Home | About Us | Contact Us


HERINNERINGEN VAN EEN SCHOOLMEESTER. Deel 1, 2, 3, 4, 5, 6, 7 en 8
geschreven door Tale Zondag (1850 - 1941) gepubliceerd door zijn kleinzoon Feiko Anne Zondag.

Deel 1. Uit mijn jeugd.

1850 is mijn geboortejaar 2). 't Was toen nog de tijd, dat kleine kinderen een stevige wollen muts moesten dragen om de hersenen lekker in te bakeren en overigens recht warm werden ingepakt tegen mogelijk kouvatten en om hoesten te voorkomen,want er was niet altijd ramenaswater3) tegen kinkhoest e.d. 't Was in den tijd, toen de wieg nog het enig kinderverblijf was. Zoo' n wieg stond op een onderstel met aan de onderkant een gebogen voetstuk, zoodat je de wieg zoo nodig mooi kon laten schommelen, wat nodig was om het kind in slaap te wiegen. Mijn moeder had langs de zolder een snoer met een ring, die langs de snoer kon bewogen worden. Aan die ring was een koord dat naar beneden hing en heen en weer kon en aan het zolderkoord nog een koord aan de wiegverbonden met zoodanige schakel dat als men aan het losse koord trok de wieg bewoog bijv. naar rechts en liet men het koord weer los, dan schommelde de wieg links. Door nu beurtelings aan het losse koord te trekken en weer te vieren, kreeg men de wieg in een schommelende beweging.Maar mijn moeder kon tegelijk met het losse koord in de hand in het woonvertrek heen en weer lopen al trekkende en vierende van tafel, naar haard of kast enz. terwijl zij dan de wieg in dezelfde schommelende beweging hield. Maar nog meer. Onder aan het losse koord was een lus, om er de voet in te steken. Had mijn moeder nu zittende bezigheden, dan stak haar voet door de lus en kon zij de voet zoodanig bewegen dat de wieg schommelde tot de baby zo duizelig was, dat zij de slaap vatte. Wou dat nog niet, dan werd zij op de wieg genomen op de schoot en dan ging het met de sterke knopstoelen aan het "hossebossen". Dan werd je vrij secuur zoo dommelig, dat de slaap volgde. Zo was vrij algemeen het opvoedingssysteem van de baby's in die tijd.

De schoolopvoeding begon ook al tijdig: met drie jaar ging ik reeds naar school. niet naar een bewaarschool, nee naar de "groote school"'Dat was een fortuintje voor de "bovenmeester". Dat zat zoo: kinderen van 5 tot 12 jaar waren voor rekening van de gemeente. Maar de meester mocht ook wel kinderen beneden 5 jaar tot de school toelaten, om de ouders te "gerieven". Hij had dan het recht om voor zijn eigen zak schoolgeld van de ouders te vragen. Dit was gewoonlijk een dubbeltje per week. Op dat dubbeltje waren de meesters van die tijd nogal gesteld, want het was de tijd, dat het minimum salaris voor een "ondermeester" 200 en voor een bovenmeester 400 Gld. was. Zoo had het dubbeltje nogal betekenis.Trouwens in de jaren omstreeks 1860 moest ieder zich redden van een klein inkomen en kon dat ook, 't ging dan zooals 't ging. Bij winterdag kon je een arbeider krijgen tegen 30 ct.per dag, zonder kost.
Bij zomerdag was de daghuur hooger, vooral in de tijd van hooien en oogsten. U ziet, dat ik spreek over toestanden te platten lande. Toen is zeker ook het liedje ontstaan:
"k Heb zoo lang met de rommelpot geloopen ' k Heb geen geld om brood te koopen."
Want er waren gezinnen, die drie keer daags aardappels aten en tot troost voor hen dichtte iemand:
"Aardappels met brei, en gezondheid erbij. Geeft vreugd' en geluk, maar taarten en wijn. Met ziekten en pijn, geeft kommer en druk. Elk zing' dan met mij, aardappels en brei .Maakt vrolijk en blij"

En de boer? Mijn ouders hadden een boerderij 4) 's Morgens om 5 u winterdag stond mijn vader op, beklom de ladder bij de korenhoop en wierp de garven naar beneden tot hij zooveel had, dat hij een "leg" kon aanleggen en dan ging het klip, klap, klop, de boer slaat erop. Na het dorschen van de "leg" werden de koeien en paarden gevoederd en werd er gemolken. Intussen waren de andere huisgenoten ook allen gereed gekomen en was het etenstijd. Een grote schotel gestampte aardappels stond midden op de tafel, ieder kreeg een stevige boterham roggebrood met vet (geen boter!) besmeerd en mocht die zo zwaar hij kon beladen met aardappels om daarna de rest van de schotel met de vork naar de mond te brengen. Als dan de schotel ledig was, dan verheugde je je er innig in nog brood met aardappels te bezitten. Wat kon je lekker eten in die dagen! De kom met brij (karnemelkpap) achterna en het ontbijt was afgeloopen.
Zuinig zijn was noodzaak. De boter kostte gewoonlijk 30 ct.; eieren waren duur als je een cent per stuk kon krijgen. Rogge 3 gld. de HL., een melkkoe 60 a 70 gld.. Nu moet ik wat boter aangaat even opmerken, dat ze er anders uitzag ban de tegenwoordige (1938). Ze was wit, stijf, leek meer op gewoon vet dan op boter. Er werd in huis gekarnd en de kunst van boterkarnen stond nog zoo weinig hoog, dat er maar een enkele boerin gele boter kon karnen en dan ook niet altijd nog. Hoe het zij, uit de financiële toestanden in de dorpen, waar van wij enkele zaken aanstipten, kan men toch de conclusie trekken, dat 400 gulden in die tijd werd aangezien voor een belangrijke som.

