Home | About Us | Contact Us


Wet op het Basisonderwijs 1985

Tekst van de Wet op het basisonderwijs (Stb. 1981, 468), zoals deze laatstelijk is gewijzigd bij de wet van 2 mei 1986, Stb. 255. Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden 256. Beschikking van de Minister van Justitie van 15 mei 1986, houdende plaatsing in het Staatsblad van de tekst van de Wet op het basisonderwijs (Stb. 1981, 468), zoals deze laatstelijk is gewijzigd bij de wet van 2 mei 1986, Stb. 255. De Minister van Justitie, Gelet op Artikel VII van de wet van 2 mei 1986, Stb. 255; Besluit: de tekst van de Wet op het basisonderwijs (Stb. 1981, 468), zoals deze laatstelijk is gewijzigd bij de wet van 2 mei 1986, Stb. 255 in het Staatsblad te plaatsen als bijlage bij deze beschikking.'s-Gravenhage, 15 mei 1986 De Minister van Justitie, F. Korthals Altes Uitgegeven de zevenentwintigste mei 1986

HOOFDSTUK I Basisonderwijs

TITEL 1. Algemene bepalingen

Artikel 1 In deze wet wordt verstaan onder:

Onze minister: Onze minister van onderwijs en wetenschappen; inspectie of inspecteur: de inspectie bedoeld in artikel 5. voor zover belast met taken op het gebied van het basisonderwijs:

school: een school voor basisonderwijs, tenzij het tegendeel blijkt; openbare school: door een gemeente in stand gehouden school: bijzondere school: door een natuurlijk persoon of een privaatrechtelijke rechtspersoon in stand gehouden school:

bevoegd gezag van volgens deze wet bekostigde scholen: voor wat betreft

a. een openbare school: het college van burgemeester en wethouders, voor zover de raad niet anders bepaalt, en, indien de raad dit wenselijk oordeelt, met Inachtneming van door hem te stellen regelen:

b. een bijzondere school: de rechtspersoon bedoeld in artikel 35: ouders: ouders of voogden;

schooljaar: het tijdvak van 1 augustus tot en met 31 juli daaraanvolgend; personeel: de directeur, het personeel benoemd in een functie voor het geven van onderwijs en het personeel benoemd in een andere functie dan het geven van onderwijs, tenzij de wet anders bepaalt.

Artikel 2. Het basisonderwijs is het onderwijs bestemd voor kinderen vanaf de leeftijd van omstreeks 4 jaar. Het legt mede de grondslag voor het volgen van aansluitend voortgezet onderwijs.

Artikel 3. 1. Schoolonderwijs mag slechts worden gegeven door degene die:

2. Het eerste lid onder a en b is niet van toepassing voor het geven van godsdienstonderwijs of levensbeschouwelijk vormingsonderwijs.

3. Onze minister kan. de Onderwijsraad gehoord, een buiten Nederland verworven bewijs gelijkstellen met een bewijs van bekwaamheid genoemd in artikel 116. Hij kan daarbij voorwaarden en beperkingen stellen.

4. Onze minister kan. de Onderwijsraad gehoord, aan personen die in het bezit zijn van een buiten Nederland behaald bewijs van bekwaamheid. de bevoegdheid tot het geven van schoolonderwijs verlenen. Hij kan daarbij voorwaarden en beperkingen stellen.

5. Onze minister kan. de Onderwijsraad gehoord, in bijzondere gevallen aan personen die niet in het bezit zijn van een bewijs van bekwaamheid, de bevoegdheid tot het geven van het onderwijs bedoeld in artikel 10, eerste lid, verlenen. Hij kan daarbij voorwaarden en beperkingen stellen.

Artikel 4. 1. De bevoegdheid tot het geven van onderwijs vervalt van rechtswege bij onherroepelijke veroordeling wegens het misdrijf bedoeld in artikel 249 van het Wetboek van Strafrecht.

2. In het belang van de leerlingen kan Onze minister de bevoegdheid tot het geven van onderwijs ontnemen of beperken in geval van onherroepelijke veroordeling wegens een ander misdrijf dan bedoeld in het eerste lid.

3 Onze minister kan, al dan niet onder voorwaarden, de bevoegdheid tot het geven van onderwijs die krachtens het eerste of het tweede lid is verloren, teruggeven.

Artikel 5. 1. Het toezicht op het basisonderwijs en de deugdelijkheid ervan is opgedragen aan Onze minister. Het wordt onder zijn gezag uitgeoefend door de inspectie van het onderwijs onder leiding van de inspecteur-generaal van het onderwijs.

2. Tot de taak van de inspectie behoort:

3. De inspectie heeft steeds toegang tot de scholen. Het bevoegd gezag en het personeel van de school zijn gehouden aan de inspectie alle gevraagde inlichtingen te geven omtrent de school en het onderwijs.

Artikel 6. Ten laste van een andere openbare kas dan van Rijk en gemeente worden geen scholen in stand gehouden, noch uitgaven voor een school gedaan. Gemeenten doen geen uitgaven voor een bijzondere school dan krachtens de wet.

Artikel 7. 1. Deze wet is niet van toepassing op scholen die uitsluitend bestemd zijn voor kinderen die niet de Nederlandse nationaliteit hebben.

2. Bij twijfel of op een school het eerste lid van toepassing is, beslissen Wij, de Raad van State gehoord.

TITEL II. Openbaar en uit de openbare kassen bekostigd bijzonder onderwijs

AFDELING 4.Regelen voor het openbaar onderwijs, tevens voorwaarden voor bekostiging van het bijzonder onderwijs

4 1. Onderwijs

Artikel 8. 1. Het onderwijs wordt zodanig ingericht dat de leerlingen een ononderbroken ontwikkelingsproces kunnen doorlopen. Het wordt afgestemd op de voortgang in de ontwikkeling van de leerlingen.

2. Het onderwijs richt zich in elk geval op de emotionele en de verstandelijke ontwikkeling, en op het ontwikkelen van creativiteit, op het verwerven van noodzakelijke kennis en van sociale, culturele en lichamelijke vaardigheden.

3. Het onderwijs gaat er mede van uit dat de leerlingen opgroeien in een multiculturele samenleving.

Artikel 9. 1. Het onderwijs omvat, waar mogelijk in samenhang:
a. zintuiglijke en lichamelijke oefening;
b. Nederlandse taal;
c. rekenen en wiskunde;
d. Engelse taal;
e. enkele kennisgebieden;
f. expressieactiviteiten;
g. bevordering van sociale redzaamheid, waaronder gedrag in het verkeer;
h. bevordering van gezond gedrag.

2. Bij de kennisgebieden wordt in elk geval aandacht besteed aan:
a. aardrijkskunde;
b. geschiedenis;
c. de natuur, waaronder biologie;
d. maatschappelijke verhoudingen, waaronder staatsinrichting;
e. geestelijke stromingen.

3. Bij de expressieactiviteiten wordt in elk geval aandacht besteed aan: de bevordering van het taalgebruik, tekenen, muziek, handvaardigheid, spel en beweging.

4. Op de scholen in de provincie Friesland wordt tevens onderwijs gegeven in de Friese taal, tenzij gedeputeerde staten op verzoek van het bevoegd gezag ontheffing van deze verplichting hebben verleend.

5. Daar waar naast de Nederlandse taal, de Friese taal of een streektaal in levend gebruik is, kan de Friese taal of de streektaal mede als voertaal bij het onderwijs worden gebruikt. Voor de opvang in en de aansluiting bij het Nederlandse onderwijs van leerlingen met een niet-Nederlandse culturele achtergrond kan de taal van het land van oorsprong mede als voertaal bij het onderwijs worden gebruikt.

6. Onze minister kan in bijzondere gevallen, de Onderwijsraad gehoord, op verzoek van het bevoegd gezag goedkeuren dat wordt afgeweken van de voorschriften in het eerste tot en met het derde lid. De goedkeuring wordt verleend voor een bepaald tijdvak; zij kan voorwaarden bevatten.

Artikel 10. 1. Ten behoeve van leerlingen met een niet-Nederlandse culturele achtergrond kan het bevoegd gezag onderwijs in taal en cultuur van het land van oorsprong van die leerlingen in het schoolwerkplan opnemen. Bij algemene maatregel van bestuur, de Onderwijsraad gehoord, wordt bepaald op welke leerlingen de vorige volzin van toepassing is.

2. Tot het onderwijs bedoeld in het eerste lid, kunnen ook niet op de school ingeschreven leerlingen worden toegelaten, indien hun op de school waar zij zijn ingeschreven niet de gelegenheid wordt geboden dit onderwijs te volgen.

3. De leerlingen bedoeld in het eerste lid, zijn slechts verplicht het daar bedoelde onderwijs te volgen, indien hun ouders dit wensen.

4. Van de tijd besteed aan het onderwijs bedoeld in het eerste lid, worden ten hoogste 100 uren per schooljaar meegeteld voor het aantal uren onderwijs dat de leerlingen krachtens artikel 11, vijfde lid, ten minste moeten ontvangen.

5. De leerlingen die het onderwijs bedoeld in het eerste lid, volgen, mogen in afwijking van artikel 11, vijfde lid, per dag ten hoogste 6 uren onderwijs ontvangen.

Artikel 11. Het onderwijs wordt gegeven volgens een schoolwerkplan dat een overzicht geeft van de organisatie en de inhoud van het onderwijs. Daarbij wordt ervan uitgegaan dat de leerlingen in beginsel binnen een tijdvak van 8 aaneensluitende jaren de school kunnen doorlopen.

2. Het schoolwerkplan vermeldt ten minste:

 

j. een geschillenregeling in geval van verschil van opvatting over de inrichting van het schoolwerkplan als bedoeld in artikel 13.

3. Indien de school betrekkingen onderhoudt met een instelling uit de onderwijsverzorging, een of meer opleidingsinstituten voor onderwijzend personeel, scholen voor aansluitend voortgezet onderwijs, opvoedingsinstellingen voor de nog niet schoolgaande jeugd of andere welzijnsinstellingen, wordt daarvan in het schoolwerkplan melding gemaakt.

4. Het schoolwerkplan geeft tevens aan welke voorzieningen worden getroffen ten behoeve van leerlingen die zijn teruggeplaatst vanuit een school voor speciaal onderwijs.

5. Het schoolwerkplan wordt uitgewerkt in een activiteitenplan waarin de activiteiten van de leerlingen voor een bepaald tijdvak en de taken van het onderwijzend personeel worden opgenomen. Het activiteitenplan wordt zodanig ingericht dat de leerlingen in de eerste 4 schooljaren per schooljaar ten minste 880 uren en in de overige schooljaren per schooljaar ten minste 1000 uren onderwijs ontvangen. Per dag ontvangen de leerlingen ten hoogste 5,5 uur onderwijs, waarbij een evenwichtige verdeling van activiteiten in acht wordt genomen.

6. Het activiteitenplan geeft tevens aan de schooltijden, vakanties en andere vrije dagen. Voor afwijking van het daarover in het activiteitenplan bepaalde is toestemming van de inspecteur vereist.

7. Een schooldag dient voor alle leerlingen op hetzelfde tijdstip aan te vangen en te eindigen.

8. Onze minister kan, de Onderwijsraad gehoord, op verzoek van het bevoegd gezag goedkeuren dat wordt afgeweken van de voorschriften van het eerste lid, tweede volzin. Hij kan daarbij voorwaarden en beperkingen stellen.

9. Onze minister kan bepalen in welke gevallen van het zevende lid kan worden afgeweken.

Artikel 12. 1. Indien een leerling gedurende een deel van de week onderwijs ontvangt op een school voor speciaal onderwijs, onderscheidenlijk op een school voor speciaal en voortgezet speciaal onderwijs, telt de tijd gedurende welke de leerling dit onderwijs ontvangt mee voor het aantal uren onderwijs dat de leerling ten minste moet onvangen.

2. Onze minister kan begin en eind van de zomervakantie vaststellen die niet voor alle scholen gelijk behoeven te zijn.

Artikel 13. 1. Het bevoegd gezag stelt op voorstel van het onderwijzend personeel ten minste eenmaal in de 2 jaar het schoolwerkplan en jaarlijks het activiteitenplan vast.

2. Het bevoegd gezag zendt het schoolwerkplan dan wel de wijzigingen daarvan onmiddellijk na de vaststelling aan de inspecteur. Het bevoegd gezag zendt het activiteitenplan voor de aanvang van het schooljaar aan de inspecteur.

3. Indien de inspecteur van oordeel is dat het schoolwerkplan of het activiteitenplan, hetzij afzonderlijk, hetzij in relatie tot elkaar. niet voldoen aan de wettelijke voorschriften, treedt hij in overleg met het bevoegd gezag.

4 Leidt het overleg niet tot overeenstemming dan legt de inspecteur het verschil van inzicht voor aan Onze minister. Indien Onze minister de bezwaren van de inspecteur deelt, vraagt hij de beslissing van de Onder. wijsraad, Het bevoegd gezag onderwerpt zich aan het oordeel van de Onderwijsraad.

§ 2. Personeel

Artikel 14. 1. Aan elke school zijn 1 of 2 directeuren verbonden, bij wie onder verantwoordelijkheid van het bevoegd gezag de onderwijskundige, organisatorische en huishoudelijke leiding berust.

2. Bij algemene maatregel van bestuur, de Onderwijsraad gehoord, wordt bepaald in welke gevallen een of meer leden van het onderwijzend personeel tevens tot adjunct-directeur kunnen worden benoemd en in welke gevallen formatie ten behoeve van taakrealisatie van de schoolleiding wordt toegekend.

3. Indien op grond van de algemene maatregel van bestuur bedoeld in het tweede lid, geen adjunct-directeur kan worden benoemd en aan de school slechts 1 directeur is verbonden, wijst het bevoegd gezag een groepsleraar aan als plaatsvervanger van de directeur.

Artikel 15. 1. Aan een school zijn groepsleraren verbonden.

2. Bij algemene maatregel van bestuur, de Onderwijsraad gehoord, wordt het aantal groepsleraren van een school bepaald. Het aantal groepsleraren is afhankelijk van het aantal leerlingen, en in de gevallen, bij deze algemene maatregel van bestuur aan te wijzen, mede van de samenstelling van het leerlingenbestand.

3. Indien een aanzienlijke daling plaatsvindt van het aantal leerlingen van een school beneden het aantal leerlingen waarnaar het aantal groepsleraren wordt bepaald, en een spoedig herstel niet verwacht wordt, kan Onze minister, de Onderwijsraad gehoord, het verplichte aantal groepsleraren lager stellen dan het aantal genoemd in de algemene maatregel van bestuur bedoeld in het tweede lid. Binnen 30 dagen na de dagtekening van deze beslissing kan het bevoegd gezag bij Ons in beroep komen.

4. Onze minister kan op verzoek van het bevoegd gezag op grond van bijzondere omstandigheden goedkeuren dat aan een school meer groepsleraren zijn verbonden dan de algemene maatregel van bestuur, bedoeld in het tweede lid, voorschrijft.

5. Van een besluit van Onze minister ingevolge het vierde lid kan iedere natuurlijke persoon of rechtspersoon die door het besluit rechtstreeks in zijn belang is getroffen, binnen 30 dagen nadat het besluit ter kennis is gebracht van het bevoegd gezag, bij Ons in beroep komen.

Artikel 16. 1. Bij algemene maatregel van bestuur, de Onderwijsraad gehoord, wordt tevens bepaald in welke gevallen ander onderwijzend personeel aan de school kan zijn verbonden.

2. Onze minister kan op verzoek van het bevoegd gezag op grond van bijzondere omstandigheden goedkeuren dat voor een school wordt afgeweken van deze algemene maatregel van bestuur. Artikel 15, vijfde lid, is van overeenkomstige toepassing.

Artikel 17. De gemeenteraad en het bevoegd gezag van een of meer bijzondere scholen in de gemeente kunnen overeenkomen dat een lid van het ten behoeve van een of meer openbare scholen aangestelde personeel belast\met het onderwijs bedoeld in artikel 9, eerste lid onder a, en artikel 10, eerste lid, tevens wordt belast met het geven van dat onderwijs aan een of meer bijzondere scholen. Bij algemene maatregel van bestuur worden nadere voorschriften gegeven omtrent de uitvoering van dit artikel.

