Home | About Us | Contact Us


Hugo Remery en het onderwijs in Koewacht in de negentiende eeuw van 184o tot 1886 door Marry Remery-Voskuil

Inhoudsopgave

1. De onderwijswet van 1806 en de opleiding van Hugo Remery tot onderwijzer
1.1. Kwekeling en onderwijzersexamens in 1837 en 1839
1.2. Deelname aan het Onderwijzersgezelschap in Sas van Gent
1.3. De kwaliteit van het onderwijs in de school van Westdorpe en de leerboeken rond 1830
1.4. Wat was er te merken van de onlusten en de afscheiding van België
2. Benoeming als hoofd van de school in Koewacht in 1840 en ontwikkelingen tot 1857
2.1. Benoemingsprocedure
2.2. De inrichting van de school in Koewacht
2.3. Leerlingenaantallen. Was Koewacht een gemeente met veel arme inwoners?
2.4. Feestelijke bijeenkomst van de onderwijzersgezelschappen in 1851 en de reguliere vergaderingen
3. Gezinsomstandigheden en onderwijzerssalarissen in de negentiende eeuw
3.1. Gezinsomstandigheden en inrichting van de woning van Hugo Remery
3.2. Wat verdiende Hugo Remery als onderwijzer
4. Veranderingen na de onderwijswet van 1857
4.1. Plaatselijke schoolcommissie en schoolreglement in Koewacht
4.2. Hulponderwijzers, kwekelingen en onderwijzersopleiding in Axel
4.3. Wat moesten de kinderen aan schoolgeld betalen?
4.4. Nieuw schoolgebouw
5. De kwaliteit van het onderwijs en de veranderingen na de onderwijswet van 1878
5.1. Verslagen over de kwaliteit van het onderwijs in Oost Zeeuws-Vlaanderen na 1860
5.2. Veranderingen door de onderwijswet van 1878
5.3. Onderwijsgezelschappen een aflopende zaak
6. Feestelijke afsluiting van een 46 jarige schoolloopbaan in Koewacht
6.1. Veertigjarig ambtsjubileum van Hugo Remery in 1880
6.2. Eervol ontslag in 1886
Slot

Inleiding

In dit artikel beschrijf ik de ontwikkelingen van het onderwijs in het dorp Koewacht voor zover dit te achterhalen valt in het Rijksarchief van Zeeland en de gemeentearchieven in Axel en Terneuzen. De onderwijzer Hugo Remery heb ik hierbij als centrale figuur gekozen, omdat hij bijna vijftig jaar hoofdonderwijzer was van de openbare school in Koewacht, bij de Oudemolen. Hij kwam uit Westdorpe, waar zijn vader ook onderwijzer was.

In mijn onderzoek probeer ik een verband te leggen tussen de landelijke onderwijs ontwikkelingen in de negentiende eeuw, zoals vastgelegd was in de onderwijswetten en de lokale inkleuring in Oost Zeeuwsch Vlaanderen, met name in Koewacht van 1840 tot 1886. Ik beschrijf de opleiding van Hugo als onderwijzer rond 1830 en de kwaliteit van het onderwijs in Westdorpe en hoe de onderwijzers in Oost Zeeuws- Vlaanderen hun vak bijhielden. In 1840 volgen we de procedure van selectie en benoeming van Hugo Remery als hoofdonderwijzer in Koewacht. Hoe zag die school eruit, hoeveel leerlingen bezochten de school en welke lesmethoden werden er gebruikt in de eerste helft van de negentiende eeuw. De gezinsomstandigheden van Hugo geven een inkijkje in zijn sociale omstandigheden.

Vervolgens ga ik in op de veranderingen door de onderwijswetten van 1857 en 1878, met name voor de plaatselijke schoolcommissie, de opleiding van kwekelingen en hulponderwijzers, het schoolgeld en het nieuwe schoolgebouw in Koewacht. In alle perioden heb ik gegevens verwerkt uit de verslagen van de schoolopzieners en de onderwijzersgezelschappen.

Tenslotte leest u over het afscheid van Hugo Remery en de aanstelling van Adrianus Geerards in 1886.

1. De onderwijswet van 1806 en de opleiding van Hugo Remery tot onderwijzer

Hugo Remery werd op 18 oktober 1817 geboren in Boekhoute. Zijn vader, Pieter Remery, was onderwijzer aan de openbare school aldaar, waar J. van Peene hoofd was. Van Peene was actief op het gebied van onderwijsvernieuwingen en Pieter was daarbij een ijverig medestander. 1

In 1824 verhuisde het gezin Remery naar Westdorpe, omdat Pieter Remery daar een benoeming had geaccepteerd als schoolhoofd. Zij woonden naast de school en Hugo hielp al vanaf zijn vroege jeugd in de school mee.

1.1. Kwekeling en onderwijzersexamens in 1837 en 1839

Vanaf zijn veertiende jaar werd Hugo officieel als kwekeling op de school van zijn vader opgeven. Er bestonden in die tijd slechts enkele Rijkskweekscholen voor onderwijzers, waaronder die van P.J. Prinsen in Haarlem en van B.Schreuder in Lier. Het merendeel van de toekomstige onderwijzers leerde het vak echter in de praktijk. Enkele malen per week gaven de ervaren onderwijzers hun kwekelingen voor en na schooltijd les in de vakken die verplicht waren voor het onderwijzersexamen. Het examen werd in kleine gemeenten afgenomen werden door de districtsschoolopziener en in grotere steden door de plaatselijke schoolcommissie. De exameneisen werden in de onderwijswet van 1806 nauwkeurig omschreven. Daarbij was onderscheid gemaakt in vier rangen.

De vierde of laagste Rang bestaat uit dezulke, die in het Lezen, Schrijven en de beginselen der Rekenkunde, de regel van Drieën ingesloten, tamelijk bedreven zijn, en tot het geven van onderwijs, eenigen aanleg hebben. De derde uit dezulke, die, in het Lezen, Schrijven en Rekenen, zoo met geheele als gebroken getallen, wel ervaren, in derzelver toepassing op zaken van het dagelijksch leven eenige vaardigheid, van de beginselen der Nederlandsche Taal eenige kennis, en van eene goede manier van onderwijzen eenig begrip hebben. De eisen voor de tweede en eerste rang waren uitgebreider, maar deze akten werden in Zeeland niet zo vaak uitgereikt. 2

In 1830 had slechts 2% van de Zeeuwse onderwijzers de eerste rang, 28 % had de tweede rang, 40% bezat de derde rang en 7% de vierde rang. De overigen hadden geen examen gedaan, maar hadden een algemeen bewijs van toelating gehad, toen de onderwijswet van 1806, bij Koninklijk Besluit in 1816, na de val van Napoleon, ook van kracht werd in de Zuidelijke Nederlanden. 3

Op 12 oktober 1837 behaalde Hugo Remery de vereiste akte voor toelating als onderwijzer in de vierde rang en op 18 juli 1839 slaagde hij voor de derde rang.. 4 De examens werden afgenomen door Mr. Frederik van Deinse, die schoolopziener was in Oost Zeeuws-Vlaanderen van 1834 tot 1862. Hij woonde in Hulst tegenover het raadhuis aan de Gendsche straat nr.11 en was daar notaris van 1825 tot 1855. Voor de aanvang van het examen werd gewoonlijk een gesprek met de kandidaat gevoerd over zijn zedelijke en godsdienstige en pedagogische opvattingen.

Art.7. Het Examen zal niet enkel tot voorwerp hebben het onderzoek naar de bekwaamheid ten opzigte der kundigheden, waaromtrent het onderwijs, dat men verlangt te geven, verkeert, maar ook naar de geschiktheid, om de kundigheden op de beste wijze aan anderen, en bijzonderlijk aan kinderen, mede te deelen.

Art.11. Eindelijk zullen eenige vragen worden gedaan omtrent het aanwenden der Grondbeginselen nopens het beloonen en straffen, en in het algemeen over de geschikste middelen, om niet alleen het verstand der kinderen te ontwikkelen en te beschaven, maar ook inzonderheid om hen op te leiden tot Christelijke deugdsbetrachting.

Bij het mondeling examen moest Hugo, op een natuurlijke toon, stukken tekst in verschillende lettertypen hardop lezen en laten merken dat hij rekening hield met de leestekens. Aan de hand van een vertelling moest hij beoordelen voor welke leeftijd het geschikt zou zijn en hoe hij een en ander zou toelichten in de klas. Het schriftelijk examen nam bijna twee dagen in beslag. Hij moest spellingsfouten aanwijzen en verbeteren, enkele zinnen taalkundig en redekundig ontleden en een opstel maken. De rekenkundige vraagstukken gingen zoveel mogelijk over zaken die in het dagelijks leven voorkwamen, zoals bewerkingen met maten en gewichten. Bij de schrijfoefening moest hij zelf de pennen snijden en enkele regels schrijven in groot schrift, middelsoort en kleinschrift. Tot op hoge leeftijd had Hugo een fraai en regelmatig handschrift. 5

1.2. Deelname aan het Onderwijzersgezelschap in Sas van Gent

De voorbereiding op de examens vond niet alleen lokaal plaats, maar ook regionaal. In de negentiende eeuw speelden de zogenaamde onderwijzersgezelschappen een cruciale rol bij de theoretische scholing van kwekelingen en onderwijzers. Vanaf 1816 mochten de schoolopzieners enige rijkssubsidie verstrekken aan de groepen onderwijzers die maandelijks bijeen kwamen om ervaringen uit te wisselen en nieuwe vakkennis op te doen, mits hiervan een verslag ter verantwoording werd ingestuurd. In Zeeland kwam de ontwikkeling van onderwijzersgezelschappen wat later op gang dan in de Noordelijke Nederlanden. H.A. Callenfels, burgemeester van Oostburg en vanaf 1819 tevens schoolopziener in Zeeuwsch-Vlaanderen, deed veel om de oprichting van onderwijzersgezelschappen in het gehele gebied te stimuleren. In het Schoolnieuws van 1824 schreef hij in het verslag:

Door de ijverige pogingen van den onderwijzer J.de Bruyn, en de krachtige medewerking van eenige Onderwijzers uit het aangrenzend Oost-Vlaanderen kwam reeds in het begin des vorigen jaars te Sas van Gend een Gezelschap tot stand….De werkzaamheden strekken niet alleen tot vermeerdering van kunde, maar ook tot verbetering der manier van onderwijs. Te dien einde wordt aanvankelijk de Circulaire van de Schoolopziener Visser, bij gedeelten geleezen. 6

In het vijfde district van Zeeland werden in de vergaderingen van de onderwijzersgezelschappen ook het werk van Pestalozzi over aanschouwingsonderwijs ,de Handleiding voor het onderwijs der jeugd in de lagere scholen van J.L. Ewald en de Handleiding voor schoolleraars ten Plattenlande, uitgegeven door de Maatschappij tot Nut van het Algemeen, uitvoerig besproken.7

Pieter Remery was een ijverig lid van het in 1820 opgerichte onderwijzersgezelschap te Eeclo en uit die periode zijn verschillende opgaven en verslagen van hem bewaard gebleven. 8 Toen Pieter Remery in 1924 van Boekhoute naar Westdorpe verhuisde, was hij in datzelfde jaar een van de oprichters van het onderwijzersgezelschap van Sas van Gent. In de jaren dertig en veertig was M. Hollebrands, hoofdonderwijzer van de openbare school in Sas van Gent, de voorzitter en Pieter Remery was secretaris. In het verslag van februari 1832 werden als overige deelnemers genoemd: P. Moerdijk uit Zuiddorpe, F. D' Hert uit Overslag en I.C. Moelaerts te Philippine. Hugo Remery werd daarbij als kwekeling genoemd.

De in 1832 aangeschafte boeken en tijdschriften geven een indruk van de belangstelling van dit eerste gezelschap: Boekje voor Rekenkunde van Pelkwijk, Groninger Tijdschrift voor onderwijzers, Leesboekje der 2e klasse van Van den Hoonaard; Gleuns beschouwingen van het heelal en Handboek der landhuishoudkunde. 9 Helaas zijn de overige notulen van het dit gezelschap tot 1852 verloren gegaan in de Tweede Wereldoorlog.

1.3. De kwaliteit van het onderwijs in de school van Westdorpe en de leerboeken rond 1830

In de tijd dat Hugo Remery kwekeling was op de lagere school in Westdorpe, schreef de schoolopziener F. van Deinse in februari 1835 een verslag over zijn bevindingen aan Burgemeester en Wethouders. Hij was over het algemeen zeer tevreden over de vorderingen die de schooljeugd gemaakt had, onder leiding van den verdienstelijken onderwijzer Pieter Remery. Hij had echter wel kritiek op het gebrek aan schoolmeubelen en vroeg het gemeentebestuur om tenminste twee schrijftafels en vier banken aan te schaffen.