Nu waren er te plattelanden bijna uitsluitend scholen in de kerkdorpen en in de regel was de bovenmeester dan ook nog koster en organist, waardoor zijn inkomen zoodanig steeg, dat daardoor vele dorpsgenooten afgunstig op hem waren en spraken van "die koster". Maar ook deels ontstond deze schimpnaam, omdat op school lichamelijke straffen werden toegepast. Kwam dan een kindje thuis schreiende en met nog merkbare teekens van de ondervonden straf, dan was het weer "die .... koster" met een leelijk epitethon tuschen beide woorden. Zoo herinner ik mij onzen ondermeester, die kon je zoo fijn te pakken krijgen. Hij boog je krom, nam je hoofd tussen zijn beenen en dan kreeg je frisch wat voor je billetjes. De geweldigste straf, de meest gevreesde ten minste, van onze bovenmeester was deze, dat hij je in de toren stopte, in dat duistere hok. Die toren stond naast de school en diende ook voor voorlopige bergplaats van misdadigers.5) Voor die torenstaf waren wij kinderen het meest benauwd. Wat wij zooal van de prilste jeugd af (3 jaar enz.) op school leerden weet ik al niet meer, maar 't was in die tijd van de spelmethode om bijv. uit bee-oo-em boom te maken. Wij hadden daarvoor meestal kooroefeningen bee oo em boom, tee oo em toom, er oo em room. 't Duurde tijdstijden eer wij in een boekje kwamen te lezen. Eerst de leesoefeningen van Dr. Nassau, dan Vader Jacob en Moeder Anna, dan het Nieuwe Testament, vaderlandsche geschiedenis en zedekundig leesboek. Het rekenonderwijs was langwijlig. Optellen en aftrekken ging er nog wel in, maar vermenigvuldigen en deelen - ja je wist in 't laatst het loopje, hoe je moest doen, maar het waarom was buitengesloten. Als je eindelijk genoeg in de gang was ingewikkeld kreeg je een rekenboek "Jan v Olm". Daar stond alles in watje moest weten tot de regel van drieën, omgekeerde regel van drieën, rente rekening, winst en verlies en enige handelsrekening. Maar was je Jan v Olm een paar keer met succes doorgekomen, dan was je uitgeleerd en waren je schooljaren niet uit, dan kreeg je de dikke meetkunde van Pibo Steenstra, het toppunt van schoolgeleerdheid. Van de Ned. taal weet ik mij alleen te herinneren dat wij weken aaneen werkwoorden moesten vervoegen en dat wij dat wel prettig vonden toen wij het goed in de macht hadden en wedstrijd hielden, wie (wij schreven en rekenden steeds op de lei) het vlugst met de griffel was.

Wij hadden ook dictees. Met de pen schreven wij alleen voor schoonschrift. In 't algemeen genomen werd ons machinaal alles onderwezen, verrichtten wij ook alles machinaal. Wat zijn de methodes later toch veel verbeterd! 't Was nog in de laatste periode van de veren pen. Gewoonlijk was dat een veer uit een ganzenvleugel, een slagpen. De meester had een fijn scherp mesje, het pennemesje. Dit wijst nog op de oorsprong van de naam pennemes. Handig sneed meester eerst een groote plak af, later aan weerszijden een kleine hoek, zodat er een punt ontstond, dan werd vanaf de punt een gleuf in de pen gesneden en gereed was de pen. Na enig gebruik werd de pen slap, verloor een deel van haar veerkracht en schreef dan dik. Dan ging de vinger omhoog en werd meester gevraagd a.u.b even de pen te vermaken. De pen werd dan ingekort, kreeg een nieuwe punt met insnijding en was gereed. Geheel afgedankte pennen werden opgeborgen en tot een bundeltje saamgebonden om gebruikt te worden bij het afvegen van een bord. Zaterdag was altijd geheel vrije dag. Maar dan had meester, die zelf voor schoolvegen moest zorgen, altijd eenige jongens tot hulp. Deze gewapend met een stoffer kropen onder de tafels en banken door om alles weg te vegen naar de gang, die altijd door meester zelf geveegd werd. Ja, de meester van '60 had nog al bijbaantjes; schoolvegen; kachels aanleggen; papier, boeken, inkt, krijt enz. kropen. Klassen van 70 en 80 leerlingen waren geen uitzondering. Een ouderwetse schoolmeester en een tegenwoordige (1938) lijken op elkaar als een boer op een hondekar op een automobilist.

Deel 2. Hulp-onderwijzer in Ruinen

Dankbaar gedenk ik die twee ooms en tantes, dat liefhebbend twee echtparen, die zich mijn lot hebben aangetrokken, toen ik een jongeling was en voor een levenskeus stond.6) Ik herinner mij nog de "koetsewagen", waarin zij mij brachten naar Kloosterveen, bij Assen, naar "meester" Houwing, die mij zou opleiden ("klaarmaken") voor onderwijzer, of zoo de term destijds (1867) luidde voor "hulp-onderwijzer. Die ooms en tantes en meester Houwing mochten de voldoening smaken, dat hun geld en moeite succes had, dat ik in de herfst 1868 een geslaagd examen deed voor "hulponderwijzer". Overtuigd dat mijn opleiding nog onvoldoende was, wilde mijn meester mij met goedvinden van mijn familie nog langer bij zich houden, maar daar had de jongeman in 't bezit van zijn acte geen trek aan. Solliciteren, zichzelf redden, daarvoor alleen gevoelde hij en weldra had hij de benoeming van hulponderwijzer te Ruinen (in functie Jan 1869). In dien tijd was het minimum salaris voor "hulponderwijzer" 200, dat voor "hoofdonderwijzer" 400 Gld. Maar Ruinen was destijds reeds op 280 Gld. en ik zag al hoog tegen dit salaris op en was er gelukkig mee. Ik kwam bij de "bovenmeester" in de kost tegen f 2,50 per week en hield in mijn eerste kwartaal naafbetaling van alle kosten nog 10 Gld. vrij geld over. Mooi zakgeld voor het tweede kwartaal!! O, onderwijzers van deze tijd (1938) wat zult gij minachtend glimlachen over zoo' n salaris en over zoo' n zakgeld, maar gij zult straks nog wat anders horen, als U van mijn school en mijn leerlingen hoort. Een reis naar Ruinen kostte in die tijd heel wat meer inspanning dan ze zou kosten in onze tijd van spoor en tram, en auto en bus en fiets, want van al die dingen was hier niets aanwezig; geen spoor Assen - Meppel, trams onbekend evenals auto's, bussen en fietsen. In Kloosterveen stapte ik op de trekschuit. Ze bracht mij naar Dieverbrug en toen had ik nog bijna drie uur te voet af te leggen. Goede weg Dieverbrug tot Dwingeloo, voor de rest zandweg over Ansen tot Ruinen.