Artikel 18. 1. Grondslag voor de berekening van het aantal leerlingen, bedoeld in de artikelen 14 en 15, Is het gemiddelde van de aantallen leerlingen op 16 oktober, 16 januari en 1 april van het voorafgaande schooljaar.

2. Voor het schooljaar waarin een nieuwe school wordt geopend, geldt het aantal leerlingen op de 16de dag van de maand volgende op die der opening. Voor het daarop volgende schooljaar wordt als grondslag genomen het gemiddelde van de aantallen leerlingen op de datum bedoeld in de eerste volzin en de daarna in het schooljaar der opening vallende tijdstippen, vermeld in het eerste lid. Indien de 16de dag van de maand volgend op die der opening valt na 1 april, is het aantal leerlingen op de eerstgenoemde dag de grondslag voor het schooljaar volgend op dat der opening.

Artikel 19. t. Om tot directeur, adjunct-directeur. groepsleraar of in een andere functie voor het geven van onderwijs, behalve godsdienstonderwijs of levensbeschouwelijk vormingsonderwijs, te kunnen worden benoemd, dient de betrokkene:

b. in het bezit te zijn van een geneeskundige verklaring;

c. te voldoen aan de overige vereisten voor de te vervullen functie.

2. Om te kunnen worden benoemd uitsluitend voor het geven van godsdienstonderwijs of levensbeschouwelijk vormingsonderwijs dient de betrokkene:

3. Om te kunnen worden benoemd in een andere functie dan het geven van onderwijs, dient de betrokkene:

4. Bij algemene maatregel van bestuur worden nadere voorschriften gegeven omtrent de vereisten vermeld in het eerste, het tweede en het derde lid onder b. en in het eerste en het derde lid onder c.

5. De verklaring bedoeld in artikel 3, eerste lid onder a, mag niet ouder zijn dan 2 ;aar op de datum van ingang van de benoeming

Artikel 20. 1. Het bevoegd gezag benoemt, schorst en ontslaat het personeel. Van een benoeming in vaste dienst en in tijdelijke dienst voor langer dan een half jaar, alsmede van een ontslag uit een zodanige betrekking, doet het bevoegd gezag terstond mededeling aan de inspecteur.

2. Bij algemene maatregel van bestuur worden voor het personeel bedoeld in artikel 19, vastgesteld:

 

Artikel 21. Door het bevoegd gezag worden direct of indirect geen andere uitkeringen aan het personeel gedaan dan bij of krachtens de wet zijn voorzien.

Artikel 22. 1. Het bevoegd gezag is verplicht aan studenten die in opleiding zijn voor een functie in het basisonderwijs of in het voortgezet onderwijs. gelegenheid te bieden de als onderdeel van hun opleiding vereiste ervaring in de school te verkrijgen.

2. De verplichting bedoeld in het eerste lid, betreft:

a. studenten die op een school voor de opleiding van onderwijzend personeel zijn ingeschreven of anderszins studeren voor een bewijs van bekwaamheid, dan wel voor een bewijs van voldoende pedagogische en didactische voorbereiding;

b. in een schooljaar gelijktijdig niet meer studenten als bedoeld onder a, dan de helft van het aantal groepsleraren in dat jaar.

3. Een bevoegd gezag kan een student de verdere toegang tot de school ontzeggen indien deze in de school in strijd handelt met de grondslag en doelstellingen van de school. Indien een bevoegd gezag een student de toegang weigert, doet het daarvan schriftelijk met opgaaf van redenen mededeling aan de betrokken student, alsmede aan het bevoegd gezag van de betrokken opleidingsinstelling, dan wel aan de betrokken staatsexamencommissie en zendt afschrift aan de inspectie.

4. De directeur regelt, onder verantwoordelijkheid van het bevoegd gezag, de werkzaamheden in verband met de begeleiding door het onderwijzend personeel van de studenten in de school in overeenstemming met dit personeel, alsmede in overeenstemming met de betrokken opleidingsinstellingen, dan wel, indien het betreft studenten die zich voorbereiden op het afleggen van een staatsexamen ter verkrijging van een bewijs van bekwaamheid of een bewijs van voldoende pedagogische en didactische voorbereiding, in overeenstemming met de betrokken staatsexamencommissie.

5. Onze minister kan het bevoegd gezag op grond van bijzondere omstandigheden gehele of gedeeltelijke ontheffing van de verplichting verlenen. De ontheffing geldt voor een schooljaar.

6. De scholen waarop studenten als bedoeld in het eerste lid, zijn toegelaten, zijn toegankelijk voor de inspectie belast met het toezicht op de opleidingsinstellingen, voor de directeuren en de door deze aan te wijzen leraren van die opleidingsinstellingen, alsmede voor de leden van de betrokken staatsexamencommissies. een en ander voor zover zulks voor de uitoefening van het toezicht op de praktische vorming, onderscheidenlijk de begeleiding van de praktische vorming van dein de school aanwezige studenten noodzakelijk is.

7. Bij algemene maatregel van bestuur, de Onderwijsraad gehoord, kunnen in verband met het bepaalde in dit artikel nadere voorschriften worden gegeven, betreffende de navolgende onderwerpen:

a. de wijze van aanmelden van studenten als bedoeld in het eerste lid, alsmede de termijn die voor de aanmelding door het bevoegd gezag mag worden gesteld;

b. de wijze waarop door de school bekendheid moet worden gegeven aan opleidingsinstellingen en staatsexamencommissies over de beschik¬baarheid en de aard van schoolpracticumplaatsen:

c. de categorieën studenten ten aanzien van wie de verplichting, bedoeld in het eerste lid, niet geldt;

d. regulering in de situatie dat, bij een beperkte beschikbaarheid van schoolpracticumplaatsen aan de school. gelijktijdig studenten die in opleiding zijn voor een functie in het basisonderwijs, en studenten die in opleiding zijn voor een functie in het voortgezet onderwijs, worden aangemeld.

§ 3. Leerlingen

Artikel 23. 1. Bij algemene maatregel van bestuur, de Onderwijsraad gehoord, worden voorschriften gegeven betreffende de leeftijd voor de toelating tot en de duur van het volgen van basisonderwijs.

2. De algemene maatregel van bestuur bedoeld in het eerste lid, wordt aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal overgelegd. De maatregel treedt niet in werking dan nadat 30 dagen na de overlegging zijn verstreken en gedurende die termijn niet door of namens de Kamer de wens wordt te kennen gegeven dat het in die maatregel geregelde onderwerp bij de wet wordt geregeld. Alsdan wordt een daartoe strekkend wetsontwerp zo spoedig mogelijk ingediend.

Artikel 24. 1 De beslissing over toelating en verwijdering van leerlingen berust bij het bevoegd gezag. De toelating mag niet afhankelijk gesteld worden van een geldelijke bijdrage van de ouders. Indien het bevoegd gezag weigert een leerling toe te laten, deelt het de reden van die weigering schriftelijk aan de ouders mee. Over de verwijdering hoort het bevoegd gezag de betrokken groepsleraar en de ouders van de leerling.

2. Toelating van leerlingen afkomstig van een school voor speciaal onderwijs, onderscheidenlijk een school voor speciaal onderwijs en voortgezet speciaal onderwijs, en overgang van een leerling naar een dergelijke school vindt slechts plaats in overeenstemming met de ouders en het bevoegd gezag van de desbetreffende school.

Artikel 25. 1. De leerlingen nemen deel aan alle volgens het schoolwerkplan en het activiteitenplan voor hen bestemde activiteiten.

2. Het bevoegd gezag kan op verzoek van de ouders een leerling vrijstellen van het deelnemen aan bepaalde activiteiten. Een vrijstelling kan slechts worden verleend indien het schoolwerkplan daarin voorziet, en op gronden daarbij vermeld. Het bevoegd gezag bepaalt bij de vrijstelling welke activiteiten voor de leerling in de plaats komen van die waarvan vrijstelling is verleend. Het bevoegd gezag geeft de inspecteur kennis van de verleende vrijstelling. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regelen worden gegeven.

Artikel 26. Over iedere leerling die de school verlaat, stelt de directeur, na overleg met het onderwijzend personeel, ten behoeve van de ontvangende school een onderwijskundig rapport op. Afschrift van dit rapport wordt aan de ouders van de leerling verstrekt. Onze minister kan, de Onderwijsraad gehoord, nadere voorschriften omtrent dit rapport geven.

§ 4. Ouders

Artikel 27. Het bevoegd gezag stelt de ouders van de leerlingen in de gelegenheid ondersteunende werkzaamheden ten behoeve van de school en het onderwijs te verrichten. De ouders zijn daarbij gehouden de aanwijzingen op te volgen van de directeur en het overige onderwijzend personeel, die verantwoordelijk blijven voor de gang van zaken. Onze minister kan, de Onderwijsraad gehoord, nadere voorschriften geven.

Artikel 28. Het bevoegd gezag stelt leerlingen in de gelegenheid onder toezicht de middagpauze in het schoolgebouw en op het terrein van de school door te brengen. De kosten die hieruit voortvloeien komen voor rekening van de ouders, voogden of verzorgers. Het bevoegd gezag kan de overblijf mogelijkheid zelf organiseren. Indien leerlingen van demogelijkheid bedoeld in de eerste volzin gebruik maken, draagt het bevoegd gezag zorg voor een verzekering tegen wettelijke aansprakelijkheid. Van de verplichting in de vorige volzin kan door Onze Minister ontheffing worden verleend als het bevoegd gezag godsdienstige of levensbeschouwelijke bezwaren heeft tegen verzekering.

AFDELING 2. Overige regelen voor het openbaar onderwijs

Artikel 29. 1. Het openbaar onderwijs draagt bij aan de ontwikkeling van de leerlingen met aandacht voor de levensbeschouwelijke en maatschappelijke waarden zoals die leven in de Nederlandse samenleving en met onderkenning van de betekenis van de verscheidenheid van die waarden.

2. Openbare scholen zijn toegankelijk voor alle kinderen zonder onderscheid van godsdienst of levensbeschouwing.

3. Openbaar onderwijs wordt gegeven met eerbiediging van ieders godsdienst of levensbeschouwing

Artikel 30. Het bevoegd gezag stelt de leerlingen in de gelegenheid binnen de in het schoolwerkplan vermelde schooltijden op de school godsdienstonderwijs of levensbeschouwelijk vormingsonderwijs te ontvangen. Van de tijd daaraan te besteden worden ten hoogste 120 uren per schooljaar meegeteld voor het aantal uren onderwijs dat de leerlingen krachtens artikel 11, vijfde lid, ten minste moeten ontvangen. Voor de leerlingen die dit onderwijs niet volgen, voorziet het schoolwerkplan in andere activiteiten op de school.

Artikel 31. Godsdienstonderwijs wordt gegeven door leraren daartoe aangewezen door kerkelijke gemeenten, plaatselijke kerken, of rechtspersonen niet volledige rechtsbevoegdheid die zich blijkens hun statuten het geven van godsdienstonderwijs ten doel stellen. Levensbeschouwelijk vormingsonderwijs wordt gegeven door leraren daartoe aangewezen door volledige rechtsbevoegdheid bezittende organisaties op geestelijke grondslag.

Artikel 32. Bij algemene maatregel van bestuur worden voor het personeel voorschriften vastgesteld omtrent aanstelling, schorsing, ontslag en disciplinaire maatregelen.

Artikel 33. 1. Ieder personeelslid is in het bezit van een door het bevoegd gezag getekende akte van aanstelling. De akte van aanstelling bevat in elk geval:

2. Indien betrokkene wordt aangesteld aan meer dan één school, vermeldt de akte van aanstelling tevens het deel van de weektaak dat hij aan elk dier scholen werkzaam zal zijn.

3. Het bevoegd gezag draagt zorg dat afschriften van de akten van bekwaamheid, van de verklaringen omtrent het gedrag, alsmede van de akten van aanstelling van het aan de school verbonden personeel worden bewaard.

Artikel 34. De aanstelling van de directeur. de adjunct-directeur, de groepsleraren en het ander onderwijzend personeel geschiedt na ingewonnen advies van de inspectie. en wanneer het de adjunct-directeur, de groepsleraar of een ander lid van het onderwijzend personeel betreft, de directeur gehoord.

AFDELING 3. Overige voorwaarden voor bekostiging uit de openbare kassen van het bijzonder onderwijs

Artikel 35. Een bijzondere school wordt in stand gehouden door een rechtspersoon met volledige rechtsbevoegdheid die zich blijkens de statuten of reglementen het geven van onderwijs ten doel stelt zonder daarbij het maken van winst te beogen.

Artikel 36. 1. De rechtspersoon die de school in stand houdt, kan de instandhouding van de school overdragen aan een andere rechtspersoon die voldoet aan artikel 35. De overdracht geschiedt bij notariële akte.

2. Bij deze akte worden tevens overgedragen de rechten ten aanzien van gebouwen en terreinen, alsmede de roerende goederen.

3. In de akte wordt bepaald dat de rechtspersoon aan wie wordt overgedragen, het personeel in gelijke betrekkingen en onder dezelfde voorwaarden als vermeld in de akte van benoeming, aan de school benoemt met ingang van de datum van overdracht.

4. Door overdracht met inachtneming van de voorgaande leden, treedt de verkrijgende rechtspersoon in alle uit de wet voortvloeiende rechten en verplichtingen van zijn rechtsvoorganger.

Artikel 37. Het schoolwerkplan kan naast het onderwijs genoemd in artikel 9, godsdienstonderwijs of levensbeschouwelijk vormingsonderwijs omvatten. Van de tijd daaraan te besteden worden ten hoogste 120 uren per schooljaar meegeteld voor het aantal uren onderwijs dat de leerlingen krachtens artikel 11, vijfde lid, ten minste moeten ontvangen. Het geven van godsdienstonderwijs of levensbeschouwelijk vormingsonderwijs kan worden opgedragen aan een niet aan de school verbonden leraar.

Artikel 38. 1. Indien binnen redelijke afstand van de woning van de leerling geen gelegenheid bestaat tot het volgen van openbaar onderwijs. mag de toelating tot de school niet worden geweigerd op grond van godsdienstige gezindheid of levensbeschouwing. Het voorgaande is niet van toepassing indien de school uitsluitend is bestemd voor interne leerlingen.

2. Leerlingen die ingevolge het eerste lid zijn toegelaten, kunnen niet worden verplicht godsdienstonderwijs of levensbeschouwelijk vormingsonderwijs te volgen.

Artikel 39. 1. De akte van benoeming bevat tenminste bepalingen van gelijke inhoud als zijn vastgesteld bij de algemene maatregel van bestuur bedoeld in artikel 20, tweede lid onder a en b, voor zover deze geen rechtstreekse aanspraak op het Rijk geven.

2. Ieder personeelslid is in het bezit van een door het bevoegd gezag en hemzelf getekende akte van benoeming. De akte van benoeming bevat in elk geval:

3. Indien betrokkene wordt benoemd aan meer dan één school, vermeldt de akte van benoeming tevens het deel van de weektaak dat hij aan elk dier scholen werkzaam zal zijn.

4. De akte van benoeming bevat bepalingen inzake gronden voor schorsing, ontslag en disciplinaire maatregelen.

5. Het bevoegd gezag draagt zorg dat afschriften van de akten van bekwaamheid, van de verklaringen omtrent het gedrag, alsmede van de akten van benoeming van het aan de school verbonden personeel worden bewaard.

Artikel 40. 1. Het bevoegd gezag is aangesloten hij een commissie van beroep. Het personeel kan bij die commissie beroep instellen tegen een besluit van het bevoegd gezag inhoudende:

2. Een besluit als bedoeld in het vorige lid, wordt bij aangetekend schrijven aan de belanghebbende medegedeeld. Daarbij wordt tevens vermeld de beroepstermijn en het adres van de commissie waar het beroep kan worden ingesteld.

3. Het bevoegd gezag onderwerpt zich aan de uitspraak van de commissie.

Artikel 41. 1. Het beroep bedoeld in artikel 40, wordt schriftelijk ingesteld binnen 30 dagen, nadat het besluit aan belanghebbende is medegedeeld. Bij overschrijding van deze termijn ten gevolge van omstandigheden die de belanghebbende niet kunnen worden verweten, laat de commissie nietontvankelijkverklaring op die grond achterwege.