…tengevolge van gebrek aan schrijftafels, waren onderscheidene kinderen genoodzaakt om met hunne schoolborden op den schoot hunne geschriften te vervaardigen. Ook zaten de overige leerlingen bij mijn bezoek zoo nauw ineengedrongen op de banken, dat zulks het onderwijs niet alleen belemmerde, maar ook aanleiding gaf dat de schooljeugd teveel met elkander in aanraking en gesprek kwam. 10

In 1828 was in Westdorpe een nieuw schoolgebouw gebouwd met onderwijzerswoning. Door de toename van leerlingen was dit echter al spoedig te klein. Het aanvankelijk leesonderwijs werd gegeven volgens de leermethode van P.J. Prinsen. De jongere broertjes en zusjes van Hugo leerden klassikaal de klanken van de eerste leestafel zoals aa,a met de spa; ee,e met de slee en ho! ho! met oo,o. en de medeklinkers in de tweede tafel met woorden als tobbe en dode. 11

Het Algemeen Schoolreglement van West-Vlaanderen uit 1822 bepaalde in artikel 3 dat de leesmachines en toebehoren onmisbare hulpmiddelen waren in iedere school waar men volgens de nieuwe klankmethode leerde lezen en spellen. Deze leesmachines, die ontworpen waren door de Leidse schoolhouder Dellebarre, bestonden uit twee letterkasten (links de klinkers en rechts de medeklinkers) aan weerszijden van een zetraam waarop woorden gevormd konden worden. Bij de leesmachine hoorden grote kartonnen borden met uitgewerkte leestafels die trapsgewijs in moeilijkheidsgraad opklimmende leesoefeningen bevatten en individuele letterplankjes voor de leerlingen. 12

Toen de hoofdinspecteur, H. Wijnbeek, Zeeuwsch Vlaanderen bezocht in 1838, schreef hij het volgende:
Te Westdorpe staat het onderwijs wel op geen hoogen trap, doch veel hooger dan te St. Jans Steen. Ik vond hier de klankmethode naar de letterkast, een zeldzaamheid in dit district, aangewend. Doch niet, zoo als het behoort, om daarbij het verstand te ontwikkelen. Vandaar dat die methode er van geen invloed was op het lezen, hetwelk ik zeer eentoonig vond.

Wijnbeek was enthousiaster over de lessen in Sas van Gent en Zuiddorpe. In Zuiddorpe kon hij zien dat J.C. Schuijt op de kweekschool in Haarlem zijn opleiding had gehad bij Prinsen zelf en verder schreef hij:
Te Sas van Gent heb ik de beste school van dit district gevonden. Niet ten opzigte van het lokaal. Het was gedrukt en te klein. Maar ten aanzien van het onderwijs van M. Hollebrands. Prinsens leerwijze vond ik er in haar geheel. 13

Om de geleerde klanken en letters te oefenen werden spel- en leesboekjes van W. Wester en eenvoudige boekjes van N. Anslijn gebruikt. De meer gevorderde lezers kregen boekjes zoals De Brave Hendrik en de Brave Maria, eveneens van Anslijn; De geschiedenis van Jozef door van Oosterwijk Hulshof en Vader Jacob en zijne kindertjes door Van Heyningen Bosch. 14 De eerste beginselen der rekenkunde werden aangeleerd volgens de boeken van de Zeeuwsche onderwijzer J. Brunt en waarschijnlijk vanaf 1837 uit het rekenboek van P. Meesters uit Sluis.

Voor het taalonderwijs had vader Pieter zelf een handleiding geschreven. Spel-en Taalkunde door P. Remery. Onderwijzer te Westdorpe, 1836. Aanvankelijk dicteerde hij de belangrijkste spellingsregels en taalkundige regels aan de meest gevorderde leerlingen, maar liet het geheel, volgens de inleiding van het boekje drukken, zodat het voor jongere leerlingen voor een geringe prijs te koop was. Hij droeg het werkje op aan de schoolopziener F. Van Deinse. In het boekje stonden 24 lessen met vele voorbeelden en oefeningen.

Het boekje eindigde als volgt:
Zie daar lieve jeugd in deze weinige en korte lesjes, u veel nuttige grondregels aangeweezen, die gij door vlijtige oefening en wel oppassen, al heel spoedig kunt aanleeren. Bevlijtigt u, om die in uw geheugen te prenten; weldra zult gij er de waarde van leeren kennen en den inhoud derzelve op den regten prijs weten te schatten. Ik houd mij overtuigd, dat dit klein boekje, u zoo nuttig zijn zal, of had ik een groot boekdeel over deze stof geschreven, maar ik ken uwe behoefte, mijne kinderen… Oefent u met aandacht en vlijt in al wat ik u tot hier toe heb voorgeschreven, mijne kinderen; al wat gij in dit boekje aantreft is tot uwe onderrigting geschreven, en hoe eenvoudig het ook schijne, zal het u echter van veel nut zijn. Laten wij God voor zijne goedheid danken, dat Hij ons de gelegenheid heeft gegeven om in alles wat ons tot voordeel kan dienen ons te kunnen onderrigten en den Hemel om wijsheid en verstand bidden, opdat wij het volgende zoowel als het vorige ook zeer wel mogen begrijpen. 15

Over de schrijfkunst in de provincie Zeeland was Wijnbeek goed te spreken. Er waren in verschillende districten echte schoonschrijvers. Alleen wenschte ik bij het schrijven meer algemeen gebruik gemaakt te zien van voorbeelden van zoodanige brieven en rekeningen, als in den boerenstand het meest te pas komen. In Westdorpe werd geen zangles gegeven. Wijnbeek schreef hierover in zijn verslag:

Ook hier in deze geheel Roomsche gemeente heeft geene oefening in het zingen plaats: de geestelijkheid verbiedt het. Het schijnt dat de melodie teveel overeenkomst heeft met het Protestantsche kerkgezang en de gezangen zelf te milde gevoelens ademen. 16

1.4. Wat was er te merken van de onlusten en de afscheiding van België

In februari 1834 schreef schoolopziener H.A. Callenfels een uitvoerig verslag waarin hij terugkeek op de tijd waarin de Belgen zich los wilden maken van Nederland en de invloed die de onlusten hadden op het schoolwezen in zijn district. Vooral in de grensdorpen van West Zeeuwsch Vlaanderen was er ontevredenheid en vonden er gevechten plaats. Hij hoorde de verhalen van onderwijzers die, ternauwernood de handen van het baldagdig gemeen ontkomen, met schrik en vrees naar hunne geboorteplaatsen terug vloden. Sommigen maakten gebruik van het welmeenend aanbod hunner ambtgenooten en vertoefden hier eenige dagen, terwijl zij ons elk de dwaasheden, buitensporigheden en euveldaden die zij aanschouwd en ondervonden hadden, mededeelden.

In Eede moest de goede en bejaarde onderwijzer De Backer gedogen dat eenige scholieren ongeschikte Vlaamsche boeken medebragten. De welgezindheid van den heer Burgemeester; hoewel zijne vaderlandsliefde meermalen op de zwaarste proef gesteld werd, bleef echter onwrikbaar; en hierdoor, gelijk ook door die van eenige andere verstandigen, bleef het den onderwijzer mogelijk ook de werkjes van Wester, Anslijn en anderen in de school te behouden en met het onderwijs zonder veel verandering voort te gaan. Wel moest de letterkast verwijderd worden en die werd tijdelijk in Groede gebruikt.

In Aardenburg deed de onderwijzer alsof hij de Belgische aanwijzingen niet begreep. Zijn collega Quintus in IJzendijke ging iets verder in zijn verzet en liet de schooljeugd de eerste drie coupletten van het Wilhelmus zingen, toen Gregoire met zijn troepen naderde.

Tijdens de tiendaagse veldtocht waren er dagelijks vrij hevige gevechten en soms gebeurde het dat de kinderen letterlijk tussen twee vuren liepen en de kogels over hun hoofd vlogen. Het zal niemand verwonderen dat er in die dagen steeds minder kinderen op school kwamen.

De onderwijzersgezelschappen in West Zeeuws-Vlaanderen kwamen wel bij elkaar, al werd er weinig of niets gedaan aan inhoudelijke schoolzaken. Het was belangrijker dat men elkaar zag en ervaringen kon uitwisselen. Callenfels eindigde zijn verslag met een vredewens.
Thans nu alles rustig is, de schoolvertrekken niet meer ingenomen zijn, nu de inlegering dragelijker is, nu begint alles in het schoolweezen ook weder zijne oude plooi te hernemen, de scholen, schoon sommige slechts eenige roeden van den grenzen verwijderd zijn, nemen weder in aantal van scholieren toe, en de onderwijzers gevoelen een nieuwen lust. God geve, dat deze rust eerlang door eenen eerlijken vrede bevestigd worde. 17

In het verslag van de schoolopziener van het onderwijsdistrict van Oost Zeeuws-Vlaanderen zijn minder details te vinden, alleen een korte opmerking dat de onderwijzersgezelschappen in het vijfde district enige tijd niet bijeen gekomen waren omdat delen onder water waren gezet en de bruggen niet door burgers gebruikt mochten worden.
De hinderpalen welke de staat van oorlog in mijn district teweeg bracht, zijn nog vermeerderd zoowel door het opzetten van water, als afbreken van communicatiebruggen en het beletten van de passage over een der ophaalbruggen van de Axelsche verkorting aan de hofstede den Bosch welke opgehaald is en voor niemand dan alleen voor militairen wordt nedergelaten. De werkzaamheden mijner gezelschappen hebben moeten gestaakt worden en kon ik over de ontvangen subsidie geen beschikkingen afgeven.

In 1835 kwamen de onderwijzersgezelschappen weer bijeen. 18

Nadat Hugo Remery in oktober 1837 zijn onderwijzersakte van de vierde rang had behaald, bleef hij nog enige jaren als ondermeester in de school van zijn vader in Westdorpe werken. In februari 1840 ging hij, als invaller, naar de school in Koewacht. De inwoners van de grensstreek moesten een bewijs hebben dat zij Nederlander waren, waarin ook was aangegeven dat zij hun beroep al voor 1830 in dezelfde woonplaats uitoefenden. In dat kader schreef de burgemeester van Westdorpe in 1840 aan de burgermeester in Koewacht:

Ik heb de eer uwed bij deze ter kennis te brenge, dat op den 1 october door Hugo Remery bij mij de bij wet gevorderde verklaring is afgelegd, dat hij voornemens is zich voortdurend in het koninkrijk der Nederlanden gevestigd te houden en mitsdien verlangt als Nederlander aangemerkt en ingeschreven te worden. 19

2. Benoeming als hoofd van de school in Koewacht in 1840 en ontwikkelingen tot 1857

2.1. Benoemingsprocedure

Toen de onderwijzer van de openbare school in Koewacht, Johannes Christoffels, op 28 januari 1840, op 32 jarige leeftijd overleed, werd Hugo Remery tijdelijk als waarnemer aangesteld. Hoewel hij goed beviel, moest de volledige selectie en benoemingsprocedure, zoals vastgelegd was in de onderwijswet van 1806, worden gevolgd om tot een reguliere aanstelling te komen. Allereerst verscheen er in het officiële blad Nieuwe Bijdragen een advertentie van de vacature en een oproep aan kandidaten om zich te melden bij de districtsschoolopziener mr. F. van Deinse.