Te Ansen liep ik een boerderij binnen om naar de weg te informeren en kwam in de keuken terecht, waar de boer bezig was zich te scheren. Hij was niet alleen bereid om mij den weg te wijzen, maar ook om mij in Ruinen terecht te wijzen, daar hij juist van plan was om naar Ruinen te gaan, en zo kwam ik terecht bij meester Bezema (h.d.s.), waar ik voortaan mijn thuis zou vinden. Het was daar een eenvoudige huishouding, maar toch een puik en gezellig kosthuis. Ik voelde mij daar al direct thuis. De meester had ook een boerderij, bereidde zijn eigen brood. Roggemeel werd gezeefd, zodat er een scheiding kwam in fijn meel en zemelen. Van het eerste kneedde de meester of zijn vrouw de bekende Drentschse bol, van het tweede werd brood gevormd, hoofdzakelijk bestemd voor veevoeder. Na de bereiding werd een en ander naar den bakker gebracht om het in den oven "gaar" te maken. Vond ik dus een goed thuis, minder goed vond ik de school. Zij bestond uit twee lokalen; een nieuw, ruim lokaal voor den hoofdonderwijzer en een kamerachtig klein en oud lokaal, waar de hulponderwijzer zijn leerlingen moest bergen, ruimte veel te klein voor het 70 tal. In de hoek brandde een vuurtje op de haard. Portaal of gang was er niet; door een deur was je zo in of uit de school. Voor ventilatie was niet gezorgd. Werd het te benauwd, dan moest de deur maar even open. Te benauwd? Ja, in den eersten tijd moest ik af en toe naar buiten om wat versche lucht. Toen ik mijn patroon daarover sprak, zei hij: " Moet je tabak kouwen, dan gaat de misselijkheid over". En inderdaad! Homeopatisch!

Maar mijn patroon, de hoofdonderwijzer, gaf mij spoedig gelegenheid zijn bekwaamheid te bewonderen. Er was in Ruinen destijds een afdeling van de Mij .'t Nut van 't Algemeen. 't Aantal leden was niet groot, een tiental, maar echte leden. Nu was er een vergadering (dames deden nog niet mee) en de meester, die voorzitter was, introduceerde mij. Het tiental was bijeen, ieder had zij lange kalkenpijp in de brand en zijn borreltje (bier was niet in de smaak) voor zich, toen tot mijn verbazing de meester voor de lessenaar plaats nam en een redevoering hield. Dat hij dat ook kon! Och, wanneer zou ik, jongen van 18 jaar, ooit zoo'n bekwaamheid verwerven! Een andere keer nam "meester" mij mee naar Ruinerwold. "Meester" was ook koster en in die kwaliteit had de koster van Ruinen van ouds recht op pacht bij enige boeren van Ruinerwold. Wij hadden beide een leege zak onder de arm om daarin de pacht, die bestond uit rogge, te bergen en ik zag ons reeds in verbeelding terugkomen elk met een vracht rogge op de rug, gebogen onder de zwaarte. Maar bij den eenen boer was "Gert niet in huus", bij den anderen kregen wij een weigering en toen wij de rij bij langs waren, stonden wij bij de kerk van Ruinerwold elk met een leege zak en gingen platzak huiswaarts. Eigenaardige toestand dier tijden: de meester (onderwijzer sedert 1857) en zijn knecht (hulponderwijzer). Dat kent men niet meer (1938). In 1858 en later nog wel. En geen wonder. 't Was nog maar even na den tijd dat de meester zijn Custos "won", dit in de beteeken is, dat hijzelf hem aanstelde en het loon (salaris) werd overeengekomen net als een heer tegenwoordig zijn knecht "wint". Dus ook kort na den tijd dat werkelijk de "ondermeester" knecht was. Maar er is meer. Tegenwoordig is de onderwijzer even knap, soms knapper, dan het "hoofd". Hij kan zich niet meer knecht gevoelen. Dat was vroeger anders.

De hulponderwijzer was een broekje tegenover den hoofdonderwijzer. Na eenige jaren studie, geen zware studie nog, deed hij examen voor hoofdonderwijzer en was het regel dat hij weldra hoofdonderwijzer werd. Want het aantal hoofdonderwijzers was belangrijk groter dan dat van hulponderwijzers. Er was veel ruimte voor opklimming. Hoe het ook zij, al gevoelde ik het dragen van een zak als iets vrijwilligs, in schoolzaken stelde ik mij aan als knechtje, die raad en voorschriften van de patroon had op te volgen en die in velerlei zaken kwam vragen om inlichtingen. Bijvoorbeeld, wij gebruiken bij de zang de C sleutel en nu kon ik niet uitmaken of wij eerst moesten leren zingen met de ut (do nog niet in gebruik) op de eerste lijn, of met die op de derde. Onnoozel he? In die tijden werd Zaterdag nooit school gehouden, maar dan moest ik mijn lokaal vegen. Gewapend met een heidebezem, voorzien van een stevige stok werd dat werk verricht. Het veegsel werd op het schoolplein gedeponeerd, liefst in een hoek. Nog een enkel voorbeeld van collegialiteit uit mijn Ruiner tijdperk. Eens in de maand was er een onderwijzersvergadering in Hoogeveen. Daar kwamen hoofden hulponderwijzers eendrachtig bijeen en voor de laatsten was het een bijzonder gewichtige dag; de eenige dag, dat hun hulp werd geboden op hun pad naar de hoofdakte. Een gedeelte van de vergadertijd werd besteed aan het lesgeven van de hoofdmeesters aan de broekjes. Het eigenlijke lesgeven was gewoonlijk beknopt, maar werd gevolgd door een raad, wat wij jongeren de volgende maand dienden te bestuderen. 't Was dus vooral leiding geven. Dat wij, hulponderwijzers de hoogeren in rang gaarne als onze meerderen erkenden en eerbiedigden lag voor de hand; dat die meerderen ons genegen waren, blijkt genoegzaam uit hun bereidwilligheid om ons vooruit te helpen. Die oude tijd had ook zijn goede kanten.