2. Tijdens de behandeling door de commissie van beroep loopt geen verjaring met betrekking tot rechtsvorderingen ter 'zake van besluiten die aan het oordeel van de commissie zijn onderworpen.

Artikel 42. 1. Een commissie van beroep strekt haar werkzaamheden uit over ten minste 50 bijzondere scholen. Onze minister kan dit aantal lager stellen.

2. Tot scholen bedoeld in het eerste lid, kunnen ook scholen voor speciaal onderwijs, voortgezet speciaal onderwijs, speciaal en voortgezet speciaal onderwijs en scholen voor voortgezet onderwijs behoren.

3. De commissie bestaat uit 5 leden en 5 plaatsvervangende leden, waarvan 2 leden en 2 plaatsvervangende leden worden gekozen door het bevoegd gezag en 2 leden en 2 plaatsvervangende leden door het personeel van de aangesloten scholen. Deze 4 leden kiezen het vijfde lid, tevens voorzitter, en diens plaatsvervanger.

4. De leden en plaatsvervangende leden mogen niet behoren tot het bevoegd gezag of het personeel van een aangesloten school of tot de inspectie van het onderijs.

5. Bij algemene maatregel van bestuur worden nadere voorschriften gegeven omtrent de samenstelling en de werkwijze van de commissie van beroep.

TITEL III. Overige bepalingen met betrekking tot het uit de openbare kassen bekostigd onderwijs

Artikel 43. Over aangelegenheden van algemeen belang voor de rechtstoestand van het personeel bedoeld in artikel 19. wordt volgens bij algemene maatregel van bestuur te stellen regels overleg gevoerd met de daarvoor in aanmerking komende personeelsorganisaties en, indien en voor zover zij daarbij belang hebben, organisaties van gemeente- en schoolbesturen.

Artikel 44. 1 De gemeenteraad is bevoegd uitsluitend in het belang van een doelmatige spreiding van de leerlingen over de openbare scholen, het grondgebied van de gemeente in schoolwijken te verdelen.

2. Een besluit als bedoeld in het eerste lid, geldt voor ten minste 3 schooljaren. Het is onderworpen aan de goedkeuring van gedeputeerde staten.

3. De toelating tot een openbare school geschiedt in overeenstemming met de vastgestelde schoolwijken, tenzij de ouders van een leerling schriftelijk aan het bevoegd gezag te kennen geven toelating tot een school in een andere schoolwijk te wensen.

Artikel 45. 1. Ten behoeve van het schoolbezoek kennen burgemeester er) wethouders aan in de gemeente wonende ouders van leerlingen desgewenst een gehele uf gedeeltelijke vergoeding van noodzakelijke vervoerskosten toe. De hoogte van de vergoeding is afhankelijk van de financiële draagkracht van de ouders.

2. Het eerste lid is niet van toepassing indien de gemeenteraad besluit het vervoer te verzorgen of te doen verzorgen tegen een van de financiële draagkracht van de ouders afhankelijke bijdrage.

3. Provinciale staten stellen nadere regels vast omtrent de uitvoering van het eerste en tweede lid. Daarin worden voor de bepaling van de financiële draagkracht van de ouders de bij algemene maatregel van bestuur te geven voorschriften in acht genomen. De regeling eerbiedigt de op godsdienst of levensbeschouwing van de ouders berustende keuze van een school

4. Tegen de beslissing van burgemeester en wethouders kunnen de ouders binnen 30 dagen na toezending bij gedeputeerde staten in beroep komen.

Artikel 46. Vertegenwoordigers van het basisonderwijs en het speciaal onderwijs kunnen ten behoeve van de scholen die zij vertegenwoordigen een overlegorgaan oprichten met het doel de samenwerking tussen die scholen te bevorderen ten aanzien van de toelating van leerlingen en de inrichting van het onderwijs.

Artikel 47. Met betrekking tot het basisonderwijs en het aansluitend voortgezet onderwijs is artikel 46 van overeenkomstige toepassing.

Artikel 48 (vervallen)

Artikel 49. 1. Het bevoegd gezag kan besluiten dat aan een school:

a. meer onderwijzend personeel wordt verbonden dan ingevolge artikel 104 door het Rijk aan het bevoegd gezag wordt vergoed;

b. niet-onderwijzend personeel wordt verbonden.

2. Indien door het bevoegd gezag van een openbare school een besluit wordt genomen, bedoeld in het eerste lid onder a, heeft het bevoegd gezag van een bijzondere school in die gemeente, voor zover dat besluit betrekking heeft op onderwijzend personeel, aanspraak op vergoeding uit de gemeentekas van de uitgaven voor een, naar de maatstaf van het aantal leerlingen, evenredig aantal leden van het personeel boven het aantal, waarvan de uitgaven door het Rijk aan het bevoegd gezag van een bijzondere school, met toepassing van de algemene maatregel van bestuur bedoeld in de artikelen 14, tweede lid, 15, tweede lid, en 16, eerste lid, worden vergoed.

3. Bij algemene maatregel van bestuur, de Onderwijsraad gehoord, worden nadere voorschriften gegeven omtrent de maatstaf bedoeld in het tweede lid, alsmede omtrent de vaststelling en de uitkering van de vergoeding waarop het bevoegd gezag van een bijzondere school aanspraak kan maken

4. Het bevoegd gezag van een bijzondere school en het gemeentebestuur kunnen overeenkomen dat voor een van dat bevoegd gezag uitgaande school het tweede lid buiten toepassing blijft. Een overeenkomst als bedoeld in de vorige volzin wordt voor een of meer schooljaren aangegaan.

5. Geschillen omtrent cie toepassing van dit artikel en de voorschriften bedoeld in het derde lid worden onderworpen aan de beslissing van gedeputeerde staten.

Artikel 50.1. Een krachtens deze wet of de daarop berustende uitvoeringsvoorschriften door de gemeenteraad of burgemeester en wethouders genomen besluit bedoeld in de artikelen 44, eerste lid, 49, eerste lid. 53. tweede lid, en 108, eerste en derde lid, wordt opgenomen in het informatief gedeelte van het plan bedoeld in artikel 12 van de Kaderwet specifiek welzijn (Stb. 1982, 5391.

2. Van het door de gemeenteraad of burgemeester en wethouders vastgestelde schoolwerkplan wordt het gedeelte dat betrekking heeft op het bepaalde in artikel 11, derde lid, dan wel de wijzigingen van dat gedeelte, opgenomen in het informatief gedeelte van het plan bedoeld in artikel 12 van de Kaderwet specifiek welzijn.

TITEL IV. Bekostiging

AFDELING 1 Algemeen

Artikel 51. 1. De kosten van de openbare en de bijzondere scholen worden door het Rijk vergoed volgens de bepalingen van deze titel. De overschrijdingsbedragen bedoeld in artikel 102, blijven ten laste van de gemeente

2 Bij algemene maatregel van bestuur worden nadere voorschriften gegeven ter uitvoering van het eerste lid. Deze algemene maatregel van bestuur bevat in elk geval een regeling omtrent:

4. De algemene maatregel van bestuur bedoeld in het tweede lid, wordt aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal overgelegd. De maatregel treedt niet in werking dan nadat 30 dagen na de overlegging zijn verstreken en gedurende die termijn niet door of namens de Kamer de wens wordt te kennen gegeven dat het in die maatregel geregelde onderwerp bij de wet wordt geregeld. Alsdan wordt een daartoe strekkend wetsontwerp zo spoedig mogelijk ingediend.

Artikel 52. 1. Van een besluit van Onze minister of gedeputeerde staten. genomen ingevolge deze titel, kan iedere natuurlijke persoon of rechtspersoon die door het besluit rechtstreeks in zijn belang is getroffen, hij Ons in beroep komen. Het beroep wordt ingesteld binnen 30 dagen nadat het besluit openbaar is gemaakt of ter kennis is gebracht van degene jegens wie het besluit is genomen.

2. Het eerste lid is niet van toepassing op een besluit van algemene strekking. Onder een besluit van algemene strekking wordt mede begrepen:

 

AFDELING 2. Aanvang van de bekostiging

Artikel 53. 1. De bekostiging van een openbare en een bijzondere school kan slechts een aanvang nemen, indien zij voorkomt op een voor de gemeente van vestiging vastgesteld plan van nieuwe scholen.

2. De gemeenteraad stelt het plan, al dan niet in samenwerking met de raad van een of meer andere gemeenten, elk jaar voor 1 oktober vast. Hel plan bestrijkt de volgende 3 schooljaren en vermeldt in elk geval welke scholen bij de aanvang van het eerste schooljaar van de planperiode voor bekostiging in aanmerking komen en de reden waarom de overige scholen daarvoor niet in aanmerking komen. Het plan vermeldt verder van elke school de plaats van vestiging en de te verwachten omvang. Het plan behoeft de goedkeuring van gedeputeerde staten.

Artikel 54. 1. Burgemeester en wethouders doen elk jaar voor 1 juli aan de raad een voorstel omtrent het al dan niet opnemen van openbare scholen in het plan.

2. Het voorstel bedoeld in het eerste lid, dat de opneming in het plan van een of meer openbare scholen bevat, gaat vergezeld van:

3. De gemeenteraad neemt een openbare school in elk geval in het plan op, indien de oprichting noodzakelijk is om te voorzien in voldoende gelegenheid tot het volgen van openbaar onderwijs.

4. De gemeenteraad neemt ook een openbare school in het plan op, indien wordt voldaan aan de normen van artikel 56, eerste lid. Aan deze normen wordt geacht te zijn voldaan, indien uit de verklaring hij een verzoek van ouders om opneming in het plan blijkt dat de school onmiddellijk na de voorgestelde datum van ingang van de bekostiging zal worden bezocht door het volgens artikel 56. tweede lid, voor de gemeente geldende aantal leerlingen die jonger zijn dan 7 jaar.

5. De gemeenteraad neemt een openbare school voorts in het plan op, indien de ouders van ten minste 50 leerlingen die onmiddellijk na de voorgestelde datum van ingang van de bekostiging de school zullen bezoeken, daarom verzoeken en binnen een afstand van 5 km van de verlangde plaats van vestiging geen openbare school aanwezig is.

6. Artikel 55, eerste lid, is van overeenkomstige toepassing. Een afschrift van het daarin bedoelde verzoek wordt aan burgemeester en wethouders gezonden.

Artikel 55. 1. Een verzoek om opneming in het plan van een bijzondere school moet voor 1 april van het jaar van de vaststelling van het plan bij de gemeenteraad worden ingediend.

2. Het verzoek kan worden gedaan door of namens het bevoegd gezag. Het gaat vergezeld van de gegevens genoemd in artikel 54, tweede lid, en vermeldt naam en adres van he; bevoegd gezag en de richting van de school.

Artikel 56. 1. De gemeenteraad neemt een bijzondere school in elk geval in het plan op, indien op grond van de bij het verzoek overgelegde gegevens aannemelijk is. dat zij zal worden bezocht door:

 

2. Indien bij het verzoek om opneming in het plan van een bijzondere school een verklaring wordt overgelegd, waaruit blijkt dat de school onmiddellijk na de voorgestelde datum van ingang van de bekostiging zal worden bezocht door 75, onderscheidenlijk 60, 45 of 30 leerlingen jonger dan 7 jaar, in een gemeente bedoeld in het eerste lid onder a. onderscheidenlijk h, c of d, wordt de school geacht aan de norm van het eerste lid te voldoen.

3. De gemeenteraad kan een bijzondere school ook in het plan opnemen, indien op grond van de bij het verzoek overgelegde gegevens dan wel een verklaring als bedoeld in liet tweede lid, aannemelijk is dat het aantal leerlingen in een gemeente bedoeld in het eerste lid onder a, onderscheidenlijk b, c of d, ten minste 150. onderscheidenlijk 120, 90 of 60 is en de gemeenteraad de school nodig acht om te voorzien in de behoefte aan onderwijs van dein het verzoek vermelde richting.

4. In bijzondere gevallen kunnen Wij, de Onderwijsraad gehoord, op verzoek van het gemeentebestuur of het bevoegd gezag het voor een school krachtens het derde lid geldende aantal leerlingen lager stellen.

5. De gemeenteraad neemt een bijzondere schoot voorts in het plan op. indien bij het verzoek een verklaring wordt overgelegd, waaruit blijkt dat de school onmiddellijk na de voorgestelde datum van ingang van de bekostiging zal worden bezocht door ten minste 50 leerlingen en binnen een afstand van 5 km van de verlangde plaats van vestiging geen school van dezelfde richting aanwezig is.

Artikel 57. Bij de berekening van het aantal leerlingen dat een openbare of een bijzondere school zal bezoeken, worden niet meegeteld leerlingen die wonen binnen 3 km van een openbare school, onderscheidenlijk van een bijzondere school van de verlangde richting en voor wie op die school plaatsruimte aanwezig is.

Artikel 58. 1 Aan het plan wordt toegevoegd een overzicht van de verzoeken die niet zijn ingewilligd en de motivering daarvan. Deze stukken worden door de gemeenteraad binnen 14 dagen na de vaststelling van het plan aan alle verzoekers gezonden niet vermelding van de datum waarop het plan ter goedkeuring aan gedeputeerde staten is gezonden. Het plan wordt gedurende 6 weken ter inzage gelegd in het gemeentehuis.

2. Binnen 14 dagen na de vaststelling wordt het plan ter goedkeuring aan gedeputeerde staten gezonden liet gaat vergezeld van:

3. Gedeputeerde staten beslissen voor 1 februari van het jaar waarin de planperiode begint. Afschrift van de beslissing wordt binnen 14 dagen aan de gemeenteraad gezonden. Indien gedeputeerde staten niet voor 1 februari hebben beslist, wordt het plan geacht te zijn goedgekeurd.

4. Gedeputeerde staten onthouden hun goedkeuring indien en voor zover:

 

5. Bij onthouding van de goedkeuring op grond van het vierde lid onder a, dragen gedeputeerde staten de gemeenteraad op alsnog een openbare school in het plan op te nemen. Indien goedkeuring wordt onthouden op grond van het vierde lid onder e, dragen gedeputeerde staten de gemeenteraad op de betrokken school alsnog hij de aanvang van het eerste schooljaar van de planperiode voor bekostiging in aanmerking te brengen.

6. Indien ten gevolge van een beslissing van gedeputeerde staten op grond van het vierde lid een school uit het plan moet vervallen, delen gedeputeerde staten deze beslissing binnen 14 dagen mee aan de indiener van het verzoek om opneming in het plan van de betrokken school.

7. Indien tegen de beslissing van gedeputeerde staten bedoeld in het zesde lid, bij Ons beroep wordt ingesteld en Wij het beroep gegrond verklaren, neemt de gemeenteraad de school op in het plan na Onze beslissing vast te stellen.

Artikel 59. 1. Indien de gemeenteraad een verzoek tot opneming in het plan van een bijzondere of een openbare school niet heeft ingewilligd, kunnen de verzoekers binnen 30 dagen na de toezending van het plan of het afschrift bedoeld in artikel 63, vierde lid, bij gedeputeerde staten in beroep komen.

2. Indien bij een onherroepelijk geworden beslissing van gedeputeerde staten of een door Ons genomen beslissing het beroep gegrond is verklaard, neemt de gemeenteraad de school op in het na die beslissing vast te stellen plan.

Artikel 60. Burgemeester en wethouders stellen Onze minister zo spoedig mogelijk in kennis van de goedkeuring van het plan met vermelding van de scholen die bij de aanvang van het eerste schooljaar van de planperiode voor bekostiging in aanmerking komen.

Artikel 61. 1. Scholen die gedurende 3 achtereenvolgende schooljaren in het plan zijn opgenomen en niet voor bekostiging in aanmerking zijn gebracht, brengt de gemeenteraad voor het daaropvolgende schooljaar voor bekostiging in aanmerking.

