de boel in de war te sturen. De R.C. leden met opzet, de Protestantsche óf door hunne onbekwaamheid en nalatigheid, zooals Borrier óf door te groote toegeeflijkheid, zooals van Van Nouhuys en Rozendaal.
Men heeft geen Iegaal middel om de Gedep. Staten tot hun pligt te noodzaken. Schoolopzieners wegens pligtverzuim af te zetten is nog nimmer gebeurd, dit zou reeds eene soort van Coup d'Etat zijn en hoe deze Commissie beter aan te stellen? Zij zelve en de Gedep. Staten hebben de voordragt; men zou nog meerdere R.C. krijgen en juist dezelke, die het minst in den geest van het Gouvernement zouden werken.
Het eenige eenigszins afdoende middel zou zijn om de Gedep.Staten nu weder op alle onwettigheden attent te maken en wanneer dan weder dispensatie gevraagd wordt voor reeds in functie zijnde onwettige onderwijzers, die dispensatie althans voor eenige der slechtste te weigeren en te bevelen, dat men, wanneer zij mogten voortgaan met onderwijzen, proces verbaal tegen hen doet opmaken en ze in regten betrekke. Maar dan zal men wederom te doen hebben met de onwilligheid der plaatselijke besturen, misschien ook van de regterlijke ambtenaren, en hier en daar zullen er scholen blijven vaceeren." 29 Januari 1844. V.

B.De Minister van Binnenlandse Zaken heeft op 9 Feb als zijn gevoelen opgetekend:

"Bij onwil van authoriteiten welke nagenoeg onafhankelijk van de Regering zijn, is er niet of weinig tot wering van het euvel te doen. Wij moeten echter in alle geval het beginsel zoo lang mogelijk doenlijk aan Gedep. Staten en Schoolopzieners mededeelen, wat er verkeerds is gevonden met uitnoodiging te rapporteeren waarom men dit toeliet en dan; of wel die scholen dadelijk te doen sluiten of wel de vereischte homologatie te doen. Het dreigement dient er wel bij dat wij zwarigheid zouden moeten maken om zoodanjge scholen of het fungeren van meesters goed te keuren, wanneer bij eene volgende inspectie opnieuw van zoodanigen misbruiks bleek. Het is niet afdoende maar ik weet niet beters.
Ik verzoek intusschen dat eerst het advies des Inspecteurs Wijnbeeks worde ingewonnen". S,O. 9 Februari 1844.

1) W. A. Schimmelpenninck van der Oye, minister van Binnenlandse Zaken van 1-6-1841 tot 15-2- 1846.
2) Archief Binnenl. Zaken, Vde Afd., 27-1-1844 no 78.
3) Hierin wijkt dit rapport van al de vorige af. Boven het stuk staat dan ook "Over dit merkwaardig rapport spreken", S.O. (Schimmelpenninck van der Oye). Op een ingelegd vel staat links boven: Ik zou gaarne vóór aanstaande Donderdag met den Hr. Wbk (Wijnbeek) willen spreken, V., 29 Jan. 1844, en rechts, ook van V., volgt dan een uitvoerige beschouwing, die in de bijlage is opgenomen. S.O., heeft daama de 9 februari zijn commentaar geschreven, dat na de bijlage volgt.
4)Vincentius a Paulo, 1581-1660; was bijzonder werkzaam op het terrein der liefdadigheid; stichtte o.a. de zustercongregatie van St. Vincent a Paule (1633); 1729 zalig-, 1737 heilig verklaard.
5) Deze commissie werd gevormd door al de schoolopzieners uit de provincie.
6) In de marge staat: Kan men ook nagaan hoeveel zoodanige actes b.v. in 1840-1843 verleend zijn? Het antwoord is: Dat is moeijelijk, daar niet hare namen zijn opgegeven, maar wel haren staat van geestelijke zusters. In Moergestel is een geestelijk gesticht in 't welk een 50-tal zusters tot schoolhouderessen worden opgeleid.
7) Mr. Anton Joseph Lambert Borret; 1782-1858; prom. te Utrecht 1803 daarna advocaat te Den Bosch; 1814 lid van Ged. Staten van Noord-Brabant 1821 lid Raad van State; 1840-41 Gouverneur van Limburg; 1842-1856 val Noord-Brabant.
8) Onderwijzers van de vierde rang beheersten lezen, schrijven en rekenen Die van de derde rang bovendien de taalregels, die van de tweede ge schiedenis en aardrijkskunde, die van de eerste wis- en natuurkunde.
9) H. E. Verschoor, 1791-1877; 1812-1856 burgemeester van De Werke en Sleeuwijk; 1813-1853 lid der Prov. Staten van Noord-Braband; 1864-1877 lid der Eerste Kamer.
10)Dit verslag kon niet opgespoord worden ondanks veel inspanning
11) Dit waren scholen voor eigen rekening.
12) was de directeur der Rijkskweekschool te Haarlem, een zeer bekend schoolhervormer.
14) Johan van Ghert, 1784-1852; 1815-1820 burgemeester te Oss; na 1820 vrederechter en secretaris; vanaf 1827 schoolopziener.
15) Mr. Joannes Benedictus Hyacinthus van de Mortel, 1797-1887; student te Luik; 1820 gepromoveerd; advocaat te Boxmeer; 1826 lid der Prov. Staten van Noord-Braband; tevens lid der Ged. St.; 1834 lid T.K.; 1836 rechter te Den Bosch.
16) Cideon Anthonie Balthazar d'Aumerie, 1791-1854; controleur van het kadaster.
17)Dit was een periodiek van regeringszijde, die maandelijks verscheen.
18) Willem Oomen, 1783-1852;1809 tot Priester gewijd; kapellaan te Halsteren, 1810 te Etten; 1812 te Roosendaal; 1 818 Pastoor te Breda.

20) Joannes Bosscha, 1797-1874; promoveerde 1817 in de letteren te Utrecht; 1818 preceptor van de Latijnsche school te A'dam; 1818 te Den Haag; 1828 hoogleraar aan de K.M.A.; 1838 te A'dam.
) in de marge staat: Wat is daarvan? Daaronder in een andere hand; Hem is onlangs eene gratificatie van fl 100.- verleend