Deel 3 Onderwijzer in Ruinen

Ruinen was (+/-1869) nog een echt Drentsch dorp met oude zeden en gebruiken. Het had zijn brink meteen forsche linde (waarover straks nog iets) ongeveer in 't midden en rondom kerk, school en de woningen van bakker, smid, winkelier enz. met daartuschen enkele boerderijen. Midden door het dorp liep de kunstweg (diligence rit Meppel-Assen) van Meppel over Ruinerwold, Ruinen, Pesse, Beilen, Assen e.v. Vijf zandwegen leidden buiten de brink naar bouw en weidelanden. Daaraan vond men de rest der boerderijen, bijna allen nog enigzins in saksische bouworde. De boeren hielden ook nog Drentsche schapen (heideschapen) en dientengevolge waren de spinmalen nog volop in zwang en deed de landplak nog zijn dienst.

Vroeg in de namiddag zag men de meisjes (magies) met het spinnewiel onder den arm de Brink overstappen naar de boerderij, van waar de uitnodiging (neuging) uitgegaan was, tot vermaak van de jongelingschap, die 's avonds uitgingen om spinnewiel en spinster naar huis te brengen. Tengevolge van de spinmalen, waar de wol der Drentsche schapen tot garen werd gesponnen, had iedere boer een groot kwantum garen. Daarvan liet men natuurlijk ook kousen breien maar tevens weven: Vijf schaft voor "jakken", rokken, hemdrokken, kleedingstof. Zondags zag men de boeren en boerinnen in geweven kleergen van eigen garen -ter kerk gaan. Destijds had ieder dorp zijn wever en was dagelijks het gerikketik van de "weefstoel" te horen.

Tot de goede zede behoorde ook dar uit ieder gezin een paar leden naar de kerk gingen. Voor sommigen was er behalve het aanhoren van de preek nog een reden om de kerkgang niet te verzuimen. De lindeboom op de Brink had aan zijn voet een uitwas. Als je daarop stond, zag je over de hoofden van de menschen, die rondom geschaard waren. Welnu, na de preek verzamelde de menigte zich om de linde in afwachting van den meester. Van deze verwachtte men dat hij "kundingcedels" (afkondigingen) had van notaris, burgemeester, particulieren. Want wij zijn hier in de tijd dat men te plattelande geen advertentieblad had. Een hoogst enkele las de Drentsche courant, die een keer per week uitkwam. De meester kwam, beklom de uitwas, haalde zijn papieren voor den dag en las voor een aandachtig gehoor het nieuws voor. Hij verdiende per stuk 15 ct. Die goede tijd! Vraag nu (1938) eens een hoofd van een school of hij als knechte je van den notaris, burgemeester enz op een plein wil gaan staan om voor drie stuivers af te lezen een advertentie. "Gij zijt aan het verkeerde adres" zou de man op zijn zachtst zeggen. Maar toen moest men wel op de kleintjes letten en moest de meester zijn klein salaris verbeteren door allerlei postjes aan te nemen.

In Ruinen was de meester ook koster, voorlezer, voorzanger, klokkenist e.d. Destijds was er weinig geld in omloop. De producten van de boerderij prijsden laag. Een kilo boter voor 30 ct; koren goedkoop; vee goedkoop. Goede salarissen kon men niet betalen. Minimum hoofdonderwijzer 400 Gld. Bij winterdag stond een arbeider voor 30 ct een geheelen dag te graven en bracht Zaterdagavond f1,80 in huis. Moeder-de-vrouw keerde een dubbeltje twee keer om, eer zij het uitgeeft. Maar menig huisvrouw verdiende er wat bij door het spinnen. Geen huisgezin was er haast in Ruinen of het bezat een spinnewiel. Waar zij we gebleven! De ruiners waren gul en gastvrij, maar niet openhartig. Kwam je op een voormiddag op bezoek, dan was in een ogenblik de koffie gereed. Men deed er voor de zuinigheid weinig koffie maar veel cichorei in. Tegelijk werden er ook plakken (eigengebakken) Drentsche bol naast je kopje (saksisch) neergelegd en dan was het:" Toe nou, mo je ook aanpakken". Een avondvisite werd besloten met een schotel "rijstebrij" die zoo stevig was gemaakt, dat de lepel er rechtop in bleef staan. De kom kwam midden op tafel te staan, zooveel lepels stonden er rechtop in als er aanzittenden waren. 't Waren ronde binnenlepels, met een korte steel. Na even achter de pet gescholen te hebben werd toegetast. Geen borden, ieder lepelde rechtstreeks uit de kom, tot er een was, die het hondje werd. Gezellig kon je om het haardvuur zitten. tabak werd niet gepresenteerd, sigaren had de boer niet. "Beuze" rokers waren er niet. Je sprak over koetjes en kalveren of vertelde een grap, maar het gesprek bleef neutraal, intiem of openhartig -nee, dat niet! Want als je je hart vanavond openbaarde, begonnen je hartsgeheimen morgen hun loop door het dorp met de noodige bijvoegingen en dat liep nooit ten gunste van je af. 't Is niet overal een Oostloorn! Om praatjes te voorkomen liet je liever niemand in je "binnenste" kijken.

De Ruiners waren over 't algemeen goedaardige menschen. Maar het was daar als overal elders: is de drank in den man, dan is de wijsheid in de kan. Vooral gold dit voor de jongelingschap. Op de kermis of zoo werd er nogal ruim gedronken uit het half oorde. Dat was niet de oude inhoudsmaat, maar een glaasje zonder voet en de bovenrand naar buiten omgebogen. Met een man of wat kocht men een half oord (inhoud +/- een thee kop). Maar naarmate er meer half oordjes gedronken werden, werd de stemming woeliger, de pet kwam op een oor en uitdagingen werden dra geuit, die op een vechtpartij uitliepen, waarbij ook wel messen getrokken werden. Een oud soldaat beroemd zich er wel op, dat hij vijanden doodgeschoten heeft, maar de Ruiner jongelingen gingen er prat op, dat zij overwinnaars in het gevecht waren. En de politie? Wel, de jongens waren zo dicht als een pot. Processen-verbaal, neen hoor, stukgesneden kleeren werden tehuis hersteld, een snee over de wang of hand werd ook beredderd. Meestal bleef er een leelijk lidteken van over, maar daar kon je roem op dragen als een matroos op een getatoeeerden arm. Schande stak er niet in. Een enkele keer werd de steek te hevig en volgde de dood. Dan kwam de justitie uit Assen om de zaak op te knappen. Maar er werd voor de rechtbank wel een valsche eed gedaan om de dader te verschoonen. Jammer, en toch getuigde dit voor een diepe vriendschap.