2. Ten aanzien van een school die ingevolge artikel 58, zevende lid, in het daar bedoelde plan wordt opgenomen, vangt de termijn genoemd in het eerste lid, aan met ingang van het eerste schooljaar van het plan waarin de school was opgenomen. Ten aanzien van een school die ingevolge artikel 59. tweede lid, in het daar bedoelde plan wordt opgenomen, vangt de termijn genoemd in het eerste lid, aan met ingang van het eerste schooljaar van het plan waarvoor het verzoek werd ingediend.

Artikel 62. 1. Behoudens het bepaalde in het tweede lid worden in elk plan de scholen uit het voorgaande plan opgenomen die:

2. Uit het voorgaande plan wordt een school niet opgenomen:

3. Artikel 59 is van overeenkomstige toepassing indien een school ingevolge het tweede lid onder c niet in een volgend plan wordt opgenomen.

Artikel 63. 1. De vaststelling van een plan blijft achterwege indien:

2. Het besluit bedoeld in het eerste lid onder b, behoeft de goedkeuring van gedeputeerde staten. Het wordt voor 1 oktober voorafgaande aan de betrokken planperiode aan gedeputeerde staten gezonden. Artikel 58. derde lid. is van overeenkomstige toepassing.

3. Indien een beslissing van gedeputeerde staten houdende weigering van de goedkeuring. onherroepelijk is geworden of door Ons in beroep is bevestigd, neemt de gemeenteraad een openbare school op in het na die beslissing vast te stellen plan.

4. Aan de indieners van de niet ingewilligde verzoeken bedoeld in het eerste lid onder a, alsmede aan gedeputeerde staten, wordt voor 15 oktober voorafgaande aan de betrokken planperiode. afschrift gezonden van het desbetreffende raadsbesluit.

Artikel 64. 1. Bij algemene maatregel van bestuur. de Onderwijsraad gehoord, kunnen nadere voorschriften worden gegeven voor de uitvoering van deze afdeling.

2. Een ontwerp van een algemene maatregel van bestuur als bedoeld in het eerste lid, wordt bekendgemaakt in de Nederlandse Staatscourant. De algemene maatregel van bestuur treedt niet in werking dan nadat 30 dagen na die bekendmaking zijn verstreken.

AFDELING 3. Voorziening in de huisvesting

Artikel 64a. 1. Voor de toepassing van het bepaalde in deze afdeling worden onder voorzieningen in de huisvesting verstaan:

 

2. De voorzieningen bedoeld in het eerste lid onder b V en b 3 hebben geen betrekking op ruimten voor het onderwijs in lichamelijke oefening.

3. Voor de toepassing van het bepaalde in deze afdeling worden onder voorzieningen in de huisvesting tevens verstaan de voorzieningen bedoeld in artikel 74, tweede lid.

Artikel 65. 1. De gemeenteraad stelt jaarlijks voor 1 oktober een overzicht vast van de gewenste vermeerdering van voor blijvend gebruik bestemde voorzieningen in de huisvesting als bedoeld in artikel 64a, eerste lid onder a, ten behoeve van openbare en bijzondere scholen, alsmede van de voorzieningen bedoeld in artikel 64a, eerste lid onder b en c, ten behoeve van deze scholen voor zover laatstgenoemde voorzieningen betrekking hebben op voor blijvend gebruik bestemde voorzieningen in de huisvesting. Het overzicht bestrijkt een tijdvak van 3 opeenvolgende jaren te beginnen bij het tweede jaar volgend op dat van de vaststelling en vermeldt:

Ir. welke gewenste voorzieningen ten behoeve van bijzondere scholen naar het oordeel van de gemeenteraad niet noodzakelijk zijn en de reden daarvan.

2. Het bevoegd gezag van een bijzondere school kan voor 1 december ingeval de gemeenteraad ten aanzien van een school van het bevoegd gezag toepassing heeft gegeven aan het eerste lid onder h, Onze minister een nadere toelichting verstrekken.

3. De vaststelling en toezending van het overzicht blijft achterwege en burgemeester en wethouders doen daarvan voor 1 november mededeling aan Onze minister, indien geen voorzieningen in de huisvesting als bedoeld in het eerste lid, ten behoeve van openbare scholen nodig zijn, noch daaraan ten behoeve van bijzondere scholen behoefte blijkt te bestaan.

Artikel 66. 1. De gemeenteraad neemt in het plan bedoeld in artikel 12 en het programma bedoeld in artikel 18 van de Kaderwet specifiek welzijn, de plaats op waar een basisschool die voorkomt in het overzicht bedoeld in artikel 65, zal worden gevestigd. Alvorens tot opname in het plan over te gaan, pleegt de gemeente overleg niet het betrokken bevoegd gezag van de bijzondere school.

2. Ten aanzien van de vestigingsplaats van de school zijn in plaats van de procedurevoorschriften van deze wet de artikelen 12 tot en met 25 van de Kaderwet specifiek welzijn van toepassing.

Artikel 67. 1. Het bevoegd gezag van een bijzondere school dat een voorziening als bedoeld in artikel 65, eerste lid, wenst, dient voor 1 april van het jaar van de vaststelling van het overzicht bedoeld in artikel 65. een daartoe strekkend verzoek in bij de gemeenteraad. Het bevoegd gezag vermeldt de reden, de omvang en het gewenste jaar van de voorziening.

2. Indien een voor blijvend gebruik bestemde voorziening, dan wel een voorziening als bedoeld in artikel 64a, eerste lid onder b 1 wordt gevraagd en in een gemeente binnen redelijke afstand van de gevraagde voorziening een voor blijvend gebruik bestemde voorziening, anders dan onderwijsleerpakket en meubilair, aanwezig is die voor vergoeding door het Rijk in aanmerking komt, wordt na overleg tussen het bevoegd gezag van een bijzondere school dat de voorziening vraagt, en burgemeester en wethouders deze voorziening beschikbaar gesteld.

3. Indien een voor blijvend gebruik bestemde voorziening wordt gevraagd ten behoeve van het onderwijs in lichamelijke oefening of expressieactiviteiten, en in een gemeente binnen redelijke afstand van de school ten behoeve waarvan de voorziening is gevraagd, de mogelijkheid bestaat tot medegebruik van een voor blijvend gebruik bestemde voorziening voor het onderwijs in lichamelijke oefening of expressieactiviteiten die voor vergoeding door het Rijk in aanmerking komt, wordt deze voorziening in medegebruik gegeven na overleg tussen het bevoegd gezag van een bijzondere school dat de voorziening vraagt, en burgemeester en wethouders.

4. Burgemeester en wethouders stellen de voorzieningen bedoeld in het tweede en het derde lid, slechts beschikbaar, indien en voor zover de te verwachten ontwikkeling van het aantal leerlingen of onderwijskundige ontwikkelingen dit rechtvaardigen.

5. Indien het bevoegd gezag van een bijzondere school de aangeboden voorziening niet aanvaardt dan wel aan het bevoegd gezag geen voorziening kan worden aangeboden, neemt de gemeenteraad het verzoek op in het overzicht bedoeld in artikel 65

Artikel 68. In een gemeente waar een voor blijvend gebruik bestemde voorziening

in de huisvesting aanwezig is die voor vergoeding door het Rijk in aanmerking komt. kan de gemeenteraad deze slechts als huisvesting voor een andere openbare of bijzondere school bestemmen, indien de voorziening voorkomt op het plan bedoeld in artikel 12 van de Kaderwet specifiek welzijn.

Artikel 69. 1. Burgemeester en wethouders zenden het overzicht bedoeld in artikel 65, tenzij vaststelling daarvan op grond van het derde lid van dat artikel achterwege is gebleven, binnen 1 maand na de vaststelling ter goedkeuring aan Onze minister. Afschrift van het overzicht wordt gezonden aan het bevoegd gezag van de in het overzicht voorkomende bijzondere scholen. Onze minister brengt de in het overzicht opgenomen voorzieningen die voor het eerste jaar zijn gewenst, voor zover deze door hem zijn goedgekeurd, voor vergoeding door het Rijk in aanmerking.

2. Onze minister weigert de hem krachtens het eerste lid gevraagde goedkeuring, indien hij van oordeel is dat:

 

3. De goedkeuring van Onze minister kan minder voorzieningen in de huisvesting dan wel andere voorzieningen in de huisvesting omvatten dan in het overzicht bedoeld in het eerste lid, is aangegeven. Aan de goedkeuring kunnen voorwaarden worden verbonden betreffende ingebruikneming of buitengebruikstelling van gebouwen en lokalen, alsmede betreffende het medegebruik van ruimten voor het onderwijs in lichamelijke oefening of expressieactiviteiten.

4. Alvorens Onze minister een beslissing neemt die afwijkt van hetgeen in het overzicht is aangegeven, pleegt hij overleg met burgemeester en wethouders en. indien het een bijzondere school betreft, eveneens met het bevoegd gezag daarvan.

5. Indien de goedkeuring van Onze minister betreft een voorziening als bedoeld in artikel 64a, eerste lid onder h 2` of c, dan wel de ingebruikneming van een bestaand gebouw dat nog niet voor vergoeding door het Rijk in aanmerking komt, bepaalt Onze minister hij zijn goedkeuring het bedrag dat ten laste van het Rijk beschikbaar zal worden gesteld.

6. Onze minister beslist binnen 6 maanden na ontvangst van een verzoek om goedkeuring op het overzicht bedoeld in het eerste lid, en zendt afschrift van zijn beslissing binnen 14 dagen aan burgemeester en wethouders en aan het bevoegd gezag van de in het overzicht voorkomende bijzondere scholen. Voor zover Onze minister afwijkt van hetgeen in het overzicht is aangegeven, worden de redenen van die afwijking vermeld.

7. Indien en voor zover binnen 6 maanden na ontvangst van een verzoek om goedkeuring daarop niet is beslist, wordt de goedkeuring geacht te zijn gegeven. Onze minister kan voor het einde van deze termijn deze eenmaal met ten hoogste 3 maanden verlengen, onder mededeling aan burgemeester en wethouders en het bevoegd gezag van de in het overzicht voorkomende bijzondere scholen. Onze minister brengt de in het overzicht opgenomen voorzieningen die voor het eerste jaar zijn gewenst en welke op grond van dit lid geacht worden te zijn goedgekeurd, voor vergoeding door het Rijk in aanmerking.

8. Indien Onze minister een in het overzicht voorkomende voorziening ten behoeve van een bijzondere school heeft goedgekeurd of geacht wordt te hebben goedgekeurd, treden burgemeester en wethouders binnen 1 maand met het bevoegd gezag in overleg over de wijze van uitvoering. Indien dit overleg niet tot overeenstemming leidl, kunnen burgemeester en wethouders of het bevoegd gezag de beslissing van gedeputeerde staten inroepen.

Artikel 70. 1. Indien een voor blijvend gebruik bestemde voorziening in de huisvesting bedoeld in artikel 64a, eerste lid onder a, b 2' en c, voor een bijzondere school nodig is in het jaar van de laatste vaststelling van een overzicht als bedoeld in artikel 65, dan wel in het eerste of het tweede jaar na die vaststelling, en deze voorziening door bijzondere omstandigheden niet in het laatst vastgestelde overzicht bedoeld in artikel 65. kon worden opgenomen, dient het bevoegd gezag een daartoe strekkend verzoek in bij de gemeenteraad. Het bevoegd gezag vermeldt de redenen en de omvang van de voorziening.

2. Indien een voorziening als bedoeld in het eerste lid wordt gevraagd en in een gemeente binnen redelijke afstand van de gevraagde voorziening een voor blijvend gebruik bestemde voorziening in de huisvesting aanwezig is die voor vergoeding door het Rijk in aanmerking komt. wordt na overleg tussen het bevoegd gezag van een bijzondere school dat de voorziening vraagt, en burgemeester en wethouders, deze voorziening in de huisvesting beschikbaar gesteld. Artikel 67, vierde lid, is van overeenkomstige toepassing.

3. Indien het bevoegd gezag van een bijzondere school de aangeboden voorziening niet aanvaardt, dan wel aan het bevoegd gezag geen voorziening kan worden aangeboden, besluit de gemeenteraad binnen 2 maanden na ontvangst van het verzoek bedoeld in het eerste lid, tot een oordeel over de noodzaak van de gevraagde voorziening. Burgemeester en wethouders dienen het verzoek om bekostiging en het daarbij behorende oordeel van de gemeenteraad vervolgens terstond in bij Onze minister en zenden terzelfder tijd afschrift van dit besluit aan het bevoegd gezag. Het bevoegd gezag van een bijzondere school kan binnen 14 dagen na ontvangst van het afschrift van het oordeel van de gemeenteraad op het door hem ingediende verzoek Onze minister een nadere toelichting verstrekken. Ingeval de gemeenteraad niet binnen 2 maanden heeft beslist, kan het bevoegd gezag de beslissing van Onze minister inroepen.

4. Indien de gemeenteraad niet kan voorzien in een voor blijvend gebruik bestemde voorziening in de huisvesting bedoeld in artikel 64a, eerste lid onder a, b 2 en c, die voor vergoeding door het Rijk in aanmerking komt, die voor een openbare school nodig is. in het jaar van de laatste vaststelling van een overzicht als bedoeld in artikel 65, dan wel in het eerste of tweede jaar na die vaststelling, en deze voorziening door bijzondere omstandigheden niet in het laatst vastgestelde overzicht bedoeld in artikel 65, kon worden opgenomen, besluit de gemeenteraad tot het indienen van een verzoek om bekostiging bij Onze minister. Burgemeester en wethouders dienen het verzoek om bekostiging terstond in bij Onze minister.

5. Voor zover binnen 2 maanden na ontvangst van een verzoek als bedoeld in het derde dan wel vierde lid, daarop door Onze minister niet is beslist, wordt het verzoek om bekostiging geacht te zijn ingewilligd. Onze minister kan voor het einde van deze termijn deze eenmaal met ten hoogste 2 maanden verlengen, onder mededeling daarvan aan burgemeester en wethouders alsmede, indien het een bijzondere school betreft, aan het bevoegd gezag van die school. Het bepaalde in artikel 69, tweede tot en met vijfde lid en achtste lid, is van overeenkomstige toepassing. Onze minister zendt binnen 14 dagen afschrift van zijn beslissing aan burgemeester en wethouders en, indien het een bijzondere school betreft, aan het bevoegd gezag van die school. Voor zover Onze minister afwijkt van het verzoek, wordt de reden voor die afwijking vermeld.

Artikel 70a. 1. Indien een voor blijvend gebruik bestemde voorziening in de huisvesting, bestaande uit herstel van constructiefouten, voor een bijzondere school nodig is en het in verband met het spoedeisende karakter van de voorziening niet mogelijk is om, alvorens over te gaan tot herstel, te onderzoeken of verhaal op derden mogelijk is, kan het bevoegd gezag van de bijzondere school een voorlopige voorziening vragen. Het bevoegd gezag dient de daartoe strekkende gegevens in bij de gemeenteraad. Artikel 70, tweede tot en met vijfde lid, is van overeenkomstige toepassing.

2. Indien een voor blijvend gebruik bestemde voorziening in de huisvesting, bestaande uit herstel van constructiefouten, voor een openbare school nodig is en het in verband met het spoedeisende karakter van de voorziening niet mogelijk is om, alvorens over te gaan tot herstel, te onderzoeken of verhaal op derden mogelijk is, kan de gemeenteraad besluiten een voorlopige voorziening te vragen. Burgemeester en wethouders dienen de daartoe strekkende gegevens in bij Onze minister. Artikel 70, vijfde lid, is van overeenkomstige toepassing.

Artikel 71. 1. He: bevoegd gezag van een bijzondere school dat een tijdelijke voorziening in de huisvesting wenst, dient een verzoek in bij burgemeester en wethouders. Het verzoek gaat vergezeld van de gegevens die voor de beslissing van belang kunnen zijn.

2. Burgemeester en wethouders beslissen binnen 4 maanden na ontvangst van het verzoek en zenden afschrift van het besluit binnen 14 dagen aan het bevoegd gezag. Indien burgemeester en wethouders niet binnen 4 maanden hebben beslist, kan het bevoegd gezag de beslissing van Onze minister inroepen.

