Home | Sitemap | Contact Us


Het verslag van hoofdinspecteur Wijnbeek over het Lager en Middelbaar Onderwijs en het Atheneum te Maastricht, uitgebracht in 1835. Medegedeeld door Dr.R. Reinsma.

In het laatst van 1832 werd de inspecteur van de Latijnse scholen in Nederland, Wijnbeek, tevens belast met het toezicht op het lager en middelbaar onderwijs. Daarmee kreeg deze ambtenaar, die toen juist zijn zestigste verjaardag vierde, ongeveer 5.000 scholen onder zich! Al dadelijk besloot hij de inspectie provinciegewijs uit te voeren. Hij begon met C)verijssel. Daarna kwamen de meer zuidelijke provinciën aan de beurt. In 1835 bezocht hij Noord-Brabant, en kreeg toen tevens de opdracht Maastricht - een, zoals men weet een Nederlandse enclave in die oorlogstijd - te inspecteren.

Wijnbeek was gewoon, aan het eind van zijn inspectie een verslag uit te brengen aan de Minister van Binnenlandse zaken, zijn directe chef. Daar hij een vakman was, zijn zijn rapporten beslist de moeite van bestuderen waard. Hij kende uit eigen ervaring al de schooltypen uit die tijd. Als eenvoudig schoolmeester begonnen, had hij zich opgewerkt. Door vreemde talen te leren, had hij een benoeming verworven aan een deftige school; door de oude talen ter hand te nemen was hij daarna in staat - al lesgevende - colleges te volgen aan de Leidse Hogeschool. Vervolgens was hij huisonderwijzer ("gouverneur") bij de familie Schimmelpenninck geworden. Aan deze relatie dankte hij de benoeming als inspecteur.

Uit de aard der zaak is zijn rapport over Maastricht kort. Het toont echter heel goed de stand van zaken aan. Met name het onderwijs voor kinderen uit de geringe stand toonde grote, om niet te zeggen schrikbarende, leemten.

Hoewel Wijnbeek tot 1845 de provinciën bleef inspecteren, is hij na 1835 niet meer te Maastricht, en evenmin in Limburg, geweest.

's,Gravenhage, den 21 September 1835.

Aan Zijne Excellentie, den Minister van Binnenlandsche Zaken 1).

Het heeft Uwe Excellentie behaagd tengevolge van een verzoek van den Buitengewonen Commissaris des Konings voor de Limburgsche Zaken 2) mij bij dispositie van 22 Mei I.I. no. 129 te magtigen om ter gelegenheid van de schoolinspectie in Noord-Braband, die toen op handen was 3) Mij ook naar Maastricht te begeven tot het verrigten van soortgelijke werkzaamheid. Hiertoe ben ik, bij eene dispositie van den Buitengewonen Commissaris nader gecommitteerd geworden en ben tevens daarbij uitgenoodigd, om verslag te doen van mijne bevindingen, met zoodanige voorstellen als waartoe dezelven mogten aanleiding geven.

De inspectie verrigt, en het verslag in voege als verlangd is, opgemaakt zijnde, zoo neme ik de vrijheid, hetzelve Uwe Excellentie aan te bieden, en te vragen of Uwe Excellentie het zoude goedvinden dat door mij een afschrift daarvan tegelijk met de declaratie der reiskosten aan den Buitengewonen Commissaris wierde gezonden.

Verslag van den Inspecteur der Latijnsche scholen nopens zijne bevindingen bij de inspectie der te Maastricht gevestigde inrigtingen van onderwijs, door hem verrigt ingevolge autorisatie van Zijne Excellentie den Minister van Binnenland. sche Zaken d.d. 22 Mei 1835 no. 129 en nadere autorisatie van den HoogEdelGestrengen Heer Staatsraad, buitengewoon commissaris des Konings, bekleed met het opperste burgerlijke gezag in de provincie Limburg, d.d. 16 Junij daaraanvolgende, no. 240.

Op den bepaalden tijd heb ik mij naar Maastricht begeven en mij, van den 22 tot op den 28sten julij onledig gehouden met de belangen van het schoolwezen te dier stede en zijn alzoo door mij bezocht geworden:

1. Het Athenacum 4);

11. De Rijkslagere school;

111. De bijzondere scholen.

Ik zal de eer hebben verslag van mijne bevindingen te doen en daarbij, naar aanleiding derzelven, zoodanige voorstellen te doen, als mij gepast zijn voorgekomen.