De uitslag van het vergelijkend examen, dat op 8 april werd gehouden, werd eveneens gepubliceerd. 20 Er waren slechts twee sollicitanten opgekomen, beiden bezitters van de derde rang, welke door hen met lof is gehandhaafd. Op basis van deze goede uitslag van het examen, vergaderde het gemeentebestuur van Koewacht en besloot om Hugo Remery voor te dragen als onderwijzer. In het verslag van de gemeenteraad werden drie redenen genoemd:

Omdat hij beleider is van de Roomsch Catholieke eredienst, waaruit de bevolking dezer gemeente is zamengesteld. Ten tweede dat denzelven nagenoegen van alle de leden van den gemeenteraad en verdere inwoners op eene betamelijke wijze deze vacante post twee a drie maanden met allen ijver en lof heeft waargenomen. En eindelijk dat deszelfs reputatie niets meer te wenschen overlaat als zijnde hij van een goed en zedig gedrag, zoverre dat er nimmer iets ten zijnen nadeele gedurende zijne waarneming dezer vacature bij ons is binnengekomen. 21

Elke voordracht werd door de Provinciale Staten in Zeeland kritisch bekeken en zo nodig vroegen zij extra informatie op. In het geval van Hugo waren er geen bijzonderheden te melden en gaven zij een machtiging tot benoeming af. De administratieve afwerking vergde enige tijd, maar op 5 november 1840. was de gehele procedure afgerond en vond de formele benoeming plaats. In het verbaal van de gemeenteraad stond:

Hugo Remerij van den derden rang, wonende te Koewacht, wordt benoemd en aangesteld tot openbaar schoolonderwijzer binnen deze gemeente, om aldaar onderwijs te geven in het lezen, schrijven en rekenen in de nederduitsche taal. Dezelve zal ingedachte kwaliteit genieten eene jaarwedde van honderdvijftig guldens, daarenboven vrij huishuur en gebruik van het schoollocaal, benevens de maandelijksche inkomsten der kinderen. 22

2.2. De inrichting van de school in Koewacht

In de geschiedenis van het onderwijs in Koewacht geeft Oggel aan dat in 1826 sprake was van de bouw van een nieuwe gemeentelijke school in het gehucht Oudemolen, tussen Het Zand en het dorp Koewacht. Over het onderwijs voor die tijd was hem niets bekend. 23 In het Rijksarchief van Zeeland heb ik echter een overzichtslijst gevonden uit 1824 waarin P.A. Baert, (1768-1834) aangegeven is als onderwijzer met standplaats Koewacht. In de rubriek aanmerkingen staat: Daar bij de laatste limietscheidinge huis en schoollocaal aan de gemeente Moerbeke gekomen zijn. Zo heeft hij sinds1815 onder surveillance der jury van Oostvlaanderen geweest, dit voor ..onleesbaar..te Koewacht. 24

Op 12 juli 1826 deelt de burgemeester van Koewacht in de raadsvergadering mee dat er een rijkssubsidie van achthonderd gulden werd verstrekt voor het bouwen van een geheel nieuwe gemeentelijke school met onderwijzerswoning. De overige kosten zouden gedekt worden door verhoging van de hoofdelijke belasting. Op advies van de aanwezige schoolopziener werd de school geplaatst in het middelpunt der gemeente. Hoewel het Rijk op spoed aandrong, besloot de gemeente om de bouw pas in 1827 te starten omdat het vervoer van de bouwmaterialen dan kosteloos zou zijn; in het zomerseizoen waren alle paarden uit het dorp op het veld ingezet. Op 1 mei 1827 werd de bouw van de nieuwe school met onderwijzerswoning aanbesteed en gegund aan Albertus Plasschaert, timmerman te Westdorpe voor de som van fl 2600,--. Aanvankelijk was de inventaris nogal bescheiden met enkele schrijftafels en twintig letterplankjes, maar in october 1828 besloot de gemeenteraad van Koewacht tot uitbreiding door de aanschaf van: Drie banken voorzien van lessenaars of halve leestafels, begroot op 26 gulden. Drie zitbanken, ieder begroot op 4 guldens en 50 cents, twee krijtborden, ieder drie guldens en dertig looden inktpotten voor de schrijftafels. 23 23. GAAX, notulen van de vergaderingen van het gemeentebestuur van Koewacht. 24 okt. 1928. Het is waarschijnlijk dat deze inventaris nog aanwezig was, toen Hugo zijn werk in 1840 als onderwijzer begon. [betreft dit hier geen noot of bronvermelding ???, CB]

Het schoolgebouw en de onderwijzerswoning bleven tot 1867 in gebruik. Het was een rechthoekig gebouwtje met één lokaal dat twee ramen had, onderverdeeld in zes ruiten, en één deur.25 Bij de beoordeling van het bestek en de bouwplannen had de schoolopziener rekening gehouden met de eisen voor schoolgebouwen uit het begin van de negentiende eeuw. In artikel 22 van het schoolreglement werden de minimale eisen als volgt omschreven:

De schoolvertrekken, geschikt naar evenredigheid van het getal der leerlingen, moeten altijd rein en zindelijk, wel van ruimte en hoogte van verdieping, en zo veel mogelijk van goed licht voorzien zijn; terwijl er tevens voor gezorgd moet worden, dat dezelve tusschen de schooltijden genoegzaam gelucht, driemaal ter weke behoorlijk geveegd en gezuiverd, en dat tenminste eens 's jaars de muren gewit, als ook in de rondte, ter hoogte van eene el van den grond met donker parel-kleur afgezet worde. 26

Wijnbeek ging nog een stapje verder en schreef in het algemeen gedeelte van zijn verslag over de scholen in Zeeland:
Die lokalen acht ik het doelmatigst voor het klassikaal onderwijs ingerigt vooreerst welke langwerpig zijn, in de rigting van het oosten naar het westen in welke de tafels in dezelfde rigting zijn geplaatst, en, ter voorkoming van eene gebogen of kromme houding, niet verder dan op twee duim Rijnlandsch van de banken verwijderd, moetende ook de banken der kleinen van leestafeltjes zijn voorzien, teneinde die kindertjes met griffels, leitjes, letterblokjes, enz. zich nuttig en aangenaam kunnen bezig houden, terwijl de onderwijzers elders in de school werkzaam zijn. 27

De staat der lokalen werd in 1846 als goed aangegeven door schoolopziener F. van Deinse. Zijn normen waren waarschijnlijk behoorlijk soepel, want van de 21 scholen in zijn district gaf hij voor 18 schoollokalen een goede beoordeling af en twee lokalen zouden door enige verbeteringen in behoorlijke staat te brengen zijn. 28

2.3. Leerlingaantallen

In 1840 had Koewacht 1699 inwoners. In de jaren veertig werden door de schoolopziener in het 5e district jaarlijks lijsten ingestuurd met inwonersaantallen en leerlingen. Niet alle leerplichtige kinderen gingen naar school. Volgens de berekening van Van Deinse waren er 283 kinderen in Koewacht in de leeftijd van zes tot twaalf jaar, dat kwam overeen met een zesde deel van de bevolking. In de winter gingen 94 jongens naar school en 67 meisjes. Hugo had dus 161 leerlingen in totaal. Het betekende echter ook dat 43% van de kinderen schoolleeftijd niet naar school ging. In de zomer was het percentage niet-schoolgaande kinderen in Koewacht zelfs 78%. In de zomermaanden bezochten slechts 64 leerlingen de school in Koewacht Oudemolen, waarvan 34 jongens en 30 meisjes. In alle dorpen van het platteland van Oost Zeeuws- Vlaanderen was de schoolbevolking in de zomer meer dan de helft kleiner dan in de winter. De kinderen moesten dan meehelpen op het land of op de kleine broertjes en zusjes passen als vader en moeder aan het werk waren. In 1842 schreef Van Deinse in zijn verslag dat de geringe verdiensten ten gevolgen van den schralen droogen zomer en bijna mislukten veldoogst zigtbaren nadeeligen invloed had op het getal der schoolgaande kinderen. In het gehele district, met 21 scholen en ruim 3000 leerlingen, was het aantal leerlingen in dat jaar met 8% gedaald. In de steden zoals Axel, Hulst en Terneuzen was een lichte stijging te zien en was er nauwelijks verschil bij het leerlingenaantal in de zomer en de winter.

Vooral het aantal leerlingen dat gratis onderwijs kreeg of waarvan het schoolgeld werd betaald uit het armenfonds, was door de mislukte oogst toegenomen. In Koewacht waren er bijvoorbeeld in 1841 27 leerlingen die zelf geen schoolgeld betaalden en in 1842 was dit gestegen tot 43. Door mislukte aardappeloogsten was er regelmatig voedseltekort in Zeeuws-Vlaanderen; in sommige streken kwam zelfs hongersnood voor.

In 1849 was het aantal schoolgangers uit Armenfondsen nog sterker opgelopen namelijk 91 leerlingen, van de 164 leerlingen in de winter. Meer dan de helft van de leerlingen betaalde toen dus geen schoolgeld aan meester Hugo Remery. In vergelijking met de naburige dorpen in het district was het percentage arme kinderen erg hoog. In de winter van 1849 ging het om 596 leerlingen uit 23 scholen in het 5e District, waarvan 13% uit Koewacht afkomstig was, terwijl het gemiddelde percentage 6% was. 29

In de jaren zestig en zeventig van de negentiende eeuw steeg het aantal leerlingen gestadig, maar het grote verschil tussen zomer en winter bleef bestaan. In 1872 waren er bijvoorbeeld in januari 236 leerlingen en in juli 141 In 1879 was het verschil veel kleiner, 240 in januari en 194 in juli. 30

2.4. Feestelijke bijeenkomst van de onderwijzersgezelschappen in 1851 en de reguliere vergaderingen

Hugo was een trouw bezoeker van de maandelijkse bijeenkomsten van het onderwijzersgezelschap in Sas van Gent. Eens in de vijf jaar was er een regionale bijeenkomst. Het uitvoerige verslag van zo'n bijeenkomst in 1851 gaf aan dat de gezelligheid en de mogelijkheid om collega's te ontmoeten, belangrijk werden gevonden.

De dag van 3 julij 1851 was weder een ware feestdag voor de onderwijzers in het vijfde District van Zeeland. Zij hielden voor de vijfde maal eene algemeene vergadering - niet gelijk vroeger binnen de stad Hulst, als hoofdplaats van het District - , maar thans, op algemeen verlangen, in de ruime zaal van de herberg: het Vogelfort, onder de Gemeente Stoppeldijk, van waar men een bekoorlijk uitzigt heeft op het vischrijke water De Vogel, en waar, in het schoone jaargetijde, het oog zich niet minder verlustigt op de rijk voorziene akkers, met heerlijk beplante dijken omgeven. Er waren 28 feestgenoten, waaronder 14 uit vergaderplaats Hulst, 8 uit Axel en 6 uit Sas van Gent. De vergadering begon met een toespraak van de schoolopziener. Na een korte pauze waarin door de leden van het gezelschap eene bevallige proeve werd geleverd van hunne vordering in de muzikale zangkunst, werd een lezing gegeven over Jacob Cats die beschouwd werd als volksverlichter en veel stof tot nadenken leverde. Vervolgens gaf J.C. Schuijt, als waarnemend secretaris, een overzicht van de maandelijkse vergaderingen in de afgelopen vijf jaar. Hij memoreerde daarbij zijn verdienstelijke voorganger Pieter Remery die onverwacht in april 1851 was overleden. De taken in de school te Westdorpe werden waargenomen Bernardus Franciscus Remery, een jongere broer van Hugo, die ook het onderwijzersvak had gekozen en bij het feest aanwezig was.

Ook de verslagen van de twee overige districten werden uitvoerig behandeld. Tussendoor was er gelegenheid om elkaars werkstukken in de schrijfkunst te bewonderen en werden er liederen gezongen. Na een korte wandeling in Gods vrije natuur werden de heren verwend met een rijk voorziene maaltijd.

Gulle vrolijkheid, gewenschte overeenstemming en nuttige gesprekken kruidden de spijzen. Los en vrij, maar toch door broederlijken band vereenigd, bewoog zich ieder naar hartelust. Hartelijke toespraken, toasten aan Vorst en Vaderland, aan de beide Heeren Schoolopzieners, aan den bloei van het onderwijs en het welzijn der onderwijzers. Voorgedragene verzen als anderszins werden afgewisseld door het gezamenlijk en afzonderlijk aanheffen van losse zangstukjes….Zoo sleet men op eene zeer genoegelijke wijze nog verscheidene uren te zamen, waarna allen, met broederlijken handdruk van elkaar scheidende, in eene opgeruimde stemming en onder begunstiging van het heerlijkste weder, naar hunne onderscheidene woonplaatsen terugkeerden. 31

De reguliere bijeenkomsten waren niet zo uitbundig en vooral gericht op de inhoudelijke zaken. In het notulenboek van 1852-1858 dat in het Zeeuws Archief bewaard is gebleven is te zien dat Hugo Remery en zijn jongere broer Bernardus Franciscus bijna alle vergaderingen bijwoonden. De overige aanwezigen waren in die periode: de voorzitter M. Hollebrands, de secretaris I.C. Schuijt en de overige leden: I.C. Moelaert, F. B. van den Eeckhout en I.H. Peters. De vergaderingen begonnen meestal met het voorlezen en goedkeuren van het verslag van de vorige bijeenkomst. Dit moest secuur gebeuren omdat alle verslagen naar de schoolopziener gestuurd moesten worden ter controle van de aanwezigheid en de inhoudelijke voortgang. Om een goede indruk te maken werden steeds opnieuw de namen bij de afzonderlijke oefeningen vermeld. Ter illustratie het verslag van de bijeenkomst op 3 april 1853, de overige vergaderingen hadden eenzelfde patroon.