3. Burgemeester en wethouders beslissen met inachtneming van het bepaalde in de artikelen 72 en 73.

4. Van een besluit van burgemeester en wethouders als bedoeld in het tweede lid of van een besluit van burgemeester en wethouders ertoe strekkende dat het gebruik van een tijdelijke voorziening als bedoeld in dit artikel wordt beëindigd, kan het bevoegd gezag binnen 30 dagen nadat het besluit te zijner kennis is gebracht, bij Onze minister in beroep komen.

Artikel 72. 1. Indien in een gemeente binnen een redelijke afstand van de gevraagde voorziening een voor tijdelijk gebruik geschikte voorziening aanwezig is die voor vergoeding door het Rijk in aanmerking komt, wordt deze tijdelijke voorziening beschikbaar gesteld na overleg tussen het bevoegd gezag van een bijzondere school dat een tijdelijke voorziening in de huisvesting wenst, en burgemeester en wethouders.

2. Indien in een gemeente binnen een redelijke afstand van de school ten behoeve waarvan een voorziening is gevraagd de mogelijkheid bestaat tot medegebruik van een voorziening voor het onderwijs in lichamelijke oefening of expressieactiviteiten die voor vergoeding door het Rijk in aanmerking komt, wordt deze voorziening in medegebruik gegeven na overleg tussen het bevoegd gezag van een bijzondere school dat een tijdelijke voorziening in de huisvesting wenst, en burgemeester en wethouders.

3. Burgemeester en wethouders stellen de voorziening bedoeld in het eerste en het tweede lid, slechts beschikbaar, indien en voor zover de te verwachten ontwikkeling van het aantal leerlingen, onderwijskundige ontwikkelingen of de hoedanigheid van het schoolgebouw dit rechtvaardigen.

4. Indien het bevoegd gezag van een bijzondere school de beschikbaar gestelde voorziening niet aanvaardt, vragen burgemeester en wethouders ten behoeve van de bijzondere school aan Onze minister de toestemming bedoeld in artikel 73, voor vermeerdering van de voor tijdelijk gebruik bestemde voorzieningen.

Artikel 73. 1. Indien ten behoeve van een openbare ot een bijzondere school vermeerdering, verplaatsing of partiële aanpassing van de voor tijdelijk gebruik bestemde voorzieningen in de huisvesting is gewenst, vragen burgemeester en wethouders ten behoeve van een openbare of een bijzondere school Onze minister deze voorziening voor vergoeding door het Rijk in aanmerking te doen komen. Burgemeester en wethouders zenden van de aanvraag die een bijzondere school betreft, afschrift aan het bevoegd gezag van die school.

2. Onze minister beslist binnen 3 maanden na ontvangst van de aanvraag bedoeld in het eerste lid. Onze minister kan voor het einde van deze termijn deze eenmaal met ten hoogste 3 maanden verlengen, onder mededeling aan burgemeester en wethouders en, indien het een bijzondere school betreft, eveneens aan het bevoegd gezag van die school.

3. Onze minister zendt, indien het een bijzondere school betreft, afschrift van zijn beslissing aan het bevoegd gezag van die school.

Artikel 74. 1. Het bevoegd gezag van een bijzondere school dat een andere voorziening wenst als bedoeld in het tweede lid, dient bij de gemeenteraad een verzoek in om vergoeding van de kosten of het tot stand brengen van de gevraagde voorziening. Het verzoek vermeldt de gronden voor de gewenste voorziening.

2. De in het eerste lid bedoelde andere voorzieningen bestaan uit

Voor zover de in de eerste volzin bedoelde voorzieningen het onderwijs in lichamelijke oefening betreffen, bestaan zij uit:

3. De gemeenteraad willigt een verzoek slechts in, indien de normale eisen aan het geven van onderwijs te stellen. niet worden overschreden.

4. De gemeenteraad beslist binnen 4 maanden na ontvangst van het verzoek en zendt afschrift van het besluit binnen '14 dagen aan het bevoegd gezag. Indien de gemeenteraad niet binnen 4 maanden heeft beslist. wordt het verzoek geacht te zijn ingewilligd.

5. Tegen afwijzing van het verzoek kan het bevoegd gezag in beroep komen hij gedeputeerde staten. Het beroep wordt ingesteld binnen 30 dagen te rekenen van de dag waarop afschrift van het besluit is verzonden. Alvorens op het beroep te beslissen, kunnen gedeputeerde staten de inspecteur in de gelegenheid stellen advies uit te brengen.

6. Binnen 1 maand nadat de aanvraag is ingewilligd dan wel geacht wordt te zijn ingewilligd, treden burgemeester en wethouders met de aanvrager in overleg over de begroting van kosten. Indien dit overleg niet tot overeenstemming leidt. kunnen burgemeester en wethouders of het bevoegd gezag de beslissing van gedeputeerde staten inroepen.

7. Het bevoegd gezag van een bijzondere school kan met burgemeester en wethouders overeenkomen dat het tot een bij algemene maatregel van bestuur bepaald bedrag de voorziening bedoeld in het tweede lid onder d. zelf verzorgt. In dat geval wordt geen verzoek als bedoeld in het eerste lid ingediend.

Artikel 75. Een voorziening in de huisvesting komt slechts voor vergoeding door het Rijk aan de gemeente in aanmerking, indien en voor zover burgemeester en wethouders op grond van een beslissing van Onze minister of een door Ons in beroep gegeven beslissing kunnen overgaan tot:

a. het tot stand brengen van een voor blijvend gebruik bestemde voorziening bedoeld in artikel 64a, eerste lid;

b. het beschikbaar stellen van gelden aan het bevoegd gezag van een bijzondere school dat de voorzieningen bedoeld onder a, zelf verzorgt;

c. vermeerdering van het aantal of verplaatsing van voor tijdelijk gebruik bestemde voorzieningen in de huisvesting;

d. het in gebruik nemen van een bestaand gebouw of terrein dat nog niet voor vergoeding door het Rijk in aanmerking kwam.

Artikel 76. 1. De gemeente zorgt voor de voorziening in de huisvesting van de openbare en bijzondere scholen waartoe op grond van de artikelen 64a tot en met 73 kan worden overgegaan, tenzij het bevoegd gezag van een bijzondere school, indien het een voor blijvend gebruik bestemde voorziening betreft, deze zelf tot stand wenst te brengen met daartoe door de gemeente beschikbaar te stellen gelden.

2. Indiende gemeente de voorziening in de huisvesting van een bijzondere school tot stand heeft gebracht, worden gebouw en terrein die uitsluitend voor blijvend gebruik door die school zijn bestemd, aan het bevoegd gezag in eigendom overgedragen, tenzij burgemeester en wethouders en het bevoegd gezag anders overeenkomen.

3. Indien de voorziening in de huisvesting bedoeld in het tweede lid, niet voldoet aan de eisen voor eigendomsoverdracht, geven burgemeester en wethouders deze aan het bevoegd gezag in gebruik.

Artikel 77. 1. Een tijdelijke voorziening in de huisvesting is mogelijk:

a. voorafgaand aan een voor blijvend gebruik bestemde voorziening;

b. in verband met een tijdelijke behoefte aan een schoolgebouw of de uitbreiding daarvan.

2. Voor het medegebruik van ruimten voor het onderwijs in lichamelijke oefening of expressieactiviteiten stelt de gemeenteraad een regeling op.

3. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen eisen worden gesteld waaraan een voor blijvend of tijdelijk gebruik bestemde voorziening in de huisvesting er) bijbehorend terrein met uitzondering van onderwijsleerpakket en meubilair moeten voldoen.

4. Huisvesting van eer) school in een gebouw voor multifunctionele doeleinden is slechts mogelijk, indien die huisvesting voorkomt op het plan bedoeld in artikel 12 van de Kaderwet specifiek welzijn.

Alvorens op het beroep te beslissen, kunnen gedeputeerde staten de inspecteur in de gelegenheid stellen advies uit te brengen.

Artikel 78. De voorziening in de huisvesting bij aanvang van de bekostiging van een school en bij uitbreiding van het gebouw van een reeds bekostigde school, omvat mede de onderwijsleerpakketten en het meubilair.

Artikel 79. 1. Het bevoegd gezag is verplicht het gebouw en terrein, alsmede de roerende zaken waarvoor vergoeding wordt genoten, behoorlijk te gebruiken en te onderhouden.

2. Vervreemding door het bevoegd gezag van een bijzondere school, anders dan op grond van artikel 36, of bezwaren met enig zakelijk recht van gebouwen, terreinen en roerende zaken waarvoor vergoeding wordt genoten, is zonder toestemming van Onze minister nietig.

3. Het tweede lid is niet van toepassing ten aanzien van het recht van opstal ten behoeve van een door de gemeente te plaatsen tijdelijke voorziening in de huisvesting op grond die eigendom is van het bevoegd gezag van de betrokken school.

Artikel 80. Gedeputeerde Staten zien erop toe dat de openbare scholen behoorlijk zijn gehuisvest. Zij kunnen de inspecteur ter zake om advies vragen. Zij kunnen de gemeenteraad opdracht geven daartoe de nodige maatregelen te treffen, waartoe kan behoren het opnemen van een voor blijvend gebruik bestemde voorziening in de huisvesting als bedoeld in artikel 64a, eerste lid onder a, alsmede van de voorzieningen bedoeld in artikel 64a, eerste lid onder b en c, voor zover laatstgenoemde voorzieningen betrekking hebben op voor blijvend gebruik bestemde voorzieningen in de huisvesting, in het overzicht bedoeld in artikel 65.

Artikel 81. 1. Het bevoegd gezag van een bijzondere school dat aanspraak heeft op een voorziening in de huisvesting bestemd voor blijvend gebruik dan wel op een voorziening in de huisvesting die betrekking heeft op een voor blijvend gebruik bestemde voorziening in de huisvesting en zelf opdracht tot het tot stand brengen daarvan wenst te geven, dient de bouwplannen ter goedkeuring in bij burgemeester en wethouders.

2. Burgemeester en wethouders onthouden alleen dan hun goedkeuring ingevolge deze wet aan bouwplannen, indien deze in strijd zijn niet de eisen gesteld krachtens artikel 77, derde lid, dan wel indien de geraamde kosten naar hun oordeel te hoog zijn.

3. Burgemeester en wethouders beslissen binnen 4 maanden na ontvangst van de bouwplannen en zenden afschrift van het besluit binnen 14 dagen aan het bevoegd gezag.

4. Burgemeester en wethouders kunnen voor het einde van de beslistermijn bedoeld in het derde lid, deze eenmaal met ten hoogste 2 maanden\verlengen onder mededeling aan het bevoegd gezag. Burgemeester en wethouders zenden afschrift van dit besluit binnen 14 dagen aan het bevoegd gezag.

5. Indien burgemeester en wethouders niet binnen 4 maanden, onderscheidenlijk 6 maanden hebben beslist, wordt de goedkeuring geacht te zijn gegeven.

6. Tegen onthouding van de goedkeuring bedoeld in het tweede lid, kan het bevoegd gezag in beroep komen bij gedeputeerde staten. Het beroep wordt ingesteld binnen 30 dagen te rekenen van de dag waarop afschrift van het besluit is verzonden.

Artikel 82. 1. De gemeente brengt een voor blijvend gebruik bestemde voorziening in de huisvesting van een bijzondere school slechts tot stand, indien tussen burgemeester en wethouders en het bevoegd gezag overeenstemming bestaat over de bouwplannen en de wijze van uitvoering.

2. Artikel 81. tweede lid, is van overeenkomstige toepassing.

Artikel 83. Over de plannen voor de bouw, uitbreiding of algehele aanpassing van een schoolgebouw vraagt het bevoegd gezag het onderwijskundig advies van de inspecteur. Het bevoegd gezag van een bijzondere school zendt afschrift aan burgemeester en wethouders van het advies van de inspecteur hij de indiening van de plannen bedoeld in de eerste volzin.

Artikel 84. 1. Burgemeester en wethouders zijn bevoegd een gedeelte van een gebouw of terrein dat voor langer dan 1 jaar niet nodig zal zijn voor de daar gevestigde school gedurende die tijd als huisvesting voor een andere school of voor ander onderwijs te bestemmen. Tevens zijn burgemeester en wethouders bevoegd ten behoeve van het onderwijs in lichamelijke oefening of expressieactiviteiten een gebouw of terrein dan wel een gedeelte daarvan dat voor langer dan 1 jaar gedurende gedeelten van de dag of in het geheel niet nodig zal zijn voor de daar gevestigde school, gedurende die tijd als huisvesting voor een andere school of voor ander onderwijs te bestemmen.

2. Indien het gebouw of terrein in gebruik is voor een bijzondere school, plegen burgemeester en wethouders vooraf overleg met het bevoegd gezag en, indien de huisvesting is bestemd voor een bijzondere school, ook met het bevoegd gezag van die school. In geval van geschil omtrent de toepassing van dit artikel, kunnen burgemeester en wethouders de beslissing van gedeputeerde staten inroepen.

Artikel 85. 1. Een gedeelte van een gebouw of terrein dat tijdelijk niet nodig is voor de daarin gevestigde school en evenmin op grond van artikel 84, eerste lid, voor een andere school of voor ander onderwijs is bestemd, kan door het bevoegd gezag worden verhuurd voor andere doeleinden. Indien het een bijzondere school betreft, is daarvoor toestemming van burgemeester en wethouders vereist. Het verzoek wordt schriftelijk ingediend.

2. Burgemeester en wethouders verlenen de toestemming bedoeld in het eerste lid, niet, indien:

a. het voorgenomen gebruik zich niet verdraagt met het onderwijs aan de in het gebouw gevestigde school:

b. het te verhuren gedeelte bestemd zal zijn voor woonruimte als bedoeld in artikel 1623a, tweede lid, van het Burgerlijk Wetboek of voor bedrijfsruimte als bedoeld in artikel 1624, tweede lid, van dat wetboek. De toestemming wordt verleend voor een tijdvak van ten hoogste 1 jaar. Indien binnen dit tijdvak een verzoek als bedoeld in artikel 88, tweede lid. wordt gedaan en de beslissing daarop onherroepelijk wordt of door Ons in beroep wordt bevestigd of genomen op een na dat tijdvak gelegen tijdstip, wordt de toestemming van rechtswege verlengd tot dat tijdstip.

3. Het verzoek om de toestemming bedoeld in liet eerste lid, vermeldt het voorgenomen gebruik en de gewenste periode van verhuur.

4. Ten aanzien van de verhuur van een gedeelte van een gebouw of terrein van een openbare school zijn het tweede lid onder a en h, alsmede de tweede volzin van dat lid, van overeenkomstige toepassing.

5. Over een verzoek om toestemming als bedoeld in het derde lid, dan wel een voornemen tot verhuur als bedoeld in het vierde lid, vragen burgemeester en wethouders het onderwijskundig advies van de inspecteur binnen wiens ambtsgebied de school is gevestigd.

6. De huurovereenkomst wordt voor een bepaalde tijd aangegaan en voorziet in de mogelijkheid voor het verstrijken van de duur van de overeenkomst deze schriftelijk te beëindigen, indien:

 

7. De overeenkomst eindigt van rechtswege op het tijdstip waarop het tijdvak bedoeld in het tweede lid, tweede volzin, verstrijkt. Op de overeenkomst en, indien deze wordt ingesteld, op de vordering tot ontruiming na het einde van de overeenkomst, zijn de bepalingen van de Huurwet (Stb. 1981. 4651 niet van toepassing.

8. De huurovereenkomst wordt schriftelijk aangegaan en bevat ten minste:

 

9. Het zonder toestemming van burgemeester en wethouders verhuren van een gebouw of terrein door het bevoegd gezag van een bijzondere school alsmede elk niet dit artikel strijdig beding opgenomen in een huurovereenkomst met betrekking tot schoolgebouwen, is nietig.

10. In geval van geschil omtrent de toepassing van dit artikel kunnen burgemeester en wethouders of het bevoegd gezag van een bijzondere school de beslissing van gedeputeerde staten inroepen.

Artikel 86. 1. Voor zover niet nodig voor de daarin gevestigde school kunnen de gebouwen van openbare en bijzondere scholen door het bevoegd gezag worden gebruikt of aan derden in gebruik worden gegeven voor ander onderwijs, dan wel voor andere culturele, maatschappelijke of recreatieve doeleinden.