II. De Rijkslagere school.

Het eigenlijke doel der vestiging van Rijkslagere scholen in de zuidelijke provincien was, behalve het bevorderen van het onderwijs der Nederduitsche taal, het stellen van voorbeelden van goed ingerigte scholen, zoo naar het innerlijke, als naar het uiterlijke, ten einde te strekken ter algemeene verspreiding van betere schoolinrigting en leerwijze. Dit doel had ik voor den geest bij het bezoeken der Rijkslagere school te Maastricht. Ik vond die school overgebragt in een groot, schoon, en voor het oogmerk goed ingerigt gebouw, voorzien van fraaije, heldere en meestal ruime vertrekken, in genoegzamen getale waardoor iedere klasse, zoo der jongens, als der meisjesschool, afzonderlijk is kunnen geplaatst worden, terwijl men die twee scholen daarenboven geheel van elkander heeft kunnen afscheiden. De tafels en alle verdere schoolmeubelen laten niets te wenschen over. Het uiterlijke kwam mij dus voor aan het doel te beantwoorden, dat van tot model te dienen, althans voor scholen, door kinderen uit den fatsoenlijken stand bezocht. Met Opzigt tot het innerlijke, den aard en de inrigting van de verstandelijke en zedelijke vorming der leerlingen heb ik, bij het bezoeken zoo der jongens- als der meisjesschool, waarbij ik steeds met de onderste klassen ben begonnen en trapsgewijze tot de hoogste opgeklommen, bij vergelijking der twee hoofdafdeelingen onderling de volgende opmerkingen gemaakt:

In de meisjesschool heerscht, over 't algemeen, meer orde en is de leestoon natuurlijker, dan in die der jongens. In de meisjesschool wordt de natuurlijke historie van klasse tot klasse, doch in de jongensschool nergens onderwezen. In eerstgemelde school wordt de getal- en vormleer bij regelmatige opvolging behandeld en gelukkig aangewend tot ontwikkeling en leiding van het oordeel; terwijl in de jongensschool, tot nog toe, alleen de getalleer en niet dan op de onderste klasse, is ingevoerd. Voorts scheen de geschiedenis op de meisjes, school met eenigszins meer volledigen zamen. hang dan in die der jongens te worden geleerd.

De jongens daarentegen waren verder dan de meisjes gevorderd in de rekenkunde, hetgeen dan ook niet anders dan gepast zal geoordeeld worden. In de hoogere klassen was bij eerstgenoemden het gezang ingevoerd. Bij laatstgenoemden niet. Men wil daarmede wachten tot dat er een afzonderlijk onderwijzer voor de zangkunst zal aangesteld zijn. Het onderwijs in dezelve zal derhalve meer kunstmatig dan in de wel ingerigte lagere scholen der Noordelijke provincien zijn, waar alle de leerlingen zingen bij het aan. en bij het uitgaan der school en ook verder ter aangename èn bij onderwijzers èn leerlingen lustverlevendi-.ende verpoozing n het gewone onderwijs, hetgeen dan ook teregt algemeenen bijval vindt.

De aardrijkskunde is in de beide scholen beoorlijk aan de gang.De schrijfleerwijze is er naar die van Keppenne algemeen ingevoerd, en met goeden uitslag. Vooral gaf mij het onderwijs in de talen, ten aanzien zoo der gronden, als der uitspraak in elk der twee scholen alle reden tot tevredenheid. Deze aanmerking geldt gelijkelijk het Nederduitsch, Fransch en Hoogduitsch. Voorts het onderwijs klassikaal, oordeelkundig, en algemeen van eene zedelijke strekking en schoon hetzelve nog niet in allen deele den hoogst mogelijken trap van volkomenheid be,klommen heeft, is nogtans de tegenwoordige gang van hetzelve derwaarts strevende, en zal alzoo deze inrigting mede wat het innerlijke betreft, kunnen dienen tot model, zooal niet voor alle lagere scholen zonder onderscheid, dan toch voor die van kinderen, tot den beschaafden stand behoorende.