Ruinen lag destijds zeer afgelegen, zoowat geheel buiten het wereld verkeer. Daardoor werden de bewoners eigenaardig. Vreemdelingen zag men zelden. Kwam zo iemand, dan was men zeer neutraal, ja met een tikje vijandschap, of tenminste vrees daarvoor, wat zo'n vreemde sinjeur hier te maken had. Fietsen, auto's, bussen waren er niet, de spoorwegen nog heel ver weg en zie, daar komt een nieuwigheid: een diligencedienst Meppel, Ruinerwold, Ruinen, Pesse, Beilen, Assen met een bijwagen Hoogeveen-Pesse. In Ruinen schudde men het hoofd over dit vreemde. Zij hadden daar wel gehoord over de dienst van Van Gent en Loos: Groningen, Assen, Smilde, Meppel, Zwolle. Nu, maar over Ruinen, nietswaard! Altijd al zoo geweest: bij bekrompen menschen zulke gedachten. Het spul zag er ook niet erg appetijtelijk uit: een paar magere paarden voor een "kast" die over het beste heen was. Geen schitterend begin! Daardoor werd dat nieuwe nog minder welwillend ontvangen.

Nu trof het, dat Zondagsavonds, als de jongelingschap reeds op straat zwierf, de diligence Ruinen binnenreed. Daar moest dan gepauseerd worden, de paarden moesten even rusten voor de verdere reis. De voerbak (kribbe) stond klaar, de dieren werden gesterkt met wat brood en haver en de koetsier verdreef de koude intusschen binnenshuis. De Ruiner jongens namen onderwijl de vrijheid de deuren van de diligence te openen en eens te kijken, wie toch wel zoo' n reis ondernamen. Als de passagiers maar rustig bleven, geschiedde er geen kwaad. Als eindelijk alles voor de verdere reis gereed was, de voerman de bok had beklommen en het voorwaarts commandeerde, hadden de jongens de aardigheid de achterste raden vast te houden en dan konden de arme paardjes den wagen niet in beweging krijgen. 't Heette een grap maar de Ruiners gingen niet met de diligence; zij bleven zich houden aan de linnenwagen, of reden met koopman Luchien v.v. Maar al zag men in 't algemeen geen heil in het nieuwe, als het geïmporteerd werd, anders was het niet het nieuwe, als het uit eigen kring werd binnengebracht. Zoo kwamen op een avond twee jongelingen bij den bovenmeester met een verzoek, waaraan deze geen lust had, maar hen verwees naar de ondermeester, die zij op zijn opkamertje zouden vinden. Nu daar deden zij hun boodschap. Zij hoorden, dat in sommige dorpen comedie werd gespeeld en nu voelden zij roeping om ter ere van hun dorp niet achter te blijven. Zij hadden met drie vriendjes een comediestukje gestudeerd, of de ondermeester, hun dit wilde uithoren en zeggen, hoe zij nu doen moesten. De ondermeester had echter ook geen verstand van comedie, maar hij wilde wel mee in den bond. In 't geheim werd er in een bovenschuur gerepeteerd, de jongens kenden hun rol als de schooljongens hun a b c. Maar zij zeiden het op een dreun. Daar moest wat voordracht ingebracht worden en dat was zoo moeilijk, dat het maar voor een klein deel gelukte. Toch beklom op zekere Zondag de meester de boomstronk en las het luisterend publiek voor, dat eenige jongelui een comediestukje zouden opvoeren en ieder uitnodigden te komen hooren, entree 10 ct.

Het toneel? Wat doe je zonder geld en zonder crediet? Een markttafel diende tot toneel, een tafeltje moest daarop staan, maar omdat het te breed was, werd het middendoor gezaagd en leunde op twee poten tegen de muur, die de achterwand van het toneel uitmaakte, aan elke kant van het halve tafeltje een stoel en het toneel was aangekleed. Coulissen waren onnodig.
Eenige lakens, een elkaar getipt, verborgen voor het publiek het toneel. De avond was gekomen, het publiek had de "jachtweide" gevuld, het middelste laken werd weggenomen. Op iedere stoel zat een jongeling en het spel nam een aanvang, liep goed af en de eerste voorstelling in Ruinen was een feit geworden en werd besloten met gemeenschappelijk gezang. Muziek ontbrak.

Deel 4. Op liefdespad

Twee broekjes Arie en Tarie7) waren vrienden, ieder 19 jaar beide al ondermeester, beide reeds een salaris al dicht bij 300 Gld., nu dan beteken je toch al wat in de maatschappij. Dan kri jg je al hooge gedachten van je zelf, dan mag je wel eens naar een meisje rondzien. Maar hoe een connectie aan te knopen? Wel, 't was Hoogeveensche markt en nu wisten de beide ondermeesters, dat daar ook heen waren de twee zusters, die zij zich in stilte hadden uitverkoren, echter zonder dat de magies er iets van vermoedden. Nu was de Hoogeveensche markt niet alleen een handelsmarkt voor vee, maar er was ook gelegenheid voor het kiezen van een "magien". Vacantie voor een namiddag werd verkregen en nu stapten onze borsten vol moed op Hoogeveen af, een marsch van goed twee uur. Onderweg ging het gesprek over de "magies'. Ze waren het wel eens over de verdeling: Arie zou Jentien hebben en Tarie Niessien. Daar zijn ze dan in Hoogeveen en zie, zij ontmoeten al spoedig een hele rij Ruiner magies, naar het gebruik dier tijden niet gearmd maar met de pinkjes om de pinkjes gekromd. Ook Jentien en Niessien zijn in de rij. Als je zoo plotseling voor je schat komt te staan wordt je verblijd of verschrikt.