2. Indien een gebouw van een openbare of een bijzondere school op grond van het eerste lid in gebruik is, eindigt dit gebruik, indien burgemeester en wethouders artikel 84 wensen toe te passen dan wel het bevoegd gezag het in gebruik gegeven deel nodig heeft voor de eigen school. Het gebruik van een openbare of een bijzondere school op grond van het eerste lid voor andere culturele, maatschappelijke of recreatieve doeleinden dan voor ander onderwijs eindigt eveneens, indien het bevoegd gezag het gebouw in gebruik wenst te geven voor ander onderwijs.

3. Burgemeester en wethouders nemen de gebouwen van de openbare scholen die zij willen bestemmen voor doeleinden als bedoeld in het eerste lid, met vermelding van de voorgenomen bestemming op in het plan bedoeld in artikel 12 en het programma bedoeld in artikel 18 van de Kaderwet specifiek welzijn.

4. Voor zover het gebouw van een bijzondere school niet reeds op grond van het eerste lid in gebruik is, kunnen burgemeester en wethouders het gebouw buiten de tijden waarin het voor basisonderwijs nodig is, bestemmen voor gebruik door derden voor educatieve doeleinden. Burgemeester en wethouders gaan daartoe niet over dan na overleg met het bevoegd gezag. Indien het overleg niet tot overeenstemming leidt, kunnen burgemeester en wethouders de beslissing van gedeputeerde staten inroepen. Bij algemene maatregel van bestuur, de Onderwijsraad gehoord, kan nader worden aangegeven wat onder educatieve doeleinden als bedoeld in dit lid kan worden begrepen.

5. De gemeenteraad stelt een regeling vast omtrent het gebruik op grond van dit artikel van de gebouwen van de openbare en bijzondere scholen. De regeling houdt voorschriften in ter voorkoming van schade en van hinder voor het onderwijs en voor de wijze waarop de kosten van dat gebruik worden berekend.

Artikel 87. Bij algemene maatregel van bestuur, de Onderwijsraad gehoord, kan nader worden aangegeven wat onder ander onderwijs als bedoeld in de artikel 84, 85 en 86 kan worden begrepen.

Artikel 88. 1. Gedeputeerde staten kunnen desgevraagd beslissen dat het bevoegd gezag van een bijzondere school dat eigenaar is van het gebouw en terrein, blijvend heeft opgehouden deze of een voor eigendomsoverdracht vatbaar gedeelte daarvan, voor de school te gebruiken. Het verzoek om de beslissing wordt gedaan door burgemeester en wethouders of door het bevoegd gezag van de bijzondere school. Zodra deze beslissing onherroepelijk is geworden of door Ons in beroep is bevestigd of genomen, wordt zij overgeschreven in de voor eigendomsovergang bestemde openbare registers. Door de overschrijving gaat de eigendom over op de gemeente.

2. Op verzoek van burgemeester en wethouders dan wel van het bevoegd gezag van een bijzondere school dat eigenaar is van het schoolgebouw, kunnen gedeputeerde staten verklaren dat een gedeelte van het gebouw dat niet vatbaar is voor eigendomsoverdracht, blijvend niet meer voor het onderwijs nodig is. Alvorens op het verzoek van het bevoegd gezag van een bijzondere school te beslissen, horen gedeputeerde staten burgemeester en wethouders.

3. Indien de beslissing van gedeputeerde staten tot inwilliging van het verzoek bedoeld in het tweede lid, onherroepelijk is geworden of door Ons in beroep is bevestigd of genomen, kan het bevoegd gezag van een bijzondere school, het desbetreffende gedeelte van het gebouw met toestemming van burgemeester en wethouders verhuren.

4. De toestemming bedoeld in het derde lid, wordt verleend voor een tijdvak van ten hoogste 3 jaren. Op schriftelijk verzoek van het bevoegd gezag kan dit tijdvak telkens worden verlengd met een termijn van ten hoogste 3 jaren.

5. Met betrekking tot huurovereenkomsten ingevolge het derde lid, is artikel 85, tweede lid, eerste volzin, en vierde tot en met tiende lid, van overeenkomstige toepassing.

Artikel 89. 1 Indien het krachtens de artikelen 85 of 88 verhuurde eigendom is van het bevoegd gezag van een bijzondere school, en de gemeente op grond van de regeling bedoeld in artikel 51, derde lid, van het Rijk geen of een gedeeltelijke vergoeding voor de stichtingskosten ontvangt, betaalt het bevoegd gezag aan de gemeente het bedrag van de gederfde vergoeding. Burgemeester en wethouders kunnen met toestemming van gedeputeerde staten besluiten het door het bevoegd gezag van de bijzondere school verschuldigde bedrag al dan niet lager te stellen. Burgemeester en wethouders zenden afschrift van het besluit aan het bevoegd gezag van de bijzondere school.

2. Voorzieningen aan gebouwen of terreinen in verband met verhuur krachtens de artikelen 85 of 88 door het bevoegd gezag van een bijzondere school, komen niet ten laste van de gemeente.

Artikel 90. 1. Onze minister stelt jaarlijks voor 1 augustus programma's van eisen vast die de grondslag vormen voor de vergoeding van de voorzieningen bedoeld in het derde lid, met uitzondering van de in artikel 90b bedoelde voorzieningen. Het programma van eisen kan tussentijds worden gewijzigd in verband met loon- en prijsontwikkelingen. Elk programma van eisen omvat:

 

2. De programma's van eisen voldoen aan de redelijke behoeften van een in normale omstandigheden verkerende school.

3. Programma's van eisen worden vastgesteld voor onderscheidenlijk:

a. de voor blijvend en tijdelijk gebruik bestemde voorzieningen in de huisvesting, met uitzondering van de voorzieningen ten behoeve van het onderwijs in lichamelijke oefening die zijn gesticht voor het lager onderwijs en waarvan het gebruik door het basisonderwijs naar het oordeel van Onze minister noodzakelijk is, of die zijn gesticht voor het basisonderwijs,

b. de andere voorzieningen aangegeven in artikel 74, tweede lid, met uitzondering van de andere voorzieningen ten behoeve van het onderwijs in lichamelijke oefening, alsmede de onroerendgoedbelastingen met uitzondering van de onroerendgoedbelastingen ter zake van voorzieningen ten behoeve van het onderwijs in lichamelijke oefening,

c. de voor blijvend en tijdelijk gebruik bestemde voorzieningen in de huisvesting ten behoeve van het onderwijs in lichamelijke oefening die zijn gesticht voor het lager onderwijs en waarvan het gebruik door het basisonderwijs naar het oordeel van Onze minister noodzakelijk is, of die zijn gesticht voor het basisonderwijs, en

d. de andere voorzieningen aangegeven in artikel 74, tweede lid, ten behoeve van het onderwijs in lichamelijke oefening die zijn gesticht voor het lager onderwijs en waarvan het gebruik door het basisonderwijs naar het oordeel van Onze minister noodzakelijk is, of die zijn gesticht voor het basisonderwijs, alsmede de onroerendgoedbelastingen ter zake van voorzieningen ten behoeve van het onderwijs in lichamelijke oefening.

4. De voorlopige vaststelling van de bedragen ten behoeve van tijdelijke voorzieningen in de huisvesting bestaande uit nieuwbouw en uitbreiding omvat de bedragen geldende voor voorzieningen die in het jaar volgend op het jaar van de voorlopige vaststelling in gebruik worden genomen. De voorlopige vaststelling van de bedragen ten behoeve van voor blijvend gebruik bestemde voorzieningen in de huisvesting bestaande uit nieuwbouw en uitbreiding omvat de bedragen geldend voor voorzieningen die in het tweede jaar volgend op het jaar van de voorlopige vaststelling in gebruik worden genomen.

5. Alvorens de programma's van eisen bedoeld in het eerste lid, worden vastgesteld, vraagt Onze minister advies aan een door hem in te stelten adviesgroep waarin zijn vertegenwoordigd organisaties van gemeente- en schoolbesturen. Bij algemene maatregel van bestuur worden nadere voorschriften gegeven omtrent taak, samenstelling en werkwijze.

6. Alle ontwerpen van besluiten tot vaststelling of tussentijdse wijziging van de programma's van eisen worden gezamenlijk bekend gemaakt in de Nederlandse Staatscourant. De besluiten treden niet in werking dan nadat 45 dagen na die bekendmaking zijn verstreken. De vastgestelde programma's van eisen onderscheidenlijk de tussentijdse wijzigingen daarin, worden binnen een maand na de vaststelling of wijziging bekend gemaakt in de Nederlandse Staatscourant.

Artikel 90a. 1. Het programma van eisen bedoeld in artikel 90, derde lid onder a,

heeft betrekking op:

 

2. Het programma van eisen bedoeld in artikel 90, derde lid onder b, heeft betrekking op:

 

3. Het programma van eisen bedoeld in artikel 90, derde lid onder c,

heeft betrekking op:

4. Het programma van eisen bedoeld in artikel 90, derde lid onder d, heeft betrekking op:

 

5. Onze minister hoort de Onderwijsraad over de programma's van eisen bedoeld in het eerste lid onder c, het tweede lid onder c en f, het derde lid onder c, en het vierde lid onder b.

Artikel 90b. 1. Onze minister stelt jaarlijks voor 1 augustus een programma van eisen vast dat de grondslag vormt voor de vergoeding van de voorzieningen in de huisvesting, bestaande uit schoolterreinen. Het programma van eisen kan tussentijds worden gewijzigd in verband met loon- en prijsontwikkelingen.

2. Onze minister stelt op de grondslag van het programma van eisen de vergoeding vast betreffende de in het eerste lid bedoelde terreinen.

3. Artikel 90, vijfde en zesde lid, is van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat het ontwerp van een besluit gezamenlijk met de ontwerpen van de besluiten bedoeld in artikel 90, zesde lid, bekend worden gemaakt.

Artikel 90c. 1. Onze minister stelt binnen 9 maanden na afloop van het eerste jaar ten behoeve waarvan dein artikel 90, eerste lid onder b, bedoelde voorlopige bedragen zijn vastgesteld, de bedragen, de Raad voor de gemeentefinanciën gehoord, definitief vast. De definitieve bedragen worden op dezelfde wijze onderscheiden als de voorlopige bedragen.

2. Het ontwerp van een besluit tot vaststelling van de definitieve bedragen wordt bekend gemaakt in de Nederlandse Staatscourant. Het besluit treedt niet in werking dan nadat 30 dagen na die bekendmaking zijn verstreken. De definitieve vergoedingsbedragen worden tezamen met een toelichting binnen een maand na de vaststelling bekend gemaakt in de Nederlandse Staatscourant.

Artikel 91. 1. Bij algemene maatregel van bestuur worden nadere voorschriften gegeven voor de uitvoering van deze afdeling.

2. De algemene maatregel van bestuur bedoeld in het eerste lid, wordt aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal overgelegd. De maatregel treedt niet in werking dan nadat 30 dagen na de overlegging zijn verstreken en gedurende die termijn niet door of namens de Kamer de wens wordt te kennen gegeven dat het in die maatregel geregelde onderwerp bij de wet wordt geregeld. Alsdan wordt een daartoe strekkend wetsontwerp zo spoedig mogelijk ingediend.

AFDELING 4. Materiële instandhouding

Artikel 92. 1. Onze minister stelt jaarlijks voor 1 augustus programma's van eisen vast die de grondslag vormen voor de vergoeding van de voorzieningen bedoeld in het derde lid. Het programma van eisen kan tussentijds worden gewijzigd in verband met loon- en prijsontwikkelingen. Elk programma van eisen omvat:

2. De programma's van eisen voldoen aan de redelijke behoeften van een in normale omstandigheden verkerende school.

3. Programma's van eisen worden vastgesteld voor de materiele voorzieningen ten behoeve van de instandhouding van onderscheidenlijk:

a. de scholen, en

b. de ruimten voor het onderwijs in lichamelijke oefening.

4. Artikel 90, vijfde en zesde lid, is van toepassing, met dien verstande dat de ontwerpen van de besluiten gezamenlijk met de ontwerpen van de besluiten bedoeld in artikel 90, zesde lid, bekend worden gemaakt.

Artikel 93. 1. Het programma van eisen bedoeld in artikel 92. derde lid onder a. wordt onderverdeeld in:

3. Onze minister hoort de Onderwijsraad over de programma's van eisen voor zover het betreft de niet gebouwafhankelijke eisen.

Artikel 94. 1. Onze minister stelt binnen 9 maanden na afloop van het jaar ten behoeve waarvan de in artikel 92, eerste lid onder b, bedoelde voorlopige bedragen zijn vastgesteld de bedragen, de Raad voor de gemeentefinanciën gehoord, definitief vast. De definitieve bedragen worden op dezelfde wijze onderscheiden als de voorlopige bedragen.

2. Het ontwerp van een besluit tot vaststelling van de definitieve bedragen wordt bekend gemaakt in de Nederlandse Staatscourant. Het besluit treedt niet in werking dan nadat 30 dagen na die bekendmaking zijn verstreken. De definitieve vergoedingsbedragen worden tezamen met een toelichting binnen een maand na de vaststelling bekend gemaakt in de Nederlandse Staatscourant.

Artikel 95. Onze minister kan voor door hem aan te wijzen groepen van scholen de vergoedingsbedragen betreffende de in artikel 92, derde lid, bedoelde voorzieningen hoger stellen. Het desbetreffende besluit vermeldt tevens de grondslag van de vergoeding.

Artikel 96. 1. Indien een bijzondere school gedeeltelijk is gehuisvest in een verplaatsbare, voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening in de huisvesting die niet als hoofdgebouw voor de school in gebruik is en waarvan de eigendom hij de gemeente berust, zorgt de gemeente voor het deel van de materiële instandhouding waarop de gebouwafhankelijke eisen bedoeld in artikel 93. eerste lid onder a 1', betrekking hebben, en het bevoegd gezag van de bijzondere school voor het deel van de materiële instandhouding waarop de gebouwafhankelijke eisen bedoeld in artikel 93, eerste lid onder a 2` tot en met 7°, betrekking hebben.

2. Indien een bijzondere school geheel of gedeeltelijk is gehuisvest in

a. een schoolgebouw,

b. een gebouwencomplex,

c. een ander gebouw, of

d. een voor multifunctionele doeleinden bestemd gebouw,

waarvan de eigendom bij de gemeente berust, en burgemeester en wethouders en het bevoegd gezag van de bijzondere school gezamenlijk te kennen geven dat die voorziening in de huisvesting ten behoeve van de bijzondere school als hoofdgebouw in gebruik is, zorgt

1'. de gemeente voor het deel van de materiele instandhouding waarop de gebouwafhankelijke eisen bedoeld in artikel 93, eerste lid onder a 1 , betrekking hebben, en

Y. het bevoegd gezag voor het deel van de materiële instandhouding waarop de gebouwafhankelijke eisen bedoeld in artikel 93, eerste lid onder a 2' tot en met 7 betrekking hebben.

3. Het eerste en het tweede lid zijn niet van toepassing op ruimten voor het onderwijs in lichamelijke oefening.

a, Het bevoegd gezag van een bijzondere school dat eigenaar is van het schoolgebouw, kan met burgemeester en wethouders overeenkomen dar de gemeente het deel van de materiële instandhouding waarop de gebouwafhankelijke eisen betrekking hebben, geheel of gedeeltelijk verzorgt.

5. Het bevoegd gezag van een bijzondere school dat geen eigenaar is van een schoolgebouw, kan in de gevallen bedoeld in het tweede lid. met burgemeester en wethouders overeenkomen dat het bevoegd gezag van de bijzondere school het deel van de materiele instandhouding geheel verzorgt waarop de gebouwafhankelijke eisen betrekking hebben.

AFDELING 5. Wijze van bekostiging

5.1. Huisvesting

Artikel 97. 1. Met inachtneming van de voorlopige onderscheidenlijk definitieve bedragen, voor zover betrekking hebbend op het programma van eisen bedoeld in artikel 90a, eerste lid onder c, en derde lid onder c, stellen burgemeester en wethouders aan het bevoegd gezag van een bijzondere school de middelen ter beschikking voor de aanschaffing van de onderwijs leerpakketten en het meubilair. Indien het bevoegd gezag de totstandbrenging van een voor blijvend gebruik bestemde voorziening in de huisvesting niet uitzondering van onderwijsleerpakketten en meubilair, zelf verzorgt, worden tevens de daarvoor vastgestelde voorlopige onderscheidenlijk definitieve bedragen ter beschikking gesteld.