Ik zal nog alleen hier bijvoegen, dat in de jongensschool mij behalve de leerwijze van den hoofdonderwijzer het meest bevallen heeft die van den hulponderwijzers Smit en van Dapperen. In de meisjesschool die van den onderwijzer Reter en van jufvrouw Kattenbusch. Terwijl jufvrouw Amans, voor wie eenige vakken nog vreemd zijn, mij is voorgekomen zich te onderscheiden door eene zuivere uitspraak van het Fransch, door gepast aardrijkskundig onderwijs en door beschaafden toon, houding en manieren, geschikt om achting en eerbied in te boezemen. En daar zij ook, vanwege hare zedelijke beginselen hoog geroemd wordt, zoo schijnt zij ook wel berekend te zijn om aan het hoofd eener meisjeskostschool te staan. Het zal nog, tans wel niet in overweging komen zoodanige uitbreiding, geheel afwijkende van het oogmerk, waarvoor de Rijkslagere scholen zijn opgerigt, aan die van Maastricht te geven.

Evengenoemde van Dapperen is in jeugdigen leeftijd aan de school toegevoegd, zonder vaste jaarwedde. Hem is slechts daarbij toegelegd fl 180. - voor kostgeld en eene gratificatie van fl 150.-, bedragende dus zamen de som van fl330.-. Sedert tot volwassen leeftijd gekomen, kan hij met die geringe som bezwaarlijk in zijne behoeften voorzien en zoude hij in aanmerking komen voor eene vaste jaarwedde, nagenoeg gelijkstaande met die van zijne mede. onderwijzer Smit, die in 't genot eener jaarwedde is van fl 500. -. Zoo zou ook de jaarwedde van de bekwame jufvrouw Kattenbusch door eene verhooging van f 50.- tot een gelijk bedrag mogen gebragt worden. De voordelen, welke de toenemende bloei der inrigting aanbrengt, zullen overvloedig de middelen aanbieden om die meerdere uitgaven te dekken. Zoodanige welverdiende belooning zoude tevens eene drangrede voor die beiden opleveren om zich naauwer aan het gesticht te verbinden, en alle aanzoek van elders bestendig af te slaan. Hetgeen gewis niet anders dan in het belang van hetzelve te beschouwen is.

Volgens het hierboven aangemerkte is er te Maastricht nog behoefte aan eene modelschool voor zoodanige scholen als bezocht worden door kinderen van den geringen stand. Die behoefte zal kunnen vervuld worden door middel van de op te rigten stadsarmenschool. Van den burgemeester van Maastricht heb ik rnet groot genoegen vemomen, dat voor de armenkinderen, die, sedert 1830, van alle school. onderwijs verstoken zijn, eerlang eene stads. school zal worden opgerigt en niet naar de Lancastersche wijze -5), zooals in de vorige armenschool, maar naar die klassikale en oordeelkundige leerwijze, waarbij verstandsontwikkeling gepaard met zedelijke opvoeding bij het onderwijs nimmer uit het oog wordt verloren, en dat het lokaal der vorige Lancastersche school daartoe het geschiktste is geoordeeld en alzoo van deszelfs tegenwoordige bestemming van oorlogsmagazijn tot die der bedoelde armen. school staat over te gaan.

Het zal er nu op aan komen, vooreerst, dat het gebouw behoorlijk worde ingerigt voor het klassikale onderwijs, door er het daglicht goed in te laten vallen; door het te voorzien van tafels, juist berekend naar de inrigting van het lokaal en dat zoo ook de verdere benoodigdheden geheel voldoen aan de behoeften van eene inrigting van dien aard. Voorts dat de te benoemen hoofdonderwijzer in groote mate in zich vereenige met de noodige kundigheden en bedrevenheid in de klassikale en oordeelkundige leerwijze, een bedaarde, vaste en kinderlievende gemoedsgesteldheid en dat hij ondersteund worde door een drietal hulponderwijzers, of ondenneesters, uit de beste gekozen, en voorts door kweekelingen, die de school zelve van lieverlede zal opleveren. Ten einde nu, bij gebrek aan volledige kennis hetgeen tot eene wel ingerigte armenschool vereischt wordt, niet het een of ander min doelmatig worde aangelegd, zal het wel niet ongeraden geacht worden te beginnen met de benoeming van den hoofdonderwijzer, ten einde den te raadplegen bij den ganschen aanleg. De gronsllagen alzoo gelegd zijnde, onder de leiding van eenen der zaak volkomen kundigen, zal daarop het gebouw hecht en sterk worden opgetrokken en de inrigting eene modelschool mogen heeten.