Daar stille liefde schuw is, werden onze twee vrienden verschrikt en ontweken de jonge dames om in een herberg wat te bekomen. En daarna weer op zoek. Ondertuschen was de namiddag bijna verstreken en maakten de menschen zich gereed voor de terugreis. Zoo ook boer Frens, de vader van de twee magies. Juist toen de twee meesters bij zijn wagen kwamen, was hij bezig de paarden voor te spannen. Zijn twee dochters zaten reeds in de linnenwagen. Daar Frens Arie goed kende (Frens was boer in Ansen en Arie meester) vroeg hij of de "meisters" mee wilden rijden, er was nog een leege zitplank in den wagen en nu zaten de twee weldra achter de twee uitverkorenen niet erg op hun gemak. Onderweg hoorden zij de stem van Frens zeggen;"Noe, de meisters mossen us ees an 't zingen brengen". Daar klonk dan door allen meegezongen het ' Wien Neerlandsch Bloed' enz.enz. tot eindelijk Ruinen was bereikt, waar nog even 'gepleisterd' moest worden. In de herberg scharrelden de jongens al wat dicht naar de meisjes; maar er is zoveel gejoel en gedoe, dat zij niets bereikten. Maar nu, bij de afreis in de schuur, daar zou wat gebeuren. Tarie zag Niessien staan, iemand blies het licht de lantaarn uit en zoo in het donker spreidde hij zijn armen uit, stapte voorwaarts en omhelsde Niessien. Ja, zoo dacht hij, maar hij had zich zeker verstapt, want hij omhelsde een stevige jonge boer en die vond de omhelzing zoo impertinent, dat hij den armen Tarie een klap in zijn gezicht gaf. Uit was de omhelzing, uit was het avontuur. En Arie? Och, die heeft ook niets bereikt. Zoo wankel staan de jongelingen, als zij zich voor de eerste keer begeven op het liefdespad!

Deel 5 Naar Assen

Langen tijd ben ik niet in Ruinen in betrekking geweest, ongeveer van Febr. 1869 tot Oct. idem, dus 8 maanden. Gewoonlijk verheugt men zich over de nieuwe betrekking en zij had ook veel aantrekkelijks voor mij. Verbeeld U, ik ging naar de hoofdstad, ik kwam beter in de gelegenheid voor de studie en bovendien ging ik in salaris vooruit; van 280 Gld. op 350. Ik werd door collega's benijd. En wat zou die school veel beter zijn. Een betalende school, allemaal nette kinderen. Maar 't viel niet mee! Wij hadden een school, waar de hoofdonderwijzer en de hulponderwijzer niet ieder hun lokaal hadden, nee, in een lokaal gaven beide les. Samen hadden wij ruim 120 leerlingen, verdeeld in zes klassen, zodat ieder 3 klassen te onderwijzen had. Stond ik met mijn AB klasse in de verste hoek, dan stond de hoofdonderwijzer met zijn laagste, klasse middenin de school en dan schikten wij geleidelijk op om maar zoover mogelijk van elkaar staan te onderwijzen. Maar de kinderen uit de gesitueerde ouders waren nogal woelig en daar ieder keer vier klassen wel wat aan zich zelve overgelaten moesten worden, was het niet al te ordelijk in de school. De instructie van ons onderwijzers was niet malsch en 't had wel wat de schijn, of wij moesten vergoeden wat de gemeente tekort kwam.

Drie Keer school per dag. Van 9-12, van 2-4 en van 5-7 uur, terwijl wij, volgens instructie telkens 1/2 uur voor de les in het lokaal aanwezig moesten zijn. Daar kwam nog bij, dat de hoofdonderwijzer dikwijls leed aan zoo zware hoofdpijn, dat hij haast geen les kon geven. 't Waren zware dagen in de school, 8 1/2 uur onprettig werk! Maar de Zaterdag was vrij. Dat was trouwens toen ter tijde overal zoo. Halve dagen les zijn van later tijd. Nu maakte ik mij verder het leven in Assen ook niet gemakkelijk; ik wierp mij met kracht op de studie, haalde eerst mijn akte wiskunde en studeerde door voor middelbare onderwijs, tot mijn gestel zoo uitgeput raakte, dat ik den dokter moest raad plegen, die mij alle studie absoluut verbood. Wat nu? De studietijd werd nu ledige tijd en ledige tijd leert zoeken naar uitspanning.

Er kwam uitkomst 1870! In Assen kwamen de eerste verschijnselen van de SDAP. Er worden rumoerige vergaderingen gehouden. Net wat voor leeglopers. Na de vergadering nog een glaasje ale bij Kees. De avond is vol. Meer gelegenheden om de avonden te vullen worden wel gevonden., tot de ontdekking komt, dat dit alles geen toekomst geeft. Juist komt er een oproeping in de krant voor plaatsing met een beurs aan de Rijkskweekschool te Groningen voor opleiding tot de hoofdakte. Daarnaar gesolliciteerd en met goed succes. Nu vaarwel Assen, stad der paleizen, zoals gij U gaarne noemt, maar ook stad met bedroefde onderwijsinrichting. Met volle ambitie de nieuwe positie aanvaard. De drie jaren daar doorgebracht hebben mij goed gedaan en behooren tot de aangenaamste van mijn jonge jaren. Daar was je onder kameraden, daar sloot je vriendschap, daar studeerde je zonder gejaagdheid met de zekerheid, dat je straks je hoofdakte wachtte. En daarna? Het lot bracht mij in Deventer voor een verwilderde hoogste klas van ruim 60 leerlingen. In hetzelfde lokaal stonden nog twee onderwijzers met ruim 60 II. De gehele school telde bijna 600 kinderen. Daar kun je nu de mooie theorieën toepassen op de "kweek" geleerd. Nu, ik heb er mijn eigen noodgedwongen, toegepast. Ongeveer 3/4 jaar ben ik in Deventer gebleven en toen verhuisd naar Andel, gemeente Boflo, als hoofdonderwijzer. Daar was ik beter op mijn plaats, kon de school inrichten en uitvoeren naar eigen idee en zelfstandig. Goed 6 jaar ben ik daar gebleven, ben gelukkig getrouwd en in 1882 met mijn vrouw en kroost verhuisd naar Roden, waar ik Maart 1939 deze aantekening maak en over het verblijf aldaar elders aantekeningen heb gemaakt. Het is voor mij wel prettig al die tijden nog eens de revue te laten passeren.