Nadat de voorzitter de vergadering geopend had verklaard werden de overgelegde schriften in het groot geschreven, nagezien en beoordeeld. I.C. Schuijt las een opstel hetwelk een onderwerp had: Zamenspraak tusschen onderwijzer met zijn leerlingen over de smerigheid en de daar tegenoverstaande zindelijkheid; naar aanleiding van eene les uit de brave Maria door N. Anslijn. Door M. Hollebrands en F.B. van den Eeckhout werd kunstmatig gelezen. H. Remery behandelde de 11 eerste steden van Frankrijk en wees die op de kaart aan. Vervolgens werd er overgegaan tot het verbeteren van een foutief opstel, door F.B. van den Eeckhout op het bord geschreven, hetwelk door al de leden werd behandeld maar in het bijzonder door B.Fr.Remery en I.C. Peters verbeterd en taal-en redekundig ontleed. Daarna werden de sommen door F.B. van den Eeckhout in de vorige maand opgegeven nagezien en vergeleken, waarna eindelijk door B.F. Remery eene som van het bord werd opgelost waarmede deze vergadering werd gesloten. 32

In 1858 was de schoolopziener F. van Deinse bij een vergadering aanwezig, hij sprak over het weduwenfonds en gaf enige ophelderingen over de nieuwe wet. De weduwe van Pieter Remery ontving uit het fonds zestig gulden per jaar.

2.5. kwaliteit van het onderwijs volgens Callenfels en Van Deinse.

De oude schoolopzieners Callenfels en Van Deinse in Zeeuwsch Vlaanderen hadden in 1858 een mild oordeel over de kwaliteit van het onderwijs in hun district. Omdat zij jarenlang aan het vernieuwingsproces hadden deelgenomen, waren zij in staat het onderwijs van 1858 te vergelijken met de door hen aangetroffen situatie in respectievelijk 1819 en 1834. Callenfels toonde zich in 1858 dan ook zeer tevreden, alle andere scholen beoordeelde hij goed of zelfs zeer goed, alleen de lutherse school in Groede noemde hij matig. Zijn collega Van Deinse prees in 1858 de plichtsgetrouwe, ijverige en brave onderwijzers van zijn district: slechte scholen waren er volgens hem in Oost Zeeuws-Vlaanderen niet meer. Van de scholen noemde hij er zestien goed en elf middelmatig. Hij constateerde dat de schoolmeesters, met dikwijls veel meer dan 70 leerlingen, hun handen meer dan vol hadden. De collega schoolopzieners uit andere districten in Zeeland waren veel kritischer. 33

3. Gezinsomstandigheden van Hugo en onderwijzerssalaris

3.1. Gezinsomstandigheden en inrichting van de woning van Hugo Remery

Nadat Hugo een aanstelling als onderwijzer in Koewacht had gekregen, trouwde hij op 30 april 1841 met Barbara Kips, die op 19 juli 1820 in Koewacht was geboren. Eind februari 1842 werd hun eerste dochter, Mathilda, geboren en in maart 1843 een zoon, Gustavus. In totaal kregen zij acht kinderen, waarvan drie kinderen jong zijn gestorven en vijf kinderen volwassen werden en een hoge leeftijd bereikten. Twee dochters bleven met hun echtgenoot in Koewacht wonen, evenals zoon Emile die drukker was geworden. Twee dochters, Eulalia en Clothilde, traden in als begijntje bij het Groot Begijnhof in Gent. Anderhalve week na de geboorte van de jongste zoon overleed Barbara Kips op 21 december 1855. 34

Het gezin Remery woonde in de onderwijzerswoning naast de school in Koewacht, in 1855 wijk F nummer 48 genoemd, en na 1863 Oude Molen 34. Bij de benoeming was namelijk bepaald dat hij recht had op vrije woning die door de gemeente werd onderhouden, en een tuin. Zij bezaten zelf een flink stuk bouw- en weiland in de Polder Oud Beoosten Blije, dat zijn vrouw uit de nalatenschap van haar grootmoeder had gekregen.

Omdat bij het overlijden van de vrouw des huizes een inventaris is opgemaakt van de inboedel weten we hoe het huis was ingericht. Er was een woonvertrek, een zijkamertje, een opkamertje, een zolder, een achterhuis en een erf.

In het woonvertrek bevond zich een vierkante tafel met zes stoelen. Bij de kachel stonden een ijzeren kolenbak, een ijzeren casserol, een koperen waterketel en dito koffiekan en twee strijkijzers. Bij de schoorsteen stonden twee koperen kandelaars, een tinnen kan en een blaker. Aan de wand hingen een spiegel en zes ingelijste prenten. In enkele kasten was serviesgoed aanwezig zoals twintig borden, kopjes en schotels, kommen, soepterrine, glazen, karaffen en bestek zoals tinnen lepels en ijzeren vorken. Aan het plafond hing een koperen lamp. Er waren twee zakpistolen. In een hoek stond een ledikant met katoenen behangsel, een pluimenbed, twee hoofdkussens, een katoenen en een wollen deken. Daarnaast stond een kinderledikantje met toebehoren. In een zijkamertje stonden een tafel met vier stoelen erom heen, een geschilderd kastje met daarop een staande lessenaar met een kandelaar en een grote kledingkast. Aan de muur hingen een hangklok en zeven lijsten met prenten. In een opkamertje was een bedstede met een kaffenbed met toebehoren en twee katoenen gordijnen en een stoel. In de gang was een wasbak, negen kaarten in lijsten en drie stoelen. Op de zolder stond een vleeskuip, een hakblok en een bijl, een koperen ketel en een koffer. Verder was er nog een kaffenbed met toebehoren en twee katoenen gordijnen. In het achterhuis stonden een koperen- en een ijzeren ketel, een handveger, een vuilblik en twee stoelen. Op het erf een wasbak, een emmer, een ijzeren pot en wat ketel- en aardewerk. Er was een varken aanwezig ter waarde van 12 gulden, waarvan ook de mest op een waarde van f 2,50 werd geschat. Aan sieraden liet de overledene na een gouden kettinkje met kruis en diamanten steentjes en vier gouden ringen. Haar kleding mocht vermaakt worden voor de kinderen.

De totale waarde van hetgeen in huis aanwezig was werd geschat op f 368,90. De stukken land hadden een waarde van f 2100,- Aan contant geld was zeventig gulden in huis, dat gebruikt werd voor de begrafeniskosten en andere transacties.

De waarde van de schoolspullen was in vergelijking hiermee zeer gering. In het testament werd slechts vermeld dat in de school een boekenkastje stond met enige schoolbehoeften ter waarde van f 2,50. 35

Omdat Hugo iemand nodig had om voor zijn kinderen en het huishouden te zorgen trouwde hij opnieuw. Zijn tweede vrouw was Rosalie Gijsel, een kleermaakster die in januari 1827 in Overslag was geboren. Uit dit huwelijk werden vijf kinderen geboren, waarvan er twee jong zijn gestorven en de drie anderen respectievelijk 75, 80 en 90 jaar zijn geworden. Na zijn pensionering woonde Hugo bij zijn dochter Pharailde, die gehuwd was met Philemon Baert en in de Nieuwstraat (Dorpsstraat) van Koewacht woonde. De jongste zoon, Florentinus, werd evenals zijn vader onderwijzer en was van 1894 tot 1932 hoofd van de school in Koewacht Sint Andries. 36

3.2. Wat verdiende Hugo Remery als onderwijzer?

Vanaf 1840 ontving Hugo Remery jaarlijks f 150,- gulden als salaris van de Gemeente Koewacht. Daarenboven gaf het Rijk via de Provincie Zeeland een toelage van f 100,- per jaar.

De gemeenten waren ingedeeld in verschillende klassen. Koewacht hoorde tot de laagste klasse, De voorstellen van de schoolopziener aan de Gouverneur van Zeeland om Koewacht (1617 inwoners) en Westdorpe (1174 inwoners) in de middelste rang onder te brengen werden niet gehonoreerd. Axel, Hulst, Neuzen en Sas van Gent hoorden bij de hoogste rang. 37 De inkomsten van schoolgelden waren rond de tweehonderdvijftig gulden en de winsten op de verkoop van schoolbehoeften varieerden in Koewacht gemiddeld rond de dertig gulden op jaarbasis. In het jaar 1859 verdiende Hugo f 587,-. De collega's uit omringende dorpen hadden soortgelijke bedragen. Zo verdiende zijn broer Bernardus Franciscus Remery in dat jaar in Westdorpe f 527,93. 38 Jan Christiaan Schuijt uit Zuiddorpe had het beter bekeken en verdiende f 732,48 per jaar en Marinus Hollebrands in Sas van Gent had in totaal F 829. Joost van der Baan uit Zaamslag had de hoogste inkomsten in de regio, door zijn neveninkomsten in de kerk als voorlezer, koster, schoonhouder, werk voor de kerkvoogdij, het diaconiefonds en als schrijver voor de diaspora. 39 Van Hugo heb ik geen berichten over nevenactiviteiten gevonden, waarschijnlijk was dat minder nodig, omdat hij ook nog enige inkomsten had uit het verpachten van zijn stukken land.

In de onderwijswet van 1857 werd vastgelegd dat het salaris voor een hoofd van de school minimaal f 400,- moest bedragen, en dat van een onderwijzer minstens f 200,- per jaar. Voor kwekelingen moest een vergoeding gegeven worden van minimaal f 25, - per jaar.

De gemeenteraad in Koewacht ging nog een stapje verder. In de openbare vergadering van 18 julij 1860 verklaarde de gemeenteraad van Koewacht plechtig dat het getal der openbare scholen voor lager onderwijs in de gemeente werd bepaald op een school gevestigd in het middelpunt der gemeente. De jaarwedde van den hoofdonderwijzer was gesteld op eene som van f 600, benevens vrij wonen met een tuin. De toelagen ten behoeve van een kweekeling op f 40,-. De jaarwedden en toelagen werden voldaan in vier driemaandelijkschen termijnen. 40

In 1878 werd de minimumjaarwedde voor hoofdonderwijzers in de wet verhoogd tot f 700, en voor onderwijzers f 400,-. De gemeente Koewacht bepaalde het jaarsalaris van Hugo Remery in 1882 op f 850,-

Aan onderwijzers die de leeftijd van 65 jaar hadden bereikt en veertig dienstjaren hadden, werd het recht op pensioen gegeven. Hugo kreeg in 1886 een pensioen van f 650, - per jaar. 41

4. Veranderingen door de onderwijswet van 1857

In 1857 werd de onderwijswet van 1806 vervangen door nieuwe regelgeving. Vanuit onderwijskundig standpunt gezien bracht deze wet ongetwijfeld verbeteringen: de uitbreiding der leerstof, een regeling der opleiding van onderwijzers, een vaststelling van minimumsalarissen, een bepaling omtrent het vereiste aantal leerkrachten per school, de toekenning van pensioen aan de onderwijzers, zijn daarvoor de bewijzen. Onmiddellijk gevolg van deze wet was echter een toespitsing van de schoolstrijd.

In de Wet van 1857 werd een onderscheid gemaakt tussen gewoon lager onderwijs en meer uitgebreid lager onderwijs. In het gewoon lager onderwijs moesten de volgende vakken gegeven worden: het lezen, het schrijven, het rekenen, de beginselen der Nederlandse taal, die der vormleer, die der aardrijkskunde, die der geschiedenis, die der kennis van de natuur en het zingen. In het meer uitgebreid lager onderwijs konden behalve de vakken van het gewoon lager onderwijs de vreemde talen, wiskunde, tekenen, gymnastiek en landbouwkunde toegevoegd worden. Het aantal vakken werd hiermee flink uitgebreid. 42

De lagere scholen werden onderscheiden in openbare en bijzondere scholen. De openbare scholen werden bekostigd uit de openbare kassen, de bijzondere scholen ontvingen tot 1889 geen subsidie en moesten alles zelf betalen. Van de schoolstrijd die in de negentiende eeuw elders in het land gevoerd werd voor gelijkstelling van openbaar en bijzonder onderwijs was in Koewacht niets te merken. Pas in de twintigste eeuw werd er na de financiële gelijkstelling van openbaar en bijzonder onderwijs in Koewacht tussen 1922 en 1932 een strijd gevoerd door de parochiegeestelijken.

Het rijksschooltoezicht werd voortaan uitgeoefend door provinciale inspecteurs en districtsschoolopzieners. Tot provinciale inspecteur in Zeeland werd in 1858 C.M. Visvliet benoemd. Zeeland werd verdeeld in zes districten, Koewacht hoorde bij het zesde district en F.van Deinse kreeg opnieuw een benoeming, nu als schoolopziener van het zesde district.