III. De bijzondere scholen.

De bijzondere scholen te Maastricht zijn 14 in getal: twee uitsluitend voor jongens, negen voor jongens en meisjes en drie uitsluitend voor meisjes. Zij zijn van de tweede klasse 6), met uitzondering van eene, die aan de Luthersche diaconie behoort en dus eene bijzondere school van de eerste klasse is 7). Vanwege het verschillend bedrag van het schoolgeld worden eenige bezocht door kinderen uit den gegoeden stand der maatschappij; de andere door kinderen uit den mingegoeden stand. In de scholen van de eerste soort bedraagt het jaarlijksche schoolgeld fl16.- en daarboven. In die van de laatste soort tusschen fl 6. - en fl 1 0. -. Zij kunnen dienovereenkomstig verdeeld worden in twee soorten.

Zij zijn allen door mij, meerendeels van de Heer schoolopziener begeleid, bezocht geworden, met uitzondering van de jongensschool van B. Ketelaar, onderwijzer in vier talen (zooals voor den ingang der school te lezen staat, te weten: Neder, en Hoogduitsch, Fransch en Engelsch) en van de meisjesschool van jufvrouw Roodbeen, voor welke beide scholen het vacantie was. De slotsom van mijne bevindingen bij dat bezoeken is de volgende: In de meeste dier scholen wordt onderwijs gegeven in het Nederduitsch, Hoogduitsch, Fransch, in het schrijven, rekenen, de geschiedenis en aardrijkskunde. Doch geene dier scholen kan, ten aanzien van het uiterlijke of innerlijke, wedijveren met de Rijkslagere school. Sommige zijn echter onder de goede te rekenen, en aldaar is het onderwijs klassikaal. Maar in de overige, vooral die, welke door kinderen uit de geringere klasse bezocht worden, zijn meestal zeer gebrekkige scholen.

De door mij bezochte bijzondere scholen zijn alzoo:

l ste voor kinderen uit de gegoede klasse. a. De Luthersche diaconieschool voor jongens en meisjes, waar de onderwijzer Rhonensig, een Duitscher, aan 44 kinderen, waaronder acht van de diaconie. in een bekrompen lokaal, van middelmatige schoolmeubelen voorzien, mij in alle de genoemde vakken vrij wel voldeed, behalve in de uitspraak van het Nederduitsch en het Fransch.

b. Die van A. S. Crets, geplaatst in een goed lokaal (in hetwelk tevoren de Rijkslagere school is gehouden). Hetzelve bestaat uit twee vertrekken. Het eene was gevuld met ruim 70 jongens. Het andere met bijna 60 meisjes. De tafels en verdere school meubelen beantwoorden in doelmatigheid aan het lokaal. Hier heerschten orde, stilte en een goede gang bij het onderwijs.

c. De school van T. A. Gambor, gevestigd in een ruim lokaal, bezocht door een 80tal kinderen, die gezeten waren deels aan heele, deels aan halve tafels. Ook hier voldeed mij het on. derwijs, zoo inen het rekenen en het schrijven uitzondert, hetwelk beide zeer middelmatig was.

d. Die van J. M. Hernians, enkel voor jongens, in October des vorigen jaars geopend en thans bezocht door een 20tal leerlingen. Het onderwijs strekt zich nog niet uit tot alle de vakken. De bekwame onderwijzer gaat langzaam, doch met vasten tred voort, en daar hij zich tot niet veel grooter dan dit 20tal bepalen wil, zoo is het te verwachten, dat deze school eene uitgelezene zal worden.

e. De school van jufvrouw Roberts, voor meisjes alleen. Het lokaal is niet ruim en niet overal licht genoeg. De tafels zijn dubbeld en meest alle plat. Er ontbreekt de voor het klassikaal onderwijs onmisbare orde en stilte en dat onder een 70tal leerlingen! Hetgeen hier het best onderwezen werd, is het Fransch.

2de De scholen voor de mingegoeden zijn:

f. De meisjesschool van jufvrouw Vogel, door 60 leerlingen bezocht. Schoolmeubelen, lokaal, onderwijs, alles vond ik gebrekkig. Gelukkig vond ik ook de jongens- en meisjesscholen van de volgende onderwijzers:

g. La Haye met 90

h. M. Crets met 60

i. Crollaert met 140 leerlingen.

Nog veel gebrekkiger die van Franssen met 30 en Pellenbacker rnet 65. Doch uitermate slecht die van Fopper met 70 leerlingen. De scholen van de laatste soort tellen alzoo zamen nagenoeg 450 kinderen, die allen meer of min gebrekkig onderwijs ontvangen.