Deel 6 Roden krijgt een hoofdonderwijzer

't Is Januarie 1882. Er is in Roden een zaal groot genoeg voor de gewichtige dorpsgebeurtenis. Daar staan in drie rijen geplaatst een 40-tal kleine tafeltjes, bij ieder tafeltje is een stoel neergezet en op iedere stoel zit een jonge man van om en bij de dertig jaar; voor hem liggen op zijn tafeltje enige onbeschreven vellen papier, waarnaast pen, inkt en potlood. Ieder jongeman ontvangt een blaadje papier, bedrukt met een vijftal "sommen" voor allen gelijk, waarvan nu de oplossing moet worden gemaakt. Daar is wat mee te verdienen: voor iedere som met volmaakte oplossing 2 punten; voor een bijna volledige oplossing 1 punt. De jonge mannen peinzen en zwoegen en pennen; want het behalen van punten is voor hen hoogst belangrijk. Een meneer wandelt door de zaal om te voorkomen dat er gesmokkeld wordt. Als het werk een uur geduurd heeft klinkt er een stem: heeren, eindigen! Het werk wordt opgehaald en daarna ieder voorzien van een nieuw blaadje met opgaven over Nederlandsche taal. Dan volgt er een uur voor geschiedenis, een voor aardrijkskunde, een voor natuurkennis en tot slot moest nog worden ingeleverd een "schoonschrift", n.l. op een groot vel papier 2 regels "groot"; 2 regels "middengroot" en vier regels "loopend klein". Daarmee was de dag voltooid en de jongemannen vertrokken naar Oosten West en Zuid en Noord; sommigen naar de prov. Groningen, anderen naar Friesland, naar Drenthe, zelfs was er iemand uit Overijssel gekomen om mee te dingen naar de prijs.

Deze wedstrijd heette in die dagen een vergelijkend examen. En wat was de prijs? B en W van Roden hadden een oproep in de bladen geplaatst met dezen inhoud: B en W van Roden roepen sollicitanten op naar de vacante betrekking van hoofdonderwijzer (tegenwoordig heet dat HDS) te Roden. Salaris 750 Gld. plus 50 Gld. vergoeding voor het gemis van vrije woning. Aangifte enz.enz. Bij die advertentie hadden kerkvoogden der N.H.G. er ook een laten plaatsen inhoudende: de benoemde kan ook worden aangesteld als koster meteen inkomen van +/- 300 Gld. en vrije woning en als organist met een salaris van 78 Gld. Alzoo tezamen een inkomen van +/- 1200 Gld; in dien tijd voor een dorpsschool een zeer gewilde betrekking. Het vergelijkend examen werd of genoomen door Schoolopziener met twee deskundigen. Na de examendag namen de heeren de stukken mee naar huis ter beoordeling en om ze te "punten". Een veertien dagen na de zweetdag werden zes sollicitanten, de hoogst gepunten, opgeroepen tot een vergelijkend examen. De sollicitanten werden nog eens goed onder 't mes genomen en daarna maakte de schoolopziener de voordracht op, om die aan den Raad der gemeente aan te bieden ter benoeming. Het tweede examen was enigzins publiek; want behalve B en W waren ook de leden van den Raad en enkele notabelen uitgenodigd opdat zij toch ook iets van de sollicitanten zouden weten. Na afloop van het tweede examen volgde er nog een groot examen, het grootste. Want kerkvoogden noodigden de 6 sollicitanten uit om in de kerk te komen voor een orgelbespeling. De geheele gemeente wist dat dit komen zou en een grote menigte had zich in de kerk verzameld om dit deel vergelijkend examen aan te hooren. Zooveel volk was bijeen, dat een dominee jaloersch zou kunnen worden. Voor de orgelbespeling werd de torenklok geluid, als een uitnodiging. Wat was dat eertijds een zaak van groote betekenis, als er een hoofdonderwijzer moest worden benoemd. Want in die dagen van 1882 was de hoofdonderwijzer een der leidende personen in het dorpsleven.

Na afloop van het "groote" examen keerde ieder huiswaarts, ook de sollicitanten, die nu in afwachting waren. Indien de verhouding tusschen B en W en den Schoolopziener en tuschen B en W en kerkvoogden gunstig was, volgde de beslissing na het tweede examen na een goede veertien dagen, hoogstens een maand. Toch werd door B en W nog wel hier en daar geïnformeerd. Eigenaardig was dit o.a. over schrijver dezes, die no.1 van de voordracht was. Daar hij hoofdonderwijzer was in een dorp bij de waddenzeedijk in de prov. Groningen, geheel buiten de verkeersbeweging van Roden, dat toen nog geen eigen kunstweg naar Groningen had, veel minder nog kanaal of tramweg, was het voor Roden moeilijk inlichtingen over nors handel en wandel te verkrijgen. Maar waar een wil is, is een weg. De gemeenteveldwachter begaf zich te voet (fietsen waren in 1882 niet in Roden bekend) op marktdag naar Groningen. Op zoo' n dag had de Drent wel een kansje om eier- of boterhandelaar uit het dorpje onder de zeedijk te ontmoeten, vooral als je maar tegen schofttijd in een etenskelder (waar zijn nu de nuttige inrichtingen gebleven?) afdaalde. Zoo vond onze veldwachter daar dan uit bedoeld plaatsje een kleinhandelaar en bij hem ging hij nu informeren over no.1.