4.1. Plaatselijke schoolcommissie en schoolreglement in Koewacht

In elke gemeente moest een plaatselijke schoolcommissie zijn. In gemeenten met minder dan 3000 inwoners werden de werkzaamheden van de plaatselijke schoolcommissie opgedragen aan burgemeester en wethouders. De leden van de plaatselijke schoolcommissie, zoals bedoeld in artikel 53 en 54 moesten nauwkeurig toezicht houden op de scholen in hun gemeente en die minstens tweemaal per jaar bezoeken. Zij moesten zorgen dat de wettelijke voorschriften goed werden nageleefd en waar nodig zelf verordeningen opstellen. Jaarlijks moesten zij een verslag inzenden aan de districtsschoolopzieners.

Om te voldoen aan de Wet stelde de gemeenteraad in 1861 een schoolreglement vast. In het schoolreglement van Koewacht was aangeven dat kinderen vanaf vijf jaar op de dagschool mochten worden toegelaten en vanaf acht jaar op de avondschool. Elke werkdag werd er school gehouden, behalve op zaterdagmiddag, tijdens de jaarmarkt en de kermisweek. De school was 's morgens van half negen tot elf uur en 's middags van half twee tot half vijf. De avondschool was van zes uur tot half acht in de maanden oktober tot en met maart. De Hoofdonderwijzer stelde de verdeling van de leerlingen in klassen en afdelingen en de regeling der werkzaamheden vast, na overleg met de plaatselijke schoolcommissie en de schoolopziener. Aan kinderen die geen koepokinenting hadden gehad of besmettelijke huidziekten hadden, werd de toegang tot de school geweigerd. Gedurende de school moesten de kinderen ordelijk en stil binnenkomen, degenen die zich schuldig maakten aan wangedrag werden door gepaste middelen tot hun pligt gebragt. Lichamelijke kastijdingen waren ten strengste verboden.

Leerlingen mochten boeken en schoolbehoeften niet mee naar huis nemen, alleen met toestemming van de hoofdonderwijzer mochten zij de schriften aan hun ouders tonen. Eenmaal per jaar was een openbaar examen en werden er prijzen en getuigschriften uitgereikt.

In het reglement werd duidelijk aangegeven hoe ouders moesten handelen als zij klachten hadden. Op eigen kosten moest de hoofdonderwijzer tweemaal per week het locaal doen zuiveren. De gemeente liet het lokaal eenmaal per jaar, tijdens de kermisweek, witten en grondig schoonmaken. Voor 1 augustus gaf de hoofdonderwijzer de benodigdheden op voor het nieuwe schooljaar bij de plaatselijke schoolcommissie Het aanschaffen van schoolboeken en schoolbehoeften werd sinds 1857 opgedragen aan de gemeentebesturen.43

Vanaf 1858 diende de schoolcommissie van Koewacht een zogenaamd beredeneerd verslag van den toestand van het lager onderwijs in de gemeente, in bij de schoolopziener.In het gemeentearchief van Axel en het Rijksarchief van Middelburg zijn vele van deze verslagen bewaard gebleven. 44. Het waren formele stukken met wisselende informatie voor de statistieken; in veel voorkomende standaardzinnen, die jaar na jaar hetzelfde waren. De zelfevaluatie van de gemeentebesturen was vaak rooskleuriger dan de bevindingen van de schoolopziener.

4.2. Hulponderwijzers en kwekelingen

Het onderscheid in vier rangen voor onderwijzers, verviel in de wet van 1857. Er werden twee akten van bekwaamheid ingesteld: die van hoofdonderwijzer en die van hulponderwijzer. Telde een school meer dan 70 leerlingen, dan mocht de hoofdonderwijzer door een kwekeling bijgestaan worden, telde ze meer dan 100 leerlingen dan moest een hulponderwijzer aangesteld worden. Voor elk 50 tal leerlingen hierboven kon een extra kwekeling aangesteld worden en voor elk honderdtal een hulponderwijzer. Hugo had al die jaren alleen gestaan voor volle klassen die in de winter door 160 à 170 leerlingen bezocht werden. Deze situatie bleef ongewijzigd tot januari 1865, toen na de tussenkomst van de schoolopziener de kwekeling L. Waes werd aangesteld. Bij mijn jongste bezoek aan de school ontwaarde ik dat gij van alle hulp in school verstoken waart. Ik heb het gemeentebestuur aanbevolen om een kwekeling aan te stellen. 45 In de gemeentelijke jaarverslagen van 1865 tot 1872 komt zijn zoon, Emile Remery (geboren in 1852) als kwekeling voor. Emile is echter niet doorgegaan als onderwijzer, maar werd drukker.

Vanaf 1873 tot 1882 komt een andere zoon, Franciscus Remery (geboren in 1862), als kwekeling voor in de verslagen van de openbare school te Koewacht. Hij kreeg jaarlijks een toelage van f 40,- en een tegemoetkoming van 8 à 10 gulden per jaar via de opleidingsschool in Axel. Vanaf 1858 was de lagere school van de heer H. van Wijngaarden in Axel aangewezen als rijksnormaalschool. De lessen werden elke zaterdagmorgen gegeven van half negen tot één uur. Daarnaast gaf van Wijngaarden aan de kwekelingen van zijn eigen lagere school elke morgen van 7 tot 8 uur les en kregen zij opnieuw les na schooltijd van vijf tot zeven uur. Of de kwekelingen in Koewacht ook zo vaak les, kregen betwijfel ik.

De schoolopziener schreef in zijn verslag van 1873:
In Oost Zeeuwsch Vlaanderen waren opleidingsklassen verbonden aan een goed bekend staande school in Axel. Ik kan den ijver van den hoofdonderwijzer dier opleidingsklasse niet genoeg roemen, doch niettemin meen ik dringend te mogen herhalen, dat zijne taak verlicht moet worden door het aanstellen van meer leerkrachten bij die klassen.

Van Wijngaarden stuurde zijn jaarverslagen naar de Provinciale Inspecteur in Middelburg. Op de lijst van 1879-80 komen 34 namen van kwekelingen voor, met de geboortedatum en woonplaats. Van ieder werd vermeld of zij de lessen geregeld of ongeregeld bijwoonden en hoe de ijver en vorderingen waren. Op deze lijsten komen zowel Franciscus als Florentinus Remery (geboren in 1864) als kwekeling voor. Hun ijver en vorderingen waren goed tot zeer goed en zij bezochten de lessen regelmatig. Er werd grondig geoefend met oude examenopgaven vooral lezen en praktische cijferkunst. Daarnaast kregen de kwekelingen opgaven uit Taalkunde volgens van Dale, Vormleer volgens Bouman, Aardrijkskunde volgens Putz en Algemene Geschiedenis door Picke. Voor zangles kwam een aparte leraar. 46

De exameneisen voor hulponderwijzers werden in artikel 44 van de wet van 1857 omschreven. Het omvatte: goed lezen en schrijven; voldoende kennis der zinsontleding en eerste gronden der Nederlandsche taal; vaardigheid om zich zowel mondeling als schriftelijk, juist en gemakkelijk uit te drukken, beginselen van de vormleer, rekenen met gehele getallen en gewone en tiendelige breuken, toegepast op munten, maten en gewichten; aardrijkskunde en geschiedenis; beginselen van de kennis der natuur; theorie van het zingen en beginselen van onderwijs en opvoeding.

Er waren in het zesde district te weinig hulponderwijzers, waardoor vele vacatures onvervuld bleven. In 1875 werd Eduard Verstiggelen als tijdelijke hulponderwijzer in Koewacht benoemd, hij verdiende f 225, - per jaar en Hugo f 600,- zoals we al eerder zagen. Er waren in dat jaar 180 leerlingen in januari en in de zomer rond de 100. In 1876 was Verstiggelen weer gewoon kwekeling en nam N.J. Imandt uit Hengstdijk de plaats in van hulponderwijzer, hij bleef slechts kort in Koewacht en werd opgevolgd door E. Lauret, die ook niet lang bleef. Jacobus Petrus de Theije, uit Hontenisse, bleef gelukkig wel een langere periode en was van 1879 tot 1921 aan de school in Koewacht verbonden. Hij kreeg in 1883 een gratificatie voor de betoonde ijver in het geven van herhalingsonderwijs. 47

4.3. Schoolgeld

Tot de wet van 1857 werd het schoolgeld door de kinderen eenmaal per maand rechtstreeks afgedragen aan de onderwijzer, die dat hard nodig had om zijn povere salaris aan te vullen. De bedragen varieerden van dertig tot zestig cent per maand per kind. Toen bij de invoering van de onderwijswet van 1857 de onderwijzerssalarissen verhoogd waren, moest het schoolgeld maandelijks aan de gemeenteontvanger betaald worden, en het bewijs moest aan de hoofdonderwijzer getoond worden. Op basis van de wet van 1857 besloot de gemeenteraad van Koewacht in 1861 dat voor de dagschool (voor en namiddag) zestig cent per maand betaald moest worden. Voor drie of meer kinderen uit een gezin, die gelijktijdig school gingen was het bedrag iets lager, namelijk veertig cent per maand per kind. Voor het onderwijs gedurende de avondschool werd 50 cent per maand gevraagd. De bedeelden waren van betaling vrijgesteld, alsmede zij, die ofschoon niet bedeeld, naar het oordeel van Burgemeester en Wethouders onvermogend waren om schoolgeld te betalen. De onderwijzers hoefden ook geen schoolgeld te betalen voor hun kinderen op de school waar zij zelf werkzaam waren. 48

Op 23 december 1875 werd het besluit over schoolgeld ingetrokken. De nieuwe bedragen waren: voor 1 kind 30 cent per maand, voor 3 of meer kinderen uit 1 gezin 15 cent per kind. Voor de avondschool was het schoolgeld 30 cent per maand. Bij de provincie bestond bezwaar tegen de vrijstelling van schoolgeld voor kinderen van onderwijzers, omdat dit een oneigenlijk belastingvoordeel zou opleveren en daarom werd dit onderdeel in januari 1876 geschrapt. 49

4.4. Nieuw schoolgebouw

In de wet van 1857 werd de mogelijkheid gegeven om lokalen af te keuren vanwege de slechte omstandigheden voor de gezondheid of als er onvoldoende ruimte was voor het aantal schoolgaande kinderen. 50 De vervanging van het schoollokaal in Koewacht, dat uit 1827 dateerde, had een lange aanloop, waarin de schoolopzieners de druk op het gemeentebestuur flink moesten opvoeren. In het onderwijsverslag van 1859 werd al gemeld dat het schoolgebouw in Koewacht veel te laag was en dat het onderhoud van de school en de onderwijzerswoning veel te wensen overliet. In 1860 werd in de gemeenteraad besproken dat de heer schoolopziener in het 6e district van mening was dat het schoolgebouw in een zeer gebrekkige toestand verkeerde. Pas enige jaren later resulteerde de discussie in een besluit dat het aanwezige schoolgebouw en de onderwijzerswoning door nieuwe geschikte gebouwen zouden worden vervangen, mits het Rijk voldoende subsidie zou geven.51 Negen maanden later schreef de schoolopziener een brief waarin hij aandrong op uitvoering van het besluit tot bouwen van een nieuw schoollokaal en een onderwijzerswoning. Dit had niet direct reactie tot gevolg, maar twee jaar later was er enige serieuze actie te bespeuren. C.L. Bleyenburgh maakte een plan tot het bouwen van een nieuw schoollokaal,op een lengte van 24 ellen in een breedte van 7 ellen, binnenwaarts en hoog boven peil 5,20 el buitenwaarts, met een handgeschreven begroting.

In 1867 verzocht de gemeenteraad aan de gedeputeerde staten van Zeeland tot autorisatie van een geldlening van f 5000, ten behoeve van het opbouwen van een nieuwe school en onderwijzerswoning, voor een rente van hoogstens 5 procent per jaar en een aflossing in 20 jaarlijkse termijnen. 52 13 maart 1868 besloot de gemeente tot het bouwen van een nieuwe school, De schoolmeubelen zouden in de nieuwe school in gebruik blijven. Het plan werd ter goedkeuring aan de schoolopziener gestuurd, die het geheel kritisch bekeek. Enkele opmerkingen van hem waren:

De lengte en breedte zijn goed verdeeld, zodat alle leerlingen ook in de winter op het bord kunnen lezen en door de onderwijzer in het oog gehouden worden. De plaatsing der lichtramen kan 20 duim lager gesteld worden en dan de onderste ruiten met matglas. Een plavuizen vloer is voldoende omdat de grond niet uit klei maar alleenlijk bestaat uit zuiver zand. Een schoorsteen is op den bouw voldoende. Twee privaten dunken voldoende te zijn, een op het speelplein en een op de plaats. Het overtrekken der ruimten is niet noodig omdat de ondervinding heeft geleerd dat overdekte plaatsen niet vrij van reuk zijn. 53

Het schoolgebouw, de privaten en het koolhok werden gedekt met beste blauwe pannen grote vorm en daarin aangebracht vier ijzeren vierpans dakramen. Alle pannen zullen van binnen met goede kalkmortel waarin koehaar is gemengd gestreken en afgewit worden. In het schoollocaal zal onder aan de muur eene plint in portlandse cement bezet worden ter hoogte van 1 el.