Er is alzoo te Maastricht zoo wel aan een goede stads tusschenschool 11) als aan de stadsarmen, school dringende behoefte, en zal dus, nadat de laatstgenoemde aan den gang zal zijn, de oprigter der eerstgenoemde bij het Stedelijk Bestuur in ernstige overweging mogen komen. De kosten van onderhoud zullen, bij goeden opgang, door de opbrengst der schoolgelden wel gedekt unnen worden. Alleen de eerste oprigting zal belangrijke uitgaven vorderen.

Onderwijzersgezelschappen.

Met verwondering vernam ik dat er te Maastricht geene band van vereeniging bestaat tusschen de gezamenlijke onderwijzers, geene onderlinge oefeningen in de vakken van het lager onderwijs en de leerwijze, kortom geen onderwijzersgezelschap. In de noordelijke provincien bestaan er verscheidene bij ieder schooldistrict. Zij worden aangemoedigd door eenige Rijkstoelage, welke ter hand gesteld wordt aan de schoolopzieners, onder wier leiding de werkzaamheden dier ge. zelschappen een gereefde gang gaan en die jaarlijks aan het Departement van Binnenlandsche Zaken rekening en verantwoording doen van het besteden der gelden. Het oprigten van een zoodanig onderwijzers. gezelschap te Maastricht en het verleenen eener toelage, hoogstens van fl 50. - 's jaars, zal te beschouwen zijn als een der geschikste maat. regelen om er de verbetering van het school, wezen te bevorderen.

Het zij mij geoorloofd de voornaamste voor, stellen of wenken, in den loop van dit verslag voorkomende, tenslotte zamen te trekken. Voor de Rijkslagere scholen: Het onderwijs in de natuurlijke historie op de jongensschool, dat der zangkunde in alle de klassen der beide scholen en in allen opzigte nog meer eenparigheid van den gang van het ondewijs uit te voeren; den onderwijzer van Dapperen en de onderwijzeres Kattenbusch eenige verhooging van jaarwedde te schenken in het belang van het gesticht zelf; voor de op te rigten stadsarmenschool aan te vangen met de benoeming van den hoofdonderwijzer, ten einde denzelven te raadplegen bij de inrigting van lokaal, schoolmeubelen, enz.; in het vervolg in overweging te nemen de behoefte aan eene stadstusschenschool; een onderwijzersgezelschap te Maastricht op te rigten.

s-Gravenhage, 23 September 1835.

Verslag van den Inspecteur der Latijnsche scholen nopens zijne bevindingen bij de inspectie der te Maastricht gevestigde inrigtingen van onderwijs.

Athenaeum.

Het eerste, dat bij mijne intrede in dit gesticht mijne aandacht trof, was de orde en tucht, die algemeen scheen te heerschen. Ik bespeurde dezelve allerwege, binnen iedere klasse niet alleen, maar ook buiten de klassen. Bij het onderzoek der vakken, welke in elk derzelve behandeld werden, vond ik er den grondslag, gelegd tot zamenhang in het onderwijs van de meeste derzelve, niet alleen hersteld, maar zelfs grootendeels op een beteren voet gebragt dan tevoren.

Om den gang van het onderwijs naauwkeurig te bepalen, heb ik denzelven voor de onderscheiden vakken, eerst de taalkundige, vervolgens de wetenschappelijke 9) op den voet gevolgd, telkens van de laagste klasse trapsgewijze klimmende tot de hoogere. Dezelfde volgorde zal ik thans hier ook in acht nemen, doch zal ik eene enkele aanmerking laten voorafgaan met betrekking tot de Toelating van leerlingen.