2. De in het eerste lid bedoelde middelen voor de aanschaffing van het meubilair worden slechts uitgekeerd voor zover het meubilair niet kan worden aangeschaft uit de gemeente ter beschikking staand meubilair als bedoeld in het desbetreffende programma van eisen. Burgemeester en wethouders verdelen deze voorzieningen ten behoeve van de daarvoor in aanmerking komende openbare en bijzondere scholen naar evenredigheid van de behoefte daaraan. Bij geschil over de toepassing van dit artikel kan het bevoegd gezag van een bijzondere school ter zake van het besluit van burgemeester en wethouders de beslissing van gedeputeerde staten inroepen.

3. De gemeente vergoedt aan het bevoegd gezag van een bijzondere school dat is onderworpen aan een of meer der in artikel 272. onder a, van de gemeentewet bedoelde onroerendgoedbelastingen het bedrag van de geheven belastingen.

Artikel 98. 1. Het Rijk vergoedt aan de gemeenten de kosten van de voorzieningen bedoeld in artikel 90, voor zover het betreft de onderdelen bedoeld in artikel 90a, eerste en derde lid. De vergoeding bedeeld in de eerste volzin, geschiedt voor wat betreft de onderdelen bedoeld in artikel 90a, eerste lid onder a tot en met d, en derde lid onder a tot en met c, jaarlijks gedurende een bepaalde periode. Grondslag van deze vergoedingen zijn de bedragen vastgesteld voor het jaar waarin de voorzieningen tot stand zijn gekomen.

2. Het Rijk vergoedt jaarlijks aan de gemeenten de kosten van de voorzieningen bedoeld in artikel 90, voor zover het betreft de onderdelen bedoeld in artikel 90a, tweede en vierde lid. Grondslag van deze vergoedingen zijn de voor het desbetreffende jaar vastgestelde bedragen.

3. Het Rijk vergoedt aan de gemeenten de kosten van de voorziening bedoeld in artikel 90h. voor zover door Onze minister goedgekeurd.

4. Het Rijk vergoedt aan de gemeenten de door Onze minister goedgekeurde kosten van de voorzieningen in de huisvesting bedoeld in artikel 69, vijfde lid, voor zover vergoeding niet reeds op grond van het eerste lid plaatsvindt. en bedoeld in artikel 70a. De vergoeding geschiedt door vaststelling of aanpassing van de uitkering die de gemeente krachtens het eerste lid voor het betrokken gebouw ontvangt.

5. Het Rijk vergoedt aan de gemeente de huur van de bij algemene maatregel van bestuur aan te wijzen voorzieningen in de huisvesting op de in die algemene maatregel van bestuur aan te geven wijze.

6. Indien de vergoeding bedoeld in het eerste lid, voor de voorziening in de huisvesting bestaande uit nieuwbouw en uitbreiding, met uitzondering van onderwijsleerpakketten en meubilair, wegens bijzondere omstandigheden niet voldoende is om in overeenstemming met de desbetreffende programma's van eisen te voorzien in de huisvesting van een school, kunnen burgemeester en wethouders aan Onze minister een hogere vergoeding vragen. Dit verzoek kan ook worden gedaan door het bevoegd gezag van een bijzondere school dat zelf voor de voorziening in de huisvesting zorgt. Een verzoek om verhoging moet zijn ingediend voordat de desbetreffende voorzieningen tot stand worden gebracht. Onze minister beslist. gedeputeerde staten gehoord.

7. Bij toekenning van een hogere vergoeding stellen burgemeester en wethouders het bedrag waarmee de vergoeding is verhoogd. ter beschikking aan het bevoegd gezag van een bijzondere school dat zelf voor de voorziening in de huisvesting zorgt en waarvoor wegens de bijzondere omstandigheden bedoeld m het zesde lid, de vergoeding voor de in dat lid bedoelde voorzieningen niet voldoende is oni in overeenstemming niet de desbetreffende programma's van eisen in de huisvesting te voorzien.

Artikel 99 (vervallen)

§ 2. Materiële instandhouding

Artikel 100. 1. Behoudens de gevallen bedoeld in het tweede en het derde lid, vergoedt het Rijk jaarlijks aan:

a. het bevoegd gezag dat eigenaar is van een schoolgebouw, dan wel de gemeente die eigenaar is van een schoolgebouw, de kosten van het deel van de materiële instandhouding waarop de gebouwafhankelijke eisen bedoeld in artikel 93, eerste lid onder a, betrekking hebben;

b. het bevoegd gezag de kosten van het deel van de materiële instandhouding waarop de niet gebouwafhankelijke eisen bedoeld in artikel 93, eerst lid onder b, betrekking hebben;

c. het bevoegd gezag dat eigenaar is van een voorziening in de huisvesting ten behoeve van het onderwijs in lichamelijke oefening, de kosten van de materiële instandhouding waarop de in artikel 93, tweede lid, bedoelde eisen betrekking hebben;

d. het bevoegd gezag dat geen eigenaar is van een voorziening in de huisvesting ten behoeve van het onderwijs in lichamelijke oefening de kosten van de materiële instandhouding, met inachtneming van het bij algemene maatregel van bestuur bepaalde.

2. In de gevallen bedoeld in artikel 96, eerste en tweede lid, vergoedt het Rijk jaarlijks aan:

a. de gemeente het deel van de kosten van de materiële instandhouding waarop de gebouwafhankelijke eisen bedoeld in artikel 93, eerste lid onder a 1-, betrekking hebben, en

b. het bevoegd gezag van de bijzondere school het deel van de kosten van de materiële instandhouding waarop de gebouwafhankelijke eisen bedoeld in artikel 93, eerste lid onder a 2" tot en met T, betrekking hebben

3. Indien toepassing is gegeven aan het bepaalde in artikel 96. vijfde lid. vergoedt het Rijk aan het in dat lid bedoelde bevoegd gezag van de bijzondere school het deel van de kosten van de materiële instandhouding waarop de gebouwafhankelijke eisen betrekking hebben.

4. Grondslag voor de vergoeding van de in het eerste. tweede en derde lid bedoelde kosten zijn de voor het desbetreffende jaar vastgestelde bedragen.

Artikel 101. 1. Het bevoegd gezag van een openbare school, en het bevoegd gezag van een bijzondere school dat de materiële instandhouding geheel zelf verzorgt. kan voor 31 december van het jaar waarin de voorlopige vaststelling van de bedragen bedoeld in artikel 92, eerste lid onder b plaats vindt, Onze minister verhoging van de vergoeding vragen, indien op grond van bijzondere omstandigheden van de school het totale bedrag niet voldoende is voor de noodzakelijke uitgaven van de school.

2. Indien de gemeente voor een bijzondere school geheel of gedeeltelijk het deel van de materiële instandhouding verzorgt waarop de gebouwafhankelijke eisen bedoeld in artikel 93, eerste lid onder a, en tweede lid onder a, betrekking hebben, kunnen burgemeester en wethouders op grond van bijzondere omstandigheden van de school verhoging van de daartoe strekkende vergoeding vragen.

3. Het bevoegd gezag van een bijzondere school als bedoeld in het tweede lid, kan op grond van bijzondere omstandigheden van de school verhoging vragen van de vergoeding voor de materiële instandhouding die het zelf verzorgt.

4. Onze minister beslist, de Onderwijsraad gehoord.

Artikel 102. 1. Indien een gemeente een of meer scholen in stand houdt, stelt de gemeenteraad jaarlijks voorlopig vast:

a. het totaal van de bedragen die in het voorafgaande kalenderjaar zijn uitgegeven ten behoeve van de materiele instandhouding,

b. het totaal van de ontvangsten dat is gebaseerd op de bedragen die krachtens artikel 94 voor de voorzieningen voor de materiële instandhouding voor het kalenderjaar zijn vastgesteld,

c. het totaal van de aanvullende ontvangsten waaronder worden verstaan de bedragen die krachtens artikel 101 voor de materiële instandhouding voor dat kalenderjaar zijn vastgesteld, en

d. een staat van voorzieningen die zijn ingesteld ten behoeve van het openbaar onderwijs.

2. Indien de gemeente een deel van de ontvangsten bedoeld in het eerste lid onder ben c, toevoegt aan een voorziening, wordt dat deel aangemerkt als een uitgave bedoeld in het eerste lid onder a. Indien de gemeente bedragen aan een voorziening onttrekt, worden deze aangemerkt als ontvangsten bedoeld in het eerste lid onder h.

3. Bij het vaststellen van de bedragen bedoeld in het eerste lid onder a, b en c, worden buiten beschouwing gelaten de uitgaven en ontvangsten voor administratie, beheer en bestuur bedoeld in artikel 93, eerste lid onder b 3', en voor de materiële instandhouding van het onderwijs in lichamelijke oefening.

4. Om de 5 jaar stelt de gemeenteraad voorlopig vast het totaal van de vastgestelde uitgaven en ontvangsten in de voorafgaande 5 kalenderjaren, zoals in de voorafgaande leden is aangegeven. Indien de uitgaven hoger zijn dan de ontvangsten, bepaalt de gemeenteraad tevens het bedrag van de overschrijding.

5. Na sluiting van de rekening van de gemeente stelt de gemeenteraad de in het eerste en vierde lid bedoelde bedragen, zo nodig gewijzigd, vast. In het geval de uitgaven hoger zijn dan de ontvangsten bedoeld in het vierde lid, drukt de gemeenteraad vervolgens het overschrijdingsbedrag uit in een percentage van het totaal van de ontvangsten bedoeld in het eerste lid onder b. Het percentage wordt afgerond tot twee decimalen. Afronding naar beneden vindt plaats indien de derde decimaal kleiner is dan 5, en naar boven indien deze decimaal ten minste 5 bedraagt.

6. In het jaar volgend op de definitieve vaststelling bedoeld in het vijfde lid, wordt het overschrijdingsbedrag vastgesteld waarop het bevoegd gezag van een bijzondere school. die gedurende een of meer jaren van het desbetreffende tijdvak in de gemeente was gevestigd, aanspraak heeft. Dit overschrijdingsbedrag wordt vastgesteld door het percentage bedoeld in het vijfde lid, te vermenigvuldigen met het totaal van de ontvangsten van een bijzondere school dat is gebaseerd op de bedragen die krachtens artikel 94 voor het desbetreffende tijdvak zijn vastgesteld, met dien verstande dat bij het vaststellen van het totaal van de ontvangsten bedoeld in voorgaande volzin, buiten beschouwing blijven de ontvangsten op grond van de programma's van eisen voor administratie, beheer en bestuur bedoeld in artikel 93, eerste lid onder b 3-, en voor de materiële instandhouding van het onderwijs in lichamelijke oefening.

7. Indien de gemeente voor een bijzondere school het deel van de materiële instandhouding waarop de gebouwafhankelijke eisen bedoeld in artikel 93, eerste lid onder a, betrekking hebben, geheel of gedeeltelijk verzorgt, wordt een overeenkomstig deel van de ontvangsten in mindering gebracht op het totaal van de ontvangsten voor de betrokken school waarover ingevolge het zesde lid het overschrijdingsbedrag wordt vastgesteld.

8. Indien een gemeente gedurende een gedeelte van het desbetreffende tijdvak een of meer scholen in stand houdt, wordt voor het vaststellen van het overschrijdingsbedrag bedoeld in het zesde lid, uitgegaan van het totaal van de ontvangsten van een bijzondere school over een overeenkomstig gedeelte van het desbetreffende tijdvak.

9. Na de voorlopige vaststelling van het overschrijdingsbedrag keren burgemeester en wethouders aan het bevoegd gezag van een bijzondere school dat op grond van het zesde lid aanspraak heeft op een uitkering, een voorschot uit. Het voorschot omvat het voorlopig vastgestelde bedrag van de overschrijding, berekend op de wijze als is aangegeven in het zesde, zevende en achtste lid. Het voorschot wordt verrekend met de definitieve uitkering. Indien een te hoog voorschot is uitgekeerd, stort het bevoegd gezag van een bijzondere school het verschil terug in de gemeentekas. Burgemeester en wethouders zijn bevoegd tijdens het vijfjarig tijdvak op verzoek van het bevoegd gezag van een bijzondere school jaarlijks een deel van het naar verwachting uit te betalen voorschot in mindering daarop uit te keren.

10. Aan het bevoegd gezag van de bijzondere scholen wordt een afschrift gezonden van het besluit tot voorlopige en definitieve vaststelling van het overschrijdingsbedrag. Daarbij is opgenomen een staat van de voorzieningen bedoeld in het eerste lid onder d, waarin per kalenderjaar wordt aangegeven het verloop van de toevoegingen aan en de onttrekkingen aan de voorzieningen. De toezending geschiedt binnen 14 dagen na de day waarop de gemeenteraad het besluit heeft genomen. Het bevoegd gezag van een bijzondere school kan binnen 30 dagen, te rekenen van de dag van de toezending, bij gedeputeerde staten tegen het besluit in beroep komen.

Artikel 103 (vervallen)

4 3. Personeel

Artikel 104. 1. Het Rijk vergoedt aan het bevoegd gezag van de openbare en bijzondere scholen de uitgaven voor het personeel benoemd met inachtneming van de artikelen 14 tot en met 21.

2. De vergoeding omvat de uitgaven waartoe het bevoegd gezag krachtens wettelijk voorschrift is verplicht, ter zake van:

a. salarissen, toelagen, uitkeringen:

b. wettelijk verschuldigde en niet verhaalbare premies.

Artikel 105. 1. Op de vergoeding van de uitgaven voor het personeel worden in mindering gebracht de salarissen, toelagen, uitkeringen of andere bijdragen waarop aanspraak wordt gemaakt door personeel dat:

a. benoemd is met voorbijgaan van gewezen personeel dat een gelijksoortige functie heeft uitgeoefend en dat in het genot is van wachtgeld, of, indien dit geval zich niet voordoet, van een andere ontslaguitkering en direct aan die ontslaguitkering voorafgaand langer dan een jaar onafgebroken in dienst is geweest van het bevoegd gezag;

b. bij het ingaan van de benoeming de pensioengerechtigde leeftijd heeft bereikt of na de maand waarin die leeftijd is bereikt, aan een school van het bevoegd gezag verbonden blijft;

c. anders dan wegens vervanging langer dan 1 jaar in tijdelijke dienst verbonden is geweest aan een school van het bevoegd gezag, tenzij Onze minister hiervoor toestemming heeft verleend.

2. Op de vergoeding worden eveneens in mindering gebracht de salarissen. de toelagen, de uitkeringen en de vergoedingen waarop aanspraak wordt gemaakt door directeuren en groepsleraren die naast de aan hun taken verbonden werkzaamheden, nevenwerkzaamheden verrichten die vermenging van belangen tot gevolg hebben.

3. Het eerste lid onder a iseveneens van toepassing, indiende benoeming heeft plaatsgevonden in aansluiting op een benoeming in tijdelijke dienst in dezelfde functie.

4. Met gewezen personeel dat in het genot is van wachtgeld of een andere ontslaguitkering als bedoeld in het eerste lid onder a. wordt gelijk gesteld personeel aan wie op grond van het leerlingenverloop op of na 1 februari ontslag is of zal worden aangezegd, op grond van welk ontslag recht op wachtgeld of een andere ontslaguitkering zou kunnen ontstaan.

5. Onze minister past de vermindering bedoeld in het eerste lid, niet toe indien het betreft de benoeming aan een school waarvoor het bevoegd gezag steeds een aanvullend, door Onze minister erkend bewijs van bekwaamheid eist en de ontslag uitkeringsgenietende dit bewijs niet bezit.

6. Onze minister kan wegens gewichtige redenen op verzoek van het bevoegd gezag beslissen dat de vermindering van de vergoeding niet zal plaatsvinden.