De stenen moesten goed doorbakken zijn en gelijk van kleur. Er waren 10 ramen elk verdeeld in 12 ruiten van boven in de vorm van halve cirkels, de onderste ruiten waren van matglas. Boven de dubbele toegangsdeuren waren ruiten van gekleurd glas. De halfronde bovenraampjes konden geopend worden met koperen schijfkatrollen, koorden en een leren riem. Daarnaast waren er twee luchtkokers met gietijzeren rozetten voor de ventilatie. Het gehele gebouw moest vijf maanden na de aanbesteding voltooid zijn en werd in 1869 in gebruik genomen .54

Een jaar later werd een nieuwe onderwijzerwoning naast de school gebouwd. De aanneming werd gegund aan Joseph Francois Leonard uit Belgie.De afmetingen waren zeer royaal in vergelijking met de oude woning van Hugo Remery. Zoals blijkt uit de hoofdafmetingen die in het bestek staan. 55

Benaming Lengte Meters Breedte meters
Hoofdgebouw kamer
Hoofdgebouw corridor
Hoofdgebouw kabinet
Hoofdgebouw eetplaats
Hoofdgebouw keuken
Hoofdgebouw kelder
Achterbouw schotelhuis
Achterbouw oven
Achterbouw privaat
Achterbouw varkenshok
Achterbouw voedergang
Achterbouw bergplaats
4,75
1,40
2,77
4,95
4,07
4,75
2,40
1,65
1,65
1,90
1,90
1,30
4,10
4,10
4,10
3,20
3,20
3,00
2,30
1,30
0,90
1,45
0,75
2,30

Begin 1871 werd de onderwijzerswoning door het gezin Remery in gebruik genomen. De verkoop van de oude school met de woning bracht f 400,- op. De nieuwe school had ruim vierduizend gulden gekost en de onderwijzerswoning kostte f 2700.

In 1885 vond een verbouwing van de school plaats en werden er nieuwe schoolmeubelen aangeschaft.

5. Kwaliteit van het onderwijs en de opleidingen in de tweede helft van de negentiende eeuw

5.1. Kwaliteit van het onderwijs in Oost Zeeuws-Vlaanderen na 1860

In 1862 ging schoolopziener F. van Deinse met pensioen, zijn tijdelijke opvolger jhr. mr. L.F. van Panhuys uit Goes, schreef in het verslag over 1863 dat het onderwijs in de meeste plaatsen nog veel te wensen overliet. Hoewel alle vakken uit de onderwijswet van 1857 min of meer werden behandeld, beperkte het onderwijs zich meestal tot lezen, schrijven en de allereerste beginselen van rekenen. Het schrijven vond hij vrij goed. Het leesonderwijs vond hij onvoldoende omdat het eenzijdig gericht was op de techniek en de meeste onderwijzers verzuimden na te gaan of de leerlingen de leestekst wel goed begrepen. Het onderwijs in de beginselen der Nederlandse taal liet op vele scholen te wensen over, meestal tengevolge van de minder doelmatige wijze waarop het gegeven werd, soms door onkunde van de zijde van de onderwijzers.

Het aardrijkskundeonderwijs beperkte zich te vaak tot de mededeling van enige bijzonderheden omtrent Zeeland. Op enkele scholen evenwel wordt met vrucht voldoend onderwijs gegeven in de kennis van ons Nederland en van Europa.

Het onderwijs in de geschiedenis noemde hij betrekkelijk goed, hoewel het zich grotendeels bepaalde tot het onderricht in de Vaderlandse geschiedenis. Kennis der natuur was ver beneden de maat. Het onderwijs in de vormleer, een nieuw vak met elementaire meetkunde, werd verwaarloosd. Op enkele uitzonderingen na werd er wel aandacht gegeven aan het zingen.

Dat de uitkomst echter niet overal dezelfde is, en dat de geleerde werken op vele plaatsen minder juist en welluidend waren laat zich begrijpen. Het meer uitgebreid lager onderwijs heeft over het geheel in het 6e schooldistrict al zeer weinig te beduiden. Landbouwkunde, gymnastiek en tekenen werden in het geheel niet beoefend. 56

Toen H.A.A. baron Collot d'Escury uit Hontenisse in 1872 districtsschoolopziener werd, was zijn oordeel over de kwaliteit van het onderwijs in Oost Zeeuws-Vlaanderen ook ongunstig.

Over 't algemeen is het onderwijs weinig ontwikkeld en voldoet niet aan billijke eischen. Het lezen wordt te weinig dienstbaar gemaakt aan de geheele ontwikkeling van den leerling; het schrijven is meestal goed, maar ten aanzien van het rekenen wordt te weinig acht daarbij geslagen op de behoeften der gewone maatschappij. De overige vakken worden zoo oppervlakkig onderwezen dat ze zonder merkelijke schade geheel zouden kunnen verdwijnen. Vooral het taalonderwijs is zeer gebrekkig: het aanleeren van regels zonder verband is meestal alles wat er geschiedt, zonder dat de leerlingen eenige mate geoefend zijn om zich van hunne moedertaal te bedienen als middel ter gedachtenis uiting. Het meer uitgebreid lager onderwijs bepaalt zich hoofdzakelijk tot het eenigszins aanleeren der fransche taal. Nergens wordt door de onderwijzers moeite aangewend om meer wetenschappelijke kennis omtrent landbouw te verspreiden, wat toch vooral in mijn district hoogst gunstig werken zou. De hulpmiddelen bij het onderwijs vond hij over het algemeen gebrekkig.

Als oorzaken voor deze ongunstige toestand noemde hij de ongeschiktheid van sommige onderwijzers en de weinigen lust van anderen; de gebrekkige hulpmiddelen die in sommige gemeenten werden aangetroffen; het sterke schoolverzuim dat vooral op het plattenland meer dan 30% bedroeg en op de weinige energie en de onvoldoende beschaving van vele schoolcommissies in de dorpen.Enkele gunstige uitzonderingen vond hij te Hontenisse (Noordstraat), de bijzondere school van Mulder in Neuzen en de openbare school in Sas van Gent.De schoolgebouwen in het district waren over het algemeen voldoende. De nieuwgebouwde school te Ossenisse voldeed zelfs zeer goed.

Het onderwijzend personeel was, naar zijn mening, over het algemeen bekwaam genoeg en van goed zedelijk gedrag. Minder geschikte onderwijzers werden gaandeweg door betere vervangen. De weinige lust bij velen hunner moet vooral ten platten lande, zeker grootendeels geweten worden aan eene te karige bezoldiging en slechts in zeer enkele gevallen aan bepaalde onwil.

In 1873 schreef Collot d‘Escury dat er in het afgelopen jaar enige verbetering was gekomen, vooral door de toename van het aantal jonge onderwijzers, maar hij kon maar weinig terugnemen van zijn verslag in het vorig jaar. Hij voegde nog een verklaring toe voor de ongunstige toestand.

In de meeste gemeenten namelijk is het College van Burgemeester en Wethouders tevens belast met de financiën van de Schoolcommissie, onder wie ten plattenlande maar zelden voorstanders van uitgaven voor onderwijs worden aangetroffen en op de post van het onderwijs zoveel mogelijk beknibbelen. Het gevolg van dien toestand is bijvoorbeeld dat de jaarverslagen der Schoolcommissieen in zoodanigen gemeenten geheel verdraaid worden en niet zelden leugenachtig zijn. Zoo lees ik onder andere in het beredeneerd verslag van de toestand van het lager onderwijs in Koewacht, dat alles, vorderingen der leerlingen, jaarwedde des onderwijzers, schoolgebouwen enz voldoende is, en niettemin leerde mij een schoolbezoek aldaar dat alles in de hoogste mate onvoldoende was. Toen ik daarna het dagelijks bestuur ernstig onderhield en bij missive verzocht om een tusschenschot in het holle schoollokaal te plaatsen, de jaarwedde des hoofdonderwijzers te verhoogen en een nieuwe oproeping voor hulponderwijzers te doen tegen eene verbeterde wedde, kreeg ik een onbescheiden antwoord dat eene volslagen weigering was. Dit slechts als voorbeeld; er zijn echter in mijn district meer gemeenten waar men in een dergelijk geval niet anders handelen zal. 57

De Gemeenteraad van Koewacht reageerde niet echt vlot, maar in de notulen van 3 februari 1873 stond:

Verder werd overgegaan tot het aanstellen van een tijdelijke kweekeling aan de openbare lagere school dezer gemeente onder goedkeuring van den heer districtsschoolopziener, aangezien de toestand van het onderwijs in deze gemeente te veel te wenschen overlaat en zich tot heden geene hulponderwijzers voordoen, niet tegenstaande de menigvuldige oproepingen reeds in de dagbladen gedaan. 58

Koewacht was niet de enige gemeente in Oost Zeeuws-Vlaanderen die traag was met het aanbrengen van verbeteringen. In het bovengenoemde verslag schreef de schoolopziener dat men in Hulst, na herhaald aandringen, eindelijk besloten had het schoolvertrek door een tussenschot in twee lokalen te verdelen en tevens nieuwe banken aan te schaffen volgens gewijzigd Amerikaans model.

H.A.A. baron Collot d' Escury was van 1872 tot 1893 schoolopziener in Oost Zeeuws-Vlaanderen. Hij was in 1859 (???, CB) als rentmeester van het uitgestrekte kroondomein in het rentambt Hulst aangesteld en werd in 1868 benoemd tot burgermeester in Hontenisse. Hij was heel geliefd bij de bevolking, vooral omdat hij deskundig was op het gebied van landbouw en in de regio veel verbeteringen stimuleerde. Zijn zoon K.J.A.G. baron Collot d' Escury, was schoolopziener in Axel en Hulst van 1883 [1893 ??, CB] tot 1920.

5.2. Veranderingen door de onderwijswet van 1878

In 1878 werd een nieuwe onderwijswet aangenomen. In het vakkenpakket werden enkele marginale veranderingen ingevoerd, geschiedenisonderwijs werd beperkt tot vaderlandse geschiedenis en nuttige handwerken voor meisjes werd verplicht gesteld. 59 In Koewacht werd het handwerkonderwijs van 1883 tot 1913 door Leonora Colpaert gegeven. Zij gaf op maandag, woensdag en vrijdag van 12 uur tot half twee handwerkles. De leermiddelen moesten door de ouders zelf aangeschaft worden.60

De positie van kwekelingen veranderde ingrijpend, zij mochten niet meer zelfstandig ingezet worden voor een klas zoals tot dan toe gebruikelijk was, maar mochten alleen praktijkoefeningen doen in het kader van hun opleiding onder toezicht van een bevoegde onderwijzer. Hugo Remery kwam hierdoor wel in de problemen, want zijn twee zonen van 21 en 19 jaar, die in als kwekeling aan de school waren verbonden, waren vanaf januari 1882 normalisten geworden en moesten zich aan de studie wijden. Voor de 237 leerlingen was slechts één hulponderwijzer en pogingen om een tweede hulponderwijzer aan te trekken mislukten. Nu zijn er voor een basisschool van rond de 240 leerlingen minstens 8 leerkrachten, 1 directeur en 1 intern begeleider aangesteld.