Bij de invoering van het gebruik der Nederduitsche taal voor het onderwijs, in 1822, is bij het Atheneum eene voorbereidende Nederduitsche klasse opgérigt, ten behoeve dier nieuw aankomende leerlingen, welke in deze taal niet genoegzaam bedreven zouden bevonden worden, om door middel van dezelve het onderwijs te kunnen ontvangen. De daarbij bedoelde voorbereiding is thans over 't algemeen als onnoodig te achten, doordat de nieuwe aankomende leerlingen meerendeels onderwijs genoten hebben op 's Rijks lagere school. Maar niet alle leerlingen komen van die school en tusschen dezulken, die elders hunne opleiding genoten hebben, en de eerstgenoemde bestaat er een groot verschil ten aanzien dier opleiding, hetwelk niet kan nalaten zeer nadeelig te zijn aan den eenparigen gang van het onderwijs in het Atheneum. Om nu dit nadeel te weren, om te zorgen, dat geen anderen, dan die op eene gepaste en gelijkvormige wijze voorbereid zijn, als leerlingen tot het Atheneum worden toegelaten, zoude volgende maatregel in overweging mogen genomen worden: Een ieder, die zich als leerling aanbiedt, zonder te zijn voorzien van een voldoend getuigschrift der commissie van beheer en toezigt over de Rijks lagere school, wegens voldoende vorderingen op de hoogste klasse dier school, zou, om te worden toegelaten, vooraf, bij een examen, afgenomen door eene commissie, bestaande uit den hoofdonderwijzer van dezelve school, den professor der hoogste klasse van het Atheneum en een lid uit den Raad des Bestuurs, moeten hebben doen blijken, dat hij in het Nederduitsch, zoo wel als in het Fransch, de geschiedenis, aardrijkskunde en rekenkunde geene mindere vorderingen gemaakt hadde, dan die vereischt worden om het zoo even genoemde getuigschrift te erlangen. Deze maatregel zou dan aanleiding geven om aan de Rijks lagere school nog meer algemeen dan thans reeds de voorkeur boven andere lagere scholen tot het bekomen der vereischte voorbereiding voor het Atheneum toe te kennen, zonder dat men gegronde redenen zoude kunnen aanvoeren van beschuldiging wegens monopolie van het lagere onderwijs.

Taalkunde. Nederduitsch. Het onderwijs in de Nederduitsche taalgronden wordt op eene vrij voldoende wijze in de zesde en vijfde klassen door Peitzer, in de vierde door G. Gulikers, in de derde door Meijer, en op de meest voldoende wijze in de twee hoogste klassen door Kerzmann medegedeeld. Bij laatstgenoemde heeft buitendien de behandeling der vaderlandsche dichters en prosaschrijvers de heilzame strekking, om de nationaliteit op te wekken en te versterken en het echte Nederlandsche karakter te vormen.

Fransch. Het onderwijs der Fransche taal, door dezelfde onderwijzers gegeven, is mij mede doelmatig voorgekomen, vooral in de hoogste klasse.

Hoogduitsch. Dat der Hoogduitsche taal, in de vier benedenste klassen aan den leeraar Bruls toevertrouwd, scheen mij toe aldaar nog iets te wenschen over te laten; doch hetgeen daaraan mogt ontbreken wordt behoorlijk aangevuld in de twee hoogste klassen door den ook voor dit onderwijs volkomen berekende professor Kerzmann.

Latijn en Grieksch. De hooge trap, welken de beoefening der latijnsche, en vooral der Grieksche taal op de Noord-Nederlandsche latijnsche scholen in de laatste jaren beklommen heeft, is grootendeels te danken aan de akademische opleiding, welke de onderwijzers ontvangen hebben. De leeraars van het Atheneum hebben die opleiding niet genoten, met uitzondering van den Heer Kerzmann. Vandaar, dat zij hun onderwijs der oude talen niet tot gelijke hoogte kunnen opvoeren. Dit is het meest blijkbaar bij J. Gulikers, leeraar van de zesde klasse, doch het minst bij G. Gulikers, van de vierde. Onder de leiding van professor Kerzmann, van wiens raad en teregtwijzigingen zij gebruik hebben gemaakt, is nogtans de Latijnsche taal grondiger dan tevoren door hen onderwezen, terwijl laatstgenoemde ook in zijne klasse aangevuld heeft, hetgeen zijne leer, lingen vroeger in de lagere klassen minder vol, ledig geleerd hadden. Poëzij en rhetorica zijn daarenboven door dezen op eene wijze behandeld, die blijken draagt dat hij in den geest der oude Latijnsche dichters en redenaars is ingedrongen. De Grieksche taal, welker beoefening na mijn bezoek in 1830 aan de vrije keuze der leerlingen overgelaten en dientengevolge schier geheel verwaarloosd was geworden, is thans weder een verpligt vak van studie in alle de klassen. De leerlingen, waarvan de meeste met die beoefening in den aanvang van het thans geëindigde schooljaar eerst een begin hadden gemaakt, vond ik in de vijf benedenste klassen bijna allen op gelijke hoogte, dat is, zij hadden over 't algemeen voldoende de eerste beginsels beoefend. Maar op de hoogste klasse had de Heer Kerzmann wonderen verrigt. Niet alleen waren ook daar die beginselen grondig beoefend, maar door ingespannen ijver waren zijne leerlingen zoo verre gekomen, dat zij reeds eenige gedichten van Homerus vrij goed wisten uit te leggen. Er is alzoo het uitzigt geopend, dat in de beoefening der beide oude talen het Atheneum van lieverlede met de Noord-Nederlandsche scholen zal kunnen wedijveren, te meer, indien de leeraars het plan, dat ik heb aanbevolen, en door allen gereedelijk is goedgekeurd, getrouw volgen, van wekelijks tezamen te komen tot wederzijdsche oefening en om alzóo de moeijelijke plaatsen, welke zij bij de oude schrijvers aantreffen, elkander voor te dragen, of tot het onderwerp van onderlinge overweging en onderzoek te maken.