AFDELING 6 Beëindiging van de bekostiging

Artikel 106. 1. Onze minister kan, de Onderwijsraad gehoord, bepalen dat de vergoedingen geheel of gedeeltelijk worden ingehouden, indien het bevoegd gezag van een openbare school, onderscheidenlijk het bevoegd gezag van een bijzondere school, de bij of krachtens deze wet gegeven voorschriften, onderscheidenlijk gestelde bekostigingsvoorwaarden, niet nakomt.

2. Onze minister kent de vergoedingen wederom toe, indien blijkt dat de reden voor de toepassing van het eerste lid is vervallen.

3. Afschrift van zijn beslissingen zendt Onze minister aan gedeputeerde staten en, indien het een bijzondere school betreft, aan burgemeester en wethouders.

Artikel 107. 1. De bekostiging van een bijzondere school wordt beëindigd, indien het gemiddelde van de aantallen leerlingen op de teldata genoemd in artikel 110, gedurende 3 achtereenvolgende schooljaren in elk van die jaren:

a. minder heeft bedragen dan 125, 100, 75 of 50, naar gelang de school is gevestigd in een gemeente met 100000 of meer, 50000 of meer maar minder dan 100000, 25000 of meer maar minder dan 50000 dan wel minder dan 25000 inwoners op 1 januari in het laatste der 3 schooljaren;

b. minder heeft bedragen dan het door Ons krachtens artikel 56, vierde lid, vastgestelde aantal;

c. minder heeft bedragen dan 50, indien artikel 56, vijfde lid, is toegepast.

2. Het eerste lid is niet van toepassing op de eerste 5 volledige schooljaren van de bekostiging der school.

3. De bekostiging volgens het eerste lid wordt niet beëindigd, indien het aantal leerlingen van de betrokken school in het laatste van de 3 schooljaren meer heeft bedragen dan 79, onderscheidenlijk 69, 49 of 29 en binnen een afstand van 3 km van de school geen school van dezelfde richting is gevestigd.

4. Op verzoek van het bevoegd gezag of de gemeenteraad kan Onze minister bepalen dat voor de toepassing van het eerste lid voor een door hem aan te wijzen deel van een gemeente en zonodig voor een daarbij te bepalen tijdvak een lager aantal leerlingen van kracht is dan op grond van het eerste lid onder a voor de betrokken gemeente geldt.

5. Onze minister kan op verzoek van het bevoegd gezag, burgemeester en wethouders van de betrokken gemeente en de Onderwijsraad gehoord, beslissen dat de bekostiging wordt voortgezet indien aan de school behoefte bestaat. Deze beslissing van Onze minister geldt telkens voor ten hoogste 3 schooljaren. Indien het bevoegd gezag tegen een afwijzing van het verzoek in beroep gaat en het beroep ongegrond wordt verklaard, eindigt de bekostiging op 1 augustus volgende op de datum van de beslissing op het beroep, tenzij daarbij anders wordt bepaald. Afschrift van zijn beslissing en van de beslissing in beroep zendt Onze minister aan gedeputeerde staten en aan burgemeester en wethouders.

Artikel 108. 1. De gemeenteraad besluit tot opheffing van een openbare school:

a. indien het gemiddelde van de aantallen leerlingen op de teldata genoemd in artikel 110, gedurende 3 achtereenvolgende schooljaren in elk van die jaren minder heeft bedragen dan 125, 100, 75 of 50 naar gelang de school is gevestigd in een gemeente met 100000 of meer, 50000 of meer maar minder dan 100000, 25000 of meer maar minder dan 50 000 dan wel minder dan 25000 inwoners op 1 januari in het laatste der 3 schooljaren en b. de instandhouding van de school niet noodzakelijk is om te voorzien in voldoende gelegenheid tot het volgen van openbaar onderwijs.

2. Het eerste lid is niet van toepassing op de eerste 5volledige schooljaren van de bekostiging der school.

3. De gemeenteraad besluit niet tot de opheffing bedoeld in het eerste lid, indien het aantal leerlingen van de betrokken school in het laatste van de drie schooljaren meer heeft bedragen dan 79, onderscheidenlijk 69, 49 i of 29 en binnen een afstand van 3 km van de school geen andere openbare school is gevestigd.

4. Op verzoek van de gemeenteraad kan Onze minister bepalen dat voor de toepassing van het eerste lid voor een door hem aan te wijzen deel van de gemeente en zonodig voor een daarbij te bepalen tijdvak een lager aantal leerlingen van kracht is dan op grond van het eerste lid voor de betrokken gemeente geldt.

5. Het besluit van de gemeenteraad bedoeld in het eerste lid, behoeft de goedkeuring van gedeputeerde staten. Gedeputeerde staten weigeren hun goedkeuring indien ten gevolge van de opheffing van de school niet meer zou zijn voorzien in voldoende gelegenheid tot het volgen van openbaar onderwijs.

6. De besluiten van de gemeenteraad en van gedeputeerde staten bedoeld in het eerste en het vijfde lid. worden openbaar gemaakt binnen 14 dagen na de datum waarop het besluit is genomen.

7. Tenzij door gedeputeerde staten bij de goedkeuring of door Ons in beroep anders is bepaald, geschiedt de opheffing met ingang van 1 augustus volgende op de datum van:

a. het besluit tot goedkeuring bedoeld in het vijfde lid, of

b. de beslissing op het beroep.

Artikel 109. 1. Indien de bekostiging van een bijzondere school ingevolge artikel 107 wordt beëindigd of het bevoegd gezag besluit tot opheffing van de school, eindigt het recht op het gebouw en terrein en worden alle roerende zaken, behalve die welke het bevoegd gezag uit eigen middelen heeft aangeschaft, aan de gemeente overgedragen.

2. Indien het bevoegd gezag van een bijzondere school eigenaar is van het gebouw en terrein, beslissen gedeputeerde staten op verzoek van burgemeester en wethouders dat het bevoegd gezag deze heeft opgehouden te gebruiken met ingang van de datum waarop de bekostiging eindigt. Deze beslissing wordt overgeschreven in de voor eigendomsovergang bestemde openbare registers. Door de overschrijving gaat de eigendom over op de gemeente.

3. Indien een openbare school ingevolge artikel 108 wordt opgeheven dar wel indien de bekostiging van een bijzondere school ingevolge artikel 107 wordt beëindigd of het bevoegd gezag besluit tot opheffing van de school, stort het bevoegd gezag niet bestede vergoedingen terug in de desbetreffende overheidskas.

Artikel 110. Voor de berekening van het aantal leerlingen bedoeld in de artikelen 107 en 108. zijn de teldata 16 oktober, 16 januari en 1 april.

AFDELING 7 Overige bepalingen

Artikel 111. 1. Onze minister kan bepalen dat geen of slechts een gedeeltelijke vergoeding wordt toegekend voor uitgaven die het gevolg zijn van schuld of nalatigheid van het bevoegd gezag.

2. Indien de uitgaven bedoeld in het eerste lid, voor vergoeding in aanmerking komen, treedt het Rijk in alle rechten die het bevoegd gezag ter zake tegen derden mocht hebben.

3. Indien schade, ontstaan aan gebouwen, terreinen ot roerende zaken van een uit 's Rijks kas bekostigde openbare of bijzondere school voor vergoeding door het Rijk in aanmerking komt, treedt het Rijk in alle rechten die het bevoegd gezag ter zake van die schade tegen derden mocht hebben. Indien schade, ontstaan aan gebouwen, terreinen of roerende zaken van een uit 's Rijks kas bekostigde bijzondere school voor vergoeding door de gemeente in aanmerking komt, treedt de gemeente in alle rechten die het bevoegd gezag van de bijzondere school ter zake van die schade tegen derden mocht hebben.

Artikel 112. Het bevoegd gezag is verplicht Onze minister en de door hem aangewezen ambtenaren desgevraagd alle inlichtingen te geven omtrent de school en het onderwijs.

Artikel 113. Ten behoeve van het informatieve gedeelte van het plan bedoeld in artikel 12 van de Kaderwet specifiek welzijn, zendt het bevoegd gezag van een bijzondere school het gedeelte van het schoolwerkplan dat betrekking heeft op het bepaalde in artikel 11, derde lid, dan wel de wijzigingen daarvan, onmiddellijk na de vaststelling aan de gemeente van vestiging.

Artikel 114. Het bevoegd gezag van een bijzondere school is verplicht de uit de overheidskassen ontvangen gelden overeenkomstig de bestemming te gebruiken. Van de inkomsten en uitgaven wordt volgens door Onze minister te geven voorschriften nauwkeurig boekgehouden. Het bevoegd gezag van een bijzondere school geeft desverlangd aan de door Onze minister aangewezen ambtenaren de hoeken en bescheiden ter inzage.

HOOFDSTUK 11 Andere vormen van basisonderwijs

Artikel 115. 1. Bij algemene maatregel van bestuur. de Onderwijsraad gehoord, worden regels gegeven, onderscheidenlijk voorwaarden gesteld, voor de bekostiging van scholen voor kinderen van wie de ouders een trekkend bestaan leiden, naar hij die algemene maatregel van bestuur aan te geven onderscheidingen.

2. Op de scholen bekostigd krachtens het eerste lid, zijnde bepalingen van hoofdstuk 1, titel 1, van toepassing, tenzij bij de algemene maatregel van bestuur anders wordt bepaald. Bij de algemene maatregel van bestuur kunnen andere bepalingen van deze wet van overeenkomstige toepassing worden verklaard.

3. De algemene maatregel van bestuur bedoeld in het eerste lid, wordt aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal overgelegd. De maatregel treedt niet in werking dan nadat 30 dagen na de overlegging zijn verstreken en gedurende die termijn niet door of namens de Kamer de wens wordt te kennen gegeven dat het in die maatregel geregelde onderwerp bij de wet wordt geregeld. Als dan wordt een daartoe strekkend wetsontwerp zo spoedig mogelijk ingediend.

HOOFDSTUK III Slotbepalingen

Artikel 116. 1. De bewijzen van bekwaamheid tot het geven van het onderwijs bedoeld in artikel 9, eerste lid, aan de basisschool zijn:

b. de akte van bekwaamheid als leidster of hoofdleidster bij het kleuteronderwijs;

c. de getuigschriften die door Onze minister op grond van artikel 131, vierde lid, van de Kleuteronderwijswet, gelijk zijn gesteld met de akte van bekwaamheid als leidster, onderscheidenlijk als hoofdleidster bij het kleuteronderwijs;

d. de akte van bekwaamheid als onderwijzer of hoofdonderwijzer;

e. de akte van bekwaamheid als volledig bevoegd onderwijzer;

f. het diploma van de applicatiecursus volledig bevoegd onderwijzer of dat van de applicatiecursus volledig bevoegd onderwijzer voor buitenlandse onderwijsgevenden.

2. Zij die op 31 juli 1985 op grond van artikel 131, vijfde lid, van de Kleuteronderwijswet bevoegd zijn om als leidster, onderscheidenlijk hoofdleidster bij het kleuteronderwijs werkzaam te zijn, zijn met ingang var 1 augustus 1985 bevoegd tot het geven van basisonderwijs. Zij die voor 1 augustus 1985 belast zijn geweest met het onderwijs in het vak zingen bedoeld in artikel 2, eerste lid onder h, van de Lager-onderwijswet 1920 (Stb. 1974, 565), zijn bevoegd tot het geven van onderwijs in de expressieactiviteit muziek. Zij die voor 1 augustus 1985 door Onze minister bevoegd zijn verklaard of een permanente ontheffing van de bevoegdheidseis hebben verkregen voor het onderwijs in taal en cultuur van het land van oorsprong, bedoeld in artikel 3, lid 2bis, van de Lager-onderwijswet 1920, zijn bevoegd tot het geven van het onderwijs bedoeld in artikel 10, eerste lid.

3. De akten genoemd in het eerste lid onder a, b, den e, en de diploma's genoemd in het eerste lid onder f, moeten zijn verkregen aan een van rijkswege bekostigd of aangewezen opleidingsinstituut, dan wel na het afleggen van een staatsexamen.

4. Bij algemene maatregel van bestuur, de Onderwijsraad gehoord, wordt bepaald welke bewijzen van bekwaamheid naast de in het eerste lid genoemde, bevoegdheid verlenen tot het geven van onderwijs in een of meer van de in artikel 9, eerste lid, genoemde onderwijsactiviteiten en tevens wordt bepaald welke bewijzen van bekwaamheid bevoegdheid verlenen tot het geven van onderwijs in de Friese taal.

5. Bij algemene maatregel van bestuur, de Onderwijsraad gehoord, wordt bepaald welke bewijzen van bekwaamheid bevoegdheid verlenen tot het geven van onderwijs bedoeld in artikel 10, eerste lid.

Artikel 117. 1. Deze wet kan worden aangehaald als «Wet op het basisonderwijs».

2. Het overgangsrecht wordt geregeld bij een wet waarin tevens voorschriften worden gegeven omtrent de inwerkingtreding van deze wet.

Artikel 118. Voor zover nodig in verband met de inwerkingtreding van deze wet, geeft de overgangswet een regeling voor het buitengewoon onderwijs bedoeld in artikel 4 van de Lager-onderwijswet 1920 (Staatsblad 1974, 565)

Inhoudsopgave

Staatsblad 256 van 1986. Beschikking van de Minister van Justitie van 15 mei 1986, houdende plaatsing in het Staatsblad van de tekst van de Wet op het basisonderwijs (Stb. 1981, 468), zoals deze laatstelijk is gewijzigd bij de wet van 2 mei 1986, Stb. 255 1-44

Hoofdstuk 1 Basisonderwijs 2

Titel I Algemene bepalingen 2

Titel II Openbaar en uit de openbare kassen bekostigd bijzonder onderwijs 4

Afdeling 1 Regelen voor het openbaar onderwijs. tevens voorwaarden voor bekostiging van het bijzonder onderwijs 4

Onderwijs 4

Personeel 7

Leerlingen 10

Ouders 11

Afdeling 2 Overige regelen voor het openbaar onderwijs 11

Titel 111 Overige bepalingen met betrekking tot het uit de openbare kassen bekostigd onderwijs 14

Titel IV Bekostiging 16

Afdeling 1 Algemeen 16

Afdeling 2 Aanvang van de bekostiging 17

Afdeling 3 Voorziening in de huisvesting 21

Afdeling 4 Materiële instandhouding 34

Afdeling 5 Wijze van bekostiging 36

Huisvesting 36

Materiële instandhouding 37

Personeel 40

Afdeling 6 Beëindiging van de bekostiging 41

Hoofdstuk 11 Andere vormen van basisonderwijs 43

Hoofdstuk III Slotbepalingen 44

Staatsblad 257 van 1986. Beschikking van de Minister van Justitie van 15 mei 1986, houdende plaatsing in het Staatsblad van de titels A en C tot en met H van de Overgangswet WBO (Stb. 1983. 727). zoals deze laatstelijk is gewijzigd bij de wet van 2 mei 1986, Stb. 255 1-26

Titel A Algemene bepalingen 1

Titel C Inwerkingtreding van de Wet op het basisonderwijs 2

Titel 0 Uitzonderingen op de inwerkingtreding van de Wet op hel basisonderwijs 3

Titel E Voorschriften met betrekking tot de totstandkoming van basisscholen 5

Afdeling 1 Vorming van basisscholen 5

Openbare en bijzondere scholen 5

Openbare scholen 5

Bijzondere scholen 6

Overige bepalingen 7

Afdeling 2. Personeel 8

Schoolleiding en leraren openbaar en bijzonder basisonderwijs 8

Overige bepalingen 11

Afdeling 3 Bekostigingsregeling materiële instandhouding en stichtingskosten 12

Materiele instandhouding 12

Stichtingskosten 14

Afdeling 4. Huisvesting en inventaris 16

Huisvesting 16

Inventaris 18

Afdeling 5. Overige regelingen 19

Vervoerskosten 19

Waarborgsommen 20

Bevoegdheid 20

Afwijkende regelingen 20

Titel F Goedkeuring gemeenteraadsbesluiten 20

Titel G Wijzigingen in andere wetten 21

Afdeling 1. Leerplichtwet 1969

Afdeling 2. Wet medezeggenschap onderwijs Afdeling.. Experimenten wet onderwijs

Afdeling d. Auteurswet

Afdeling 7. Wet op belastingen van rechtsverkeer

Titel H Slotbepalingen