De wet van 1878 bevatte verder een nieuw artikel over bevordering van schoolbezoek. Hierdoor werd aan armen en minvermogenden een Schoolplicht opgelegd, want indien hun kinderen niet op de lijst van schoolgaande kinderen voorkwamen, kregen zij van de gemeente geen uitkering meer. Bovendien kreeg de gemeenteraad het recht om verbodsbepalingen over de arbeid van kinderen beneden twaalf jaar vast te stellen. Dit was een nadere uitwerking van de het ‘Kinderwetje van Van Houten’ dat in 1870 was aangenomen. Het getrouw schoolbezoek kon ook bevorderd worden door het uitloven van beloningen en ereblijken door subsidie van de provincie en het gemeentebestuur. In 1878 werden er in Koewacht vijf prijzen uitgereikt en twintig getuigschriften. De schoolopziener prees de activiteiten in tien scholen van zijn district, waaronder Koewacht en Westdorpe, maar klaagde over de onverschilligheid in tien andere scholen. Het schoolverzuim was een weerbarstig gegeven dat veel zorg en aandacht vroeg tot aan het eind der 19e eeuw en ook zelfs in de twintigste eeuw na de invoering van de leerplichtwet in 1901. 63

5.3. Onderwijzersgezelschappen, een aflopende zaak

De onderwijzersgezelschappen beleefden hun bloei tussen 1820 en 1860. Daarna begon de invloed op het onderwijs steeds kleiner te worden. Het ledenaantal verminderde en de opkomst was ook niet altijd optimaal. In 1873 schreef de districtsschoolopziener in zijn verslag:

De onderwijzersgezelschappen gaven ook in dit jaar weinig teekenen van leven. Het gezelschap Axel (Neuzen) getuigde wel enigszins van leven en streven, edoch vooruitgang was niet te bespeuren. Het gezelschap Hulst naderde met rassche schreden zijn dood. Groote, vaak moeilijk af te leggen afstanden, armelijke toestand der onderwijzers waarvoor iedere extra uitgave bezwaarlijk wordt, gevoegd bij weinig beroepsijver bij eenigen, zijn naar mijn oordeel de oorzaak van die weinig bemoedigende toestand bij beide gezelschappen. 64

Aan het einde van het jaar 1876 telde men in het Gezelschap Hulst 18 leden en in Axel 19 leden. In beide gezelschappen kwamen de leden 10 maal een zaterdagmiddag bijeen. De verslagen, die de secretaris van elk gezelschap bij de schoolopziener moest inleveren waren bedoeld om de subsidie te verantwoorden. De rijkstoelage in 1876 was f 25, De uitgaven volgens de kwitantie waren f 23,95.

In elk verslag stond ook altijd een gedetailleerde opsomming van de inhoudelijke onderwerpen die behandeld waren, om toch maar goed te laten zien hoe ijverig de onderwijzers waren, bijvoorbeeld:

De werkzaamheden bestonden hoofdzakelijk uit eene voorlezing over opvoeding en onderwijs, in den regel geleverd door den hoofdonderwijzer in wiens gemeente de vergadering gehouden werd; voornamelijk werden besproken: de leerwijze van Bouman, de spelmethode, hier en daar nog gevolgd, de vereischten eener goede pen en de schrijfvoorbeelden, de repeteerende breuken, omgekeerde verhoudingen en worteltrekking; de gebeurtenissen in het jaar 1789 en van 1806-1813; ons zonnestelsel, bergen en rivieren, redekundige ontleding en samengestelde werkwoorden; rechthoekige driehoeken en regelmatige lichamen, composanten en resultanten en spankracht der lucht; verschillende toonsoorten enz.

De oktobervergadering in Westdorpe werd geheel gewijd aan een feestviering bij gelegenheid van de 25 jarige ambtsbediening van den hoofdonderwijzer B. Fr. Remery, wien wij als blijk van achting en deelneming, een zilveren remontoir horlogie ter gedachtenis mochten geven. In het algemeen getuigden de vergaderingen, maar vooral de laatstgenoemde, van echt broederlijken geest, vandaar zeker, dat sommigen de gure vlagen van het voorjaar zoo min ontzagen als de buitengewoon regenachtige dagen van het najaar. 65

In 1880 was de opkomst van de leden in het gezelschap Hulst zó gering dat er helemaal geen vergaderingen geweest waren. In Axel moest men zich bepalen tot kameraadschappelijke gesprekken over onderwijs, opvoeding enz. aangezien de ongeregelde opkomst geregelde werkzaamheden belette. Om het probleem op te lossen werd een commissie benoemd die voorstelde om de vergaderingen voortaan vier keer per jaar om de beurt in Axel of Hulst te houden. Dit bleek te helpen want tot in de jaren negentig bleef deze formule bestaan, weliswaar teruggebracht tot twee bijeenkomsten. In 1892 werd gemeld: dat de onderwijzersbijeenkomsten evenals in vorige jaren, vrij goed werden bezocht. De behandeling van enkele punten gaf aanleiding tot belangrijke besprekingen waaraan onderscheidene onderwijzers deelnamen, en die weder opnieuw het nut van dergelijke bijeenkomsten aantoonde. Ook de bibliotheek mag zich steeds in de belangstelling der onderwijzers verheugen. Bij voortduring wordt daarvan een vrij druk gebruik gemaakt. 66

6.1. Veertigjarig jubileum in 1880

Hugo Remery vierde op 1 november 1880 zijn 40 jarig jubileum. De burgemeester hield een toespraak. Voor de schooljeugd was er feest en een traktatie. Als geschenk ontving hij een pendule en een remontoire. Van zijn collega's kreeg de jubilaris zes stoelen en een leunstoel.

De novembervergadering van het onderwijzersgezelschap was geheel bestemd tot herdenking van de veertigjarigen ambtsbediening van het medelid den heer Remery, hoofd der openbare school te Koewacht. De gulle ontvangst en de feestelijke stemming van de vergadering hebben ongetwijfeld de vriendschapsband vernauwd, die ons als ambtgenooten vereenigt, en den besten indruk achtergelaten. 67

De oud-collega J. van der Baan had gezorgd voor uitvoerige artikelen in Het Schoolblad, de Terneuzensche Courant en de Zierikzeese Nieuwsbode. 68 Onderstaand vers werd hierin gepubliceerd. De beginletters van de eerste twee regels vormden de initialen van Hugo Remery.

Hebt gij nu 40 jaar getrouw uw taak volbracht,
Recht billijk is het ook dan, dat men u eert zacht.
Hebt gij nu 40 jaar der koewachts jeugd geleid,
en met getrouwe zorg haar reeds gevormd voor het leven,
Recht billijk is het ook, dat blijk van dankbaarheid u,
voor uw plichtsbetoon, blijmoedig wordt gegeven.

Om Van der Baan te bedanken schreef Hugo de volgende brief:

Geachte vriend. Aan gene zijde des strooms klopt een warm vriendenhart. Wat ben ik u toch dankbaar, beste vriend, voor al hetgeen gij gewrocht hebt. Door uw schrijven in het nieuwsblad hebt gij de nog slapende harten gewekt; gij hebt een nieuw leven in mijne gemeente doen ontstaan; gij hebt de sluimerende geest mijner ingezetenen doen ontwaken; gij hebt veel bijgedragen bij een feest ter mijner eer gegeven bij mijne veertigjarige ambtsvervulling; hebt dank voor dat alles, beste der vrienden. Uw toegenegen vriend H. Remery. 69

6.2. Eervol ontslag

Zes jaar later besloot Hugo, na ruim 45 jaar dienst in Koewacht, met pensioen te gaan. Als we de tijd als kwekeling meetellen, was hij 54 jaar onafgebroken als onderwijzer werkzaam geweest. In 1886 stond in de stukken van de gemeenteraad dat eervol ontslag was verleend aan het hoofd der school tengevolge van zijn pensioen. 70

In de Axelsche Courant van 21 augustus1886 heb ik een prachtige beschrijving gevonden van zijn afscheidsfeest op 16 augustus.

De burgemeester sprak den waardigen aftredende Onderwijzer H. Remery, in de meest gepaste bewoordingen aan, bedankte hem, ook uit naam van de gansche Gemeente, voor zijne getrouwe plichtsbetrachting, voor het aanwenden van al, wat in hem was, om het welzijn der jeugd te bevorderen, en dat gedurende een tijdvak van 46 jaar, waarin hij eerst heeft moeten werken onder, zoo moeilijke omstandigheden wat school en schoolmiddelen betreft, alles zoo primitief, dat het ongeloofelijk is. Eerst een schuur met leemen vloer en geevenredigde schoolmeubelen, totdat in de jongste jaren een doelmatig gebouw verrees dat nu, sedert het vorige jaar, ook met andere kan wedijveren, wat de meubelen betreft. Als streelend bewijs van dank, en als herinnering werd den aftredenden, trouwen dienaar een prachtige spiegel en een keurig koffieservies aangeboden, met den wensch, dat hij vele jaren eene welverdiende rust moge smaken en de gemeente tot sieraad blijve verstrekken.Innig aangedaan vond de grijsaard geen woorden om zijne erkentenis te uiten; zonder twijfel sprak zijn geest: "Dank, eeuwige dank," want onder het storten van tranen des gevoels aanvaardde hij de geschenken, hem aangeboden, en de aanwezigen hadden geen woorden noodig, om in zijne ziel te lezen.Hierna gaf de Heer Remery de schoolsleutel aan de burgemeester, die het op zijn beurt aan het nieuwe schoolhoofd Adrianus Geeraards overhandigde. 71

Dezelfde dag nog verhuisde Hugo Remery naar zijn dochter Pharailde Baert-Remery, die in de Dorpsstraat woonde. Hij bleef daar wonen tot zijn dood op 21 december 1895. De heer Geerards trok met zijn gezin in het schoolhuis en bleef hoofd van de school in Koewacht tot 1931.

Slot

Hugo Remery moest als jongeman al vroeg helpen in de school van Westdorpe, waar zijn vader hoofdonderwijzer was. Hij leerde het vak van onderwijzer in de praktijk. Voor de theoretische scholing bezocht hij de maandelijkse bijeenkomsten van het onderwijzersgezelschap in Sas van Gent. In 1837 behaalde hij met succes zijn eerste examen voor de bevoegdheid van onderwijzer. Door de verslagen van de schoolopzieners weten we iets meer over de gang van zaken en de onderwijsmethoden in Oost Zeeuws-Vlaanderen. In 1840 werd Hugo benoemd tot onderwijzer in de gemeente Koewacht. Het schoolgebouw lag in het midden van de gemeente bij de Oudemolen, een eenvoudig gebouw dat in 1827 gebouwd was. Het aantal leerlingen schommelde in de winter rond de 160 leerlingen. In de zomer waren er veel minder leerlingen omdat ze op het land moesten meehelpen.

Na de onderwijswet van 1857 stelde de gemeenteraad van Koewacht jaarlijks een verslag op van de staat van het onderwijs en werd er een instructie vastgesteld. In 1869 werd, na aandringen van de schoolopziener, een veel ruimer schoolgebouw en ook een nieuwe onderwijzerswoning gebouwd. In die tijd had hij meestal rond de 240 leerlingen en werd hij geholpen door zijn zonen, die kwekeling waren. Pas vanaf 1875 kreeg hij een hulponderwijzer en werd er een tussenschot geplaatst in het schoollokaal.

Eigenlijk zou ik eens even in zo’n klas van een plattelandsgemeente in de 19e eeuw willen kijken. Hoe zag de klas eruit, hoe zaten de kinderen erbij, hoe rook het er, hoe lukte het die ene onderwijzer om al die kinderen tegelijk te leren lezen, schrijven en rekenen en dat nog op verschillende niveaus? Hoe ging Hugo met zijn leerlingen om, wat vond hij belangrijk? Hoe keken de kinderen terug op hun schooltijd.

Jammer dat er zo weinig bewaard is gebleven van waar het allemaal om ging: werken aan de ontwikkeling van jonge mensen, die woonden in een omgeving waarin leren geen vanzelfsprekende zaak was.

Uit de informatie die ik in diverse archieven Axel en Middelburg heb gevonden, komt Hugo Remery naar voren als een doorsnee onderwijzer. Het was geen vetpot, dat onderwijzerschap, zeker niet in een dorp waar veel armoede voorkwam. Hij had onvoldoende middelen om alle kinderen optimaal te laten leren en dat zal hem wel aan zijn hart zijn gegaan. En hoewel de onderwijsinspecteurs stimuleerden tot verbeteringen, gingen de onderwijsvernieuwingen langzaam in Oost Zeeuws-Vlaanderen. Maar, … er was tenminste onderwijs en dat in een omgeving, waarin veel ouderen niet de gelegenheid hadden gehad te leren lezen en schrijven. Zo zijn Hugo en zijn collega’s in Oost Zeeuws-Vlaanderen aan te merken als pioniers, die een belangrijke bijdrage hebben geleverd aan de ontwikkeling van de Zeeuwse bevolking in de 19e eeuw.

Bronnen:

GAAX, Gemeentearchief Terneuzen, locatie Axel, met name de stukken over Koewacht. Met veel dank aan de archivaris C.E.M.Buijsrogge voor zijn bereidwillige hulp.

RAZ. Zeeuws-Archief in Middelburg (voorheen Rijksarchief Zeeland.), voornamelijk inventarisnummer 45 van het Archief van de Commissie van Onderwijs in het Departement Zeeland (1806 juli - 1815 mrt), later de Commissie van Onderwijs in de Provincie Zeeland (1815 apr. - 1857 dec.) en 94. Toezicht Lager Onderwijs, 1806-1920.

KB Koninklijke Bibliotheek in Den Haag, Nieuwe bijdragen ter bevordering van het onderwijs en de opvoeding, voornamelijk met betrekking tot de lagere scholen in het Koningrijk der Nederlanden, Leyden.