Geschiedenis en aardrijkskunde. De geschiedenis is niet onderwezen in de zesde klasse. Voor de opvolgende klassen waren de hoofdtijdvakken wel naar de tijdorde verdeeld, doch niet voor iedere klasse in verhouding met de mate der vatbaarheid, die men in de leerlingen derzelve in 't algemeen veronderstellen mag. Zoo was b.v. aan de vijfde klasse toegelegd de geschiedenis niet alleen der Oostersche volken, Aethiopiërs, Aegyptenaren, en Bactriërs, Assyriërs, Babyloniërs, Meden, Perzen, enz., maar nog bovendien die der Grieken. Vandaar, dat de taak veelal niet ter helfte was gebragt. De Heer Kerzmann alleen, wien het onderwijs der vaderlandsche geschiedenis ten deele was, heeft zijne taak volvoerd, en heeft daarenboven zich niet, gelijk zijne ambtsgenoten, bepaald tot de opgave der merkwaardigste ge. beurtenissen, maar heeft die gebeurtenissen in het ware licht geplaatst, den zamenhang, de oorzaken en gevolgen aangewezen, en iedere gepaste gelegenheid aangegrepen, om rein godsdienstige en vaderlandsche gevoelens en gezindheden den harten zijner kweekelingen in te prenten. Eene andere indeeling der tijdvakken over de klassen, waarbij de gebreken der thans gevolgde vermeden zijn, en in sommige klassen meer, dere uren aan het geschiedkundig onderwijs worden toegewijd, heb ik met hem ontworpen en aan den Raad van Bestuur in algemeene trekken voorgehouden. Zij zal waarschijnlijk reeds ter goedkeuring ingezonden zijn.

Aardrijkskunde. Met de aardrijkskunde vond ik het niet beter gesteld. Ook was zij niet toegepast op de geschiedenis. Ten opzigte van dit vak heb ik alzoo voorgeslagen een ander plan, waarbij hetzelve met de geschiedenis in onmiddellijk verband is gebragt, en zij dus met deze in iedere klasse gelijken tred houdt. Dit plan heeft evenals dat nopens het geschiedkundig onderwijs in den Raad van Bestuur bijval mogen vinden.

Wiskunde. In de drie benedenste klassen wordt alleen de rekenkunde onderwezen. Dat onderwijs, aan den leeraar Peltzer opgedragen, moet, onder anderen strekken ter opleiding voor dat der wiskunde in de volgende derde klasse. Doch die taak is voor hem te uitgebreid en te zwaar. Te uitgebreid, omdat hij bovendien met het ortderwijs der Nederduitsche en Fransche talen, mitsgaders der aardrijkskunde en geschiedenis in de twee onderste klassen belast is. Te zwaar, omdat hij, ofschoon wel in staat de gewone cijferkunde te onderwijzen, geen eigenlijke wiskundige is, en dus aan zijn onderwijs van dat vak niet genoegzaam de evengenoemde strekking weet te geven, over welk gebrek aan genoegzame voorbereiding der leerlingen bij hunnen overgang tot de derde klasse professor Weijs zich dan ook zeer beklaagt. Deze vangt zijn ondewijs alzoo aan in de derde klasse en wel met de stelkunde en zet hetzelve voort in de tweede klasse met de meetkunde, doch met leerlingen, die hij, van wege genoemde oorzaak, geene groote vorderingen heeft kunnen doen maken, en daar nu dezen, bij hunne opklimming tot de eerste klasse, van het onderwijs in de wiskunde verstoken zijn, wordende in die klasse hare plaats door de natuurkunde geheel ingenomen, zoo kan het niet missen of de slechs oppervlakkig verkregen wiskundige kennis is ontoereikend ter aanwending en toepassing bij het onderwijs der natuurkunde en moet dan ook allengskens vervloeijen.

Hoogst wenschelijk is het derhalvedat in dat gebrek voorzien worde. Hiertoe zou noodig zijn een tweede onderwijzer, bepaaldelijk voor de beginselen der wiskunde, aan wien wierde opgedragen het onderwijs zoo wel in de theoretische, als in de practische rekenkunde, als mede in de eerste gronden der stel- en meetkunde, bij opklimming van de zesde tot en met de derde klasse. De Heer Weijs zoude dan, eerst met de tweede klasse zijn onderwijs beginnende, wel voorbereide leerlingen ontvangen, en hetzelve kunnen voortzetten en tot gewenschte hoogte brengen in de eerste klasse. Ik vermeen hierbij tevens in overweging te mogen geven, dat, zoo voor dit onderwijs wel een wiskundige wierd gekozen, maar die tevens candidaat in de letteren ware, dezelve alsdan onder den titel van hulp. of adjunctleeraar zoude kunnen bestemd worden, om, bij ontstentenis van een der leeraars, diens klasse tijdelijk waar te nemen, en zoude aldus in eene behoefte, die zeer ligt ontstaan en zeer dringend worden kan, vooruit worden voorzien. De Heer Peltzer, alzoo ontslagen van het onderwijs der rekenkunde, zoude aan de geschiedenis en aardrijkskunde die meerdere uren kunnen besteden, welke volgens het nieuwe plan vereischt worden.

Natuurkunde. Bij professor Rijks heb ik eene herhalingsles bijgewoond van hetgeen hij, sedert zijne komst, had behandeld. Zijne leertrant miste nog dat vrije, dat gemakkelijk vloeijende, hetwelk dien van zijn voorganger in een zoo hoogen graad kenmerkte. Maar hij geeft nogtans blijken van groote kennis en ijver, en is er alzoo goede hoop, dat hij eenmaal gelijken roem zal behalen.

Kostschool.

De Heer Peltzer is voorloopig belast met de kostschool. Er heerscht thans ook daar orde en ondergeschiktheid. De heilzame invloed, welke de Heer Kerzmann op de zedelijkheid der leerlingen oefent, is hier in 't bijzonder in 't oog vallend. Die voorloopige staat kan intusschen niet anders dan schadelijk zijn voor den bloei der kostschool. Wie toch zal de opvoeding van zijne kinderen of pupillen toevertrouwen aan een tijdelijken waarnemer. Het zij mij geoorloofd deze bedenking in overweging te geven. Indien tevens in aanmerking wordt genomen, dat gemelde Peltzer aan zijne klassen ",een minder uren toewijdt dan zijne ambtgenooten aan de hunne, en toch slechts eene jaarwedde van fl 450. - geniet, dan zal, vertrouw ik, niet geheel verwerpelijk worden geacht het voorstel, hetwelk ik mij veroorlove tot eene verhooging zijner wedde van tenminste fl 100.-. Zoodoende zoude er eene geregelde verhouding zijn tusschen zijne jaarwedde en die der overige leeraars voor het taalkundig onderrigt tot en met die der tweede klasse, en wel in dezer voege: Peltzer fl 550.- G. Gulikers fl 700. - Bruls fl 600.- Meijer fl 750.- J. Gulikers fl650.- Ruijters fl 800.-

1) Archief Binnenlandse Zaken, Vde afdeling, 23-9- 1835, no. 56.

2) M. H. G. de Beekman, buitengewoon commissaris voor Limburg van 1830-1839.

3) Het verslag over deze inspectie kon in het Rijksarchief niet aan de dag gebracht worden.

4) Het verslag over het Athenacum volgt in kol. 137-144.

5) Bij dit schooltype werd het onderwijs meer individueel gegeven en waren oudere leerlingen bij het lesgeven ingeschakeld.

6) Dit waren scholen voor eigen rekening.

7) Scholen van de eerste klasse gingen uit van een diaconie. Godshuis of maatschappij (bijv. de Maatschappij tot Nut van het Algemeen).

8) Een tussenschool vroeg een bijzonder laag schoolgeld; de gemeente paste het ontbrekende bij. Het odium van "armen"school werd zo weggenomen.

9) Hiermee bedoelt Wijnbeek wiskunde, enz.

Door R. Reinsma gepubliceerd in De Maasgouw, jrg.63 afl.5 p.129-144