Noten:

1. M. REMERY, Pieter Remery, een schoolmeester in Oost-en Zeeuwsch-Vlaanderen in het begin van de 19e eeuw, Kroniek van de Stichting Heemkundige Kring Sas van Gent nr.35 (2000), p. 58-50 en Het Tijdschrift van de Vereniging Vrienden van het Nationaal Schoolmuseum, De School Anno, jaargang 19 nr. 1 (lente 2001), Pieter Remery, een negentiende-eeuwse schoolmeester, p. 5-13. Zie herziene versie sept.2005 op internet www.remery.nl/ schoolmeesters

2. Onderwijswet van 1806. C. Verordeningen op het afnemen en afleggen der Examens van degenen, welke Lager Onderwijs begeeren te geven in de Bataafsche Republiek 1806. De wetteksten van 1806 zijn door mij overgenomen uit de Verzameling van wetten betrekkelijk het Lager Onderwijs in Zuid Holland. Gorinchem, J. Noorduyn en Zoon, 1846.

3. C. VISSER, Vernieuwing van het lager onderwijs in Zeeland in de eerste helft van de negentiende eeuw, Vlissingen, 1995, p.260.

4. RAZ 45.17 lijsten van examineerden.

5. Onderwijswet van 1806, C. Verordeningen op het afnemen en afleggen der Examens van degenen, welke Lager Onderwijs begeeren te geven in de Bataafsche Republiek 1806.

6. KB, Nieuwe Bijdragen 1824.

7. RAZ, 94.115. Stukken betreffende de onderwijzersgezelschappen 1816-1834.

8. RAZ, 94.116. Stukken betreffende de onderwijzersgezelschappen te Eeclo en Bassevelde, 1820-1824.

9. RAZ,.94.29. Stukken betreffende de diverse onderwijzersgezelschappen 1816-1855.

10. RAZ, 45.13 Commissie van onderwijs, ingekomen stukken 1806-1855.

11. P.J. PRINSEN, Eerste oefeningen n het lezen, achtste druk, Haarlem, 1857. Afbeeldingen p. 3 en 6.

12. P.J. PRINSEN, Leerwijze om kinderen te leeren lezen, vierde druk, Amsterdam, 1864. afbeelding p.129.

13. Verslag van den Staat der Lagere scholen in de provincie Zeeland, door den ondergeteekende (H.Wijnbeek) bezocht in 1838. Uit Archief Binnenl.Zaken, V de afd.,11-2-1839 no.138.

14. RAZ 94.115 Lijst van boeken uit de Algemeene Boekenlijst ten schoolgebruike gekozen door de leden van een onderwijzersgezelschap in het 5e schooldistrict van Zeeland.

15. Spel-en Taalkunde door P. REMERY. Onderwijzer te Westdorpe 1836. In bezit van de oudste kleinzoon van Florentinus Remery, Andre Remery in Someren.

16. Verslag van den Staat der Lagere scholen in de provincie Zeeland, door den ondergeteekende (H.Wijnbeek) bezocht in 1838. Uit Archief Binnenl.Zaken, V de afd.,11-2-1839 no.138.

17. KB, Nieuwe Bijdragen februari 1834, Schoolnieuws p.172-177.

18. RAZ. 94.29, Stukken betreffende de diverse onderwijzersgezelschappen 1816-1855.

19. GAAX, Koewacht, correspondentie, 6 november 1840.

20. KB, Nieuwe Bijdragen,1840, in de rubriek Schoolberichten op p.1052.

21.GAAX, Notulen van de Gemeenteraad van Koewacht, 11 april 1840.

22. GAAX, Notulen van de Gemeenteraad van Koewacht 5 november 1840.

23. D.J. OGGEL Koewacht de Geschiedenis van een jongdorp, 1972. p. 51.

24. Raz.45.18, Staat der wettig fungerende schoolonderwiijzers in het 4e schooldistrict der Provincie Zeeland, nu 5e district Hulst, Aangelegd 1 januari 1824 door de schoolopziener. Over het onleesbare stukje vraag ik advies aan de heer H.Uil e.a.

25. GAAX, Koewacht, doos diversen.

26. KB, Nieuwe Bijdragen. Schoolnieuws dec. 1822. p.1033-1069, Een selectie uit het Algemeen School-Reglement, met bijzondere Aanmerkingen, ter verbetering van het Openbaar Lager Onderwijs en Schoolwezen in West-Vlaanderen. Uitgegeven met goedkeuring der vroegere tijdelijke Jurij voor het middelbaar en Lager Onderwijs in deze Provincie, sedert 1 julij 1822 vervangen door eene Provinciale Commissie van Onderwijs. uit Schoolnieuws dec. 1822. p.1033-1069 .

27. Verslag van den Staat der Lagere scholen in de provincie Zeeland, door den ondergeteekende (H.Wijnbeek) bezocht in 1838. Uit Archief Binnenl. Zaken, V de afd.,11-2-1839 no.138.

28. RAZ, Commissie toezicht op het lager onderwijs 94.15 Jaarlijkse opgave van het 5e District in Zeeland.

29. RAZ, Commissie toezicht op het lager onderwijs 94.15 Missives van schoolopzieners aan den Gouverneur in Zeeland, geleidende opgaven van scholen en scholieren, 1840 – 1854, waaronder de jaarlijkse opgave van het 5e District in Zeeland.

30. RAZ,94.145, Beredeneerde jaarverslagen van het 6e district in Zeeland en GAAX, gemeentelijke jaarverslagen.

31. KB, Nieuwe Bijdragen 1851, Schoolnieuws p 1004.

32. RAZ..94.782, Register der notulen van het onderwijzersgezelschap te Sas van Gent 1852-1859.

33. T. VISSER, Vernieuwing van het lager onderwijs in Zeeland in de eerste helft van de negentiende eeuw, Vlissingen, 1995, p.258 en RAZ 94.159 Beredeneerd verslag van den toestand van het lager onderwijs in het zesde schooldistrict van de Provincie Zeeland gedurende het jaar 1858 opgemaakt door den ondergetekenden (F.J. van Deinse) Schoolopziener in het zesde District.

34. Zie www.remery.nl genealogische overzichten.

35. Inventaris geformeerd ten sterfhuize van Barbara Kips in leven huisvrouw van Hugo Remery openbaar onderwijzer te Koewacht. Opgemaakt door mr. F. van Deinse, advocaat en notaris te Hulst den 14 februari 1856. Het origineel is in bezit van Frans Kruijssen, Dordrecht, kleinzoon van Pharailde Remery en Ph. Baert.

36. M. REMERY, Florentinus Remery, schoolmeester in Zuiddorpe en Koewacht, Kroniek van de Stichting Heemkundige Kring Sas van Gent nr.37 (2002), p.29-46. Zie herziene versie sept.2005 op internet www.remery.nl/ schoolmeesters

37. RAZ 45.13, ingekomen stukken 1829-1844, 18 april1838, Staat van klassificatie der scholen in het 5e district van Zeeland.

38. M. REMERY, Bernardus franciscus Remery, schoolmeester in Westdorpe van 1851-1897, Kroniek van de Stichting Heemkundige Kring Sas van Gent nr.36 (2001), p.33-55 en Het Tijdschrift van de Vereniging Vrienden van het Nationaal Schoolmuseum, De School Anno, jaargang 20 nr. 1, 2 en 4 (lente 2001), Bernardus Franciscus Remery, schoolmeester in Westdorpe van 1851-1897 deel 1-3. Zie herziene versie sept.2005 op internet www.remery.nl/ schoolmeesters

39. GAAX, Koewacht correspondentie 1858. Over de loopbaan van Joost van der Baan (1808-1896) heeft T. Visser geschreven in Tien Zeeuwsche onderwijzers in de negentiende eeuw, Goes, 1997, p.45-51.

40. GAAX, Koewacht, Notulen gemeenteraadsvergaderingen 1860.

41. RAZ 94.373. Ingekomen stukken 1886.

42. Wet van den 13den Augustus 1857, op het lager onderwijs. Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden 103 in I. van HOORN, De Nederlandsche Schoolwetgeving voor het Lager Onderwijs 1796-1907, 1907.

43. GAAX, Koewacht, notulen gemeenteraad 23 oktober 1861.

44. RAZ 94.158, Oost Zeeuwsch-Vlaanderen, Ingekomen stukken en verzonden brieven 1874-1877.

45. RAZ 94.125, Oost Zeeuwsch-Vlaanderen, Ingekomen stukken en verzonden brieven 1865, Verslag van het 6e schooldistrict.

46. RAZ 94.141. Oost Zeeuwsch-Vlaanderen, Ingekomen stukken en verzonden brieven 1880, Staten van de opleidingsklasse in het 6e schooldistrict van Zeeland.

47. RAZ 94.145-158, 369,409, Beredeneerde verslagen van den toestand van het lager onderwijs in de gemeente Koewacht, ingevolge art.64 der Wet van 1857 door de plaatselijke schoolcommissie aldaar opgemaakt 1865-1876.

48. GAAX, Koewacht, notulen gemeenteraad, 11 september 1860. Verordening over schoolgeld.

49. GAAX, Koewacht, notulen gemeenteraad, 11 januari 1876 verordening schoolgeld Koewacht

50. Art 4. onderwijswet 1857 staatsblad 103 .

51. GAAX, Koewacht, notulen gemeenteraad, 14 oktober 1864.

52. GAAX, Koewacht, notulen gemeenteraad, 20 sept 1867, besluit tot geldlening tot een bedrag van f 5000,- ten behoeve van een nieuw schoolgebouw en onderwijzerswoning.

53. GAAX, Koewacht, notulen gemeenteraad, 13 maart 1868.

54. GAAX, Koewacht doos diversen, 17 januari 1868. bestek en voorwaarden tot het bouwen eener nieuwe school in de gemeente.

55. GAAX, Koewacht, doos diversen, 20-09-1870.Bestek en voorwaarden tot het bouwen van een nieuwe school met onderwijzerswoning met achtergebouw in de gemeente Koewacht .

56. RAZ 94.159, Beredeneerd verslag omtrent den toestand van het lager onderwijs in het VI e schooldistrict van Zeeland, over het jaar 1863, opgemaakt door den Districts schoolopziener gedaan aan den inspecteur van het lager onderwijs in Zeeland, gedaan ingevolge art 65 der wet van 13 augustus 1857, staatsblad 103.

57. RAZ 94.137, Beredeneerde verslagen omtrent den toestand van het lager onderwijs in het VIe schooldistrict der provincie Zeeland, gedurende het jaar 1872 en 1873, opgemaakt door den schoolopziener in genoemd district.

58 GAAX, Koewacht notulen gemeenteraad 3 februari 1873.

59. Onderwijswet van 1878, Onderwijswetten in de 19e eeuw. Wet tot regeling van het Lager Onderwijs 1878, H.A.M. Roelants Schiedam 1878 Prijs Tien Cents.

60. GAAX, Koewacht, correspondentie, Voordracht van B en W 22 febr. 1883 en aanvullende brief van Hugo Remery van 20 aug. 1883.

62. RAZ 94.369 en 370, brieven van H. Remery aan de schoolopziener, 14 nov.1882 en 26 jan. 1883.

63. RAZ 94.141, Staat van verdeling der voor het jaar 1878 verleende provinciale toelage ad f 2000,- ter bevordering om aanmoediging van het schoolgaan en meer getrouw schoolbezoek op de openbare en bijzondere scholen in de provincie Zeeland.

64. RAZ 94.137, Oost Zeeuwsch-Vlaanderen, Ingekomen stukken en verzonden brieven 1872-1874.

65. RAZ 94.138, Oost Zeeuwsch-Vlaanderen, Ingekomen stukken en verzonden brieven 1875-1877.

66. RAZ 94.399, Arrondissement Axel 1893, Verslag over 1892.

67. RAZ 94.388, Arrondissement Axel 1881, Verslag over 1880.

68. Gemeentearchief Schouwen-Duiveland, Zierikzee. Collectie J. Baan nr.129. Schoolblad nr 5-51, Ter Neuzer Courant no 1614-1618, Zzierikzeese Nieuws Bode no 4383..Met dank aan heer H. Uil archivaris van het archief in Zierikzee die mij een kopie stuurde.

69.Gemeentearchief Schouwen-Duiveland. Zierikzee, Collectie J. Baan, nr.129.

70.GAAX, Koewacht, notulen gemeenteraad no 51.

71. GAAX, Axelse Courant zaterdag 21 augustus 1886.

72. Voor de recente geschiedenis van het onderwijs in Koewacht in de twintigste eeuw verwijs ik naar het standaardwerk van A.de KRAKER en P.de Blaeij, Axel 1944-2002, Een samenleving in verandering.