En nu gaat onze koopman zoo uitpakken over de goede eigenschappen van bedoelden sollicitant, dat onze veldwachter bij terugkomst te Roden een bericht kan mededoelen, dat wel 10 punten voor het examen waard was. No.1 werd dan ook door den Raad benoemd met op 1 na algemeene stemmen en door de kerkvoogden onder leiding van den eersten wethouder 8) met algemeene stemmen. Nu was de benoeming geschied en moest de verhuizing plaats hebben. Omdat deze in 1882 met heel wat meer moeilijkheden te kampen had, dan een verhuizing in deze tijd (1938) wil ik ze even vermelden. Verhuiswagens kende men niet, het vervoer moest met andere middelen geschieden. Op de verhuisdag kwamen Benige bevriende boeren met hunne wagens voor meesterswoning, de boedel werd opgeladen en vervoerd naar een naburig dorp, waar een behoorlijk vaarwater was. Daar lag een schip gereed om alles over te nemen en te vervoeren naar Leek. Roden had in die dagen geen kanaal. Nu kwamen vee-boeren uit Roden de meubels c.a. van den nieuwen meester afhalen en onder leiding van den pres. kerkv., tevens wethouder, werd alles in de kosterswoning onder dak en op zijn plaats gebracht. Volgende dag kwam de familie over en had het prettig gevoel met welwillendheid te worden ontvangen. Hartelijkheid doet zoo weldadig aan en geeft moed bij het aanvaarden van een nieuwe betrekking. Laat mij hier nog een enkel woord toevoegen over de betrekking van koster, die nu zoo goed als geen hoofd der school meer heeft, ja geheel niet meer ambieert. Er is een tijd geweest, dat iemand, die op een dorp van de N.H.K. koster werd, dan ook maar schoolmeester moest zijn, hetzij met of zonder ambtelijke aanstelling. Schoolmeester was bijzaak, zoozeer dat de betrokken persoon in het dagelijksch leven meer koster dan school meester werd benoemd. Dit was omstreeks het jaar 1882 geheel veranderd en was de betrekking van hoofdondewijzer hoof dzaak. Men gaf hem het kosterschap met de daarbij behorende emolumenten er graag bij om door dat meerder inkomen ruimer keus van sollicitanten te hebben en ook, omdat het altijd zoo geweest was. Wat de koster te doen had? Een keer per dag de trappen in de toren te beklimmen tot de derde verdieping. Daar stond het totenuurwerk en moest worden opgewonden. Een paar zware gewichten, ieder +/- 60 pond, hingen aan touwen en waren het drijfwerk van het uurwerk. Iederen morgen waren zij tot bijna den grond afgezakt en moesten tot de derde verdieping worden opgewonden. Het regelen van het uurwerk had voor de gemeente nogal eenige beteekenis, want ieder regelde zijn tijd naar de torentijd. Verder moest de koster een keer in de week de gangen in de kerk vegen en in de week voor het Avondmaal ook de gangen tuschen de banken en waar stof op tafels en banken lag dat wegnemen. Ik schrijf dit enigzins uitvoerig om er op te wijzen, dat koster-meester volstrekt niet als een meneer werd beschouwd. Gewoon dienaar. Nog had de koster een taak bij de bediening van het Avondmaal en bij de Doop. Hij moest de tafels dekken, het brood snijden, de wijn in kannen schenken. Bekers, kannen en borden netjes onderhouden. Voor de Doop had hij te zorgen voor warm doopwater en het plaatsen van bekkens.

Deel 7 De school te Roden en Tiend

De school bestond in 1882 uit drie lokalen, in ieder lokaal zaten 60 a 70 leerlingen. Het schoolgebied omvatte het dorp Roden, Lieveren, Alteveer, Roneresch, Nieuw Roden (toen nog Ronerveld), Zulte, Haarveen, Leutingewolde en een gedeelte van Fox-wolde.Tegenwoordig telt men in dezelfde omgeving 3 openbare en 2 bijzondere scholen met ongeveer 900 leerlingen (1938). In 1882 was het schoolverzuim ergerlijk, ruim 50%. Dit kwam gedeeltelijk van de groote afstanden, die vele leerlingen moesten afleggen, gedeeltelijk van de slechte wegen en paden (bijna allen zand), maar ook daarvandaan de vele ouders weinig prijs stelden op het onderwijs en de kinderen veel mee lieten werken. Als de kinderen thuis moeder vroegen of zij wel kon berekenen, hoeveel 1/2 x 1/4 was, of vader vertelden dat de Donau een groote rivier is c.a.; of dat Oldenborneveld in 1619 was onthoofd, dan schudde menig ouderpaar afkeurend het hoofd over die geleerdheid en durfde soms zeggen: "Meester mos jou die vremde fratsen liever niet leeren". Goed lezen, schrijven en rekenen leren en lezen in den bijbel leren, dat was beter en voldoende. Wat is er al een drukte gekomen van dat "de Bijbel op school"! Zoo was bij velen niet voldoende sympathie voor het neutrale onderwijs. Gaf ook al schoolverzuim. Een van de eerste verbeteringen, die het nieuwe hoofd hoopte in te voeren was inperking van het ergerlijk schoolverzuim, dat de resultaten van het onderwijs bedierf. Een beroep op den toenmaligen burgemeester F.F.E.Borger vond een geopend oor. De leerplichtwet bestond niet, zou nog 20 jaar op zich laten wachten. Van dwang kon niets worden verwacht. Uitlokken tot getrouw schoolbezoek kon beproefd worden. Dat zou beproefd worden door een jaarlijksch schoolfeest met eenige bepalingen als voorschriften tot getrouw bezoek, naast eenige regelingen tot inperking van feestgaven. Wie in een schooljaar geen enkel verzuim had, kreeg een eereprijs, wie niet boven 5 verzuimingen had gemaakt, kwam tot een minder hooge eereprijs, wie beneden 50 verzuimen had, mocht meetrekken van een tombola, wie tuschen 50 en 100 verzuimingen in de schuld stond, mocht het geheele feest meemaken, ook deelnemen aan de wedstrijden, maar wie voor boven het getal van 100 verzuimingen aangetekend stond, werd niet tot het schoolfeest toegelaten. 't Was jammer, dat er de eerste 2 a 3 jaren nog telkens twee a drie zulke patienten waren. Eindelijk bleven ze weg. Sommige verzuimen (door ziekte c.a.) telden niet mee. Gelukkig sloeg de regeling in, zoowel bij de kinderen als bij de ouders en het publiek. 19 Achtereenvolgende jaren werden wij door milde giften in staat gesteld het jaarfeest te vieren.

Ofschoon de giften wel langzamerhand kleiner werden, wij konden het 19de jaar toch rondkomen. En het resultaat? Zoo weinig schoolverzuim en wel in bijzonder in de hoogste klassen, dat het onderwijs geregeld door kon gaan en dat nadelig telkens terugtesten niet nodig was. Toen kwam de leerplicht en daarmee eindigde het 19jarig tijdperk. En toen? De eerstvolgende jaren meer verzuim. Later werd het beter, maar het getal 0 verzumes konden wij niet meer bereiken.Als een eigenaardig staaltje van de verschillende redenen, waarom je soms een leerling op school kreeg, het volgende. Een ondernemende jongeman had zich in deze buurt gevestigd als uitgever van een advertentieblad 9) 't Was maar klein (nu is het een groot blad en nuttig voor deze streken-1938) blaadje, maar er werden biggen c.a. te koop aangeboden en allerlei (ook heel kleine) plaatselijke berichten in gemeld, die de groote bladen te minachtten, maar door den kleinen man graag gelezen. Nu was hier een armoedig gezin, een hutbewoner, waar noch de vader, noch de moeder, noch de oudste zonen konden lezen 10). Toch zouden zij graag weten, wat er in het nieuwe blaadje, het populaire, stond. Wat raad? Wel er was nog een jongere zoon, 10 jaar oud, nog nooit naar school geweest, ook wat slecht op gang, die moest dan maar gauw wat leren lezen. Moeder zou hem op 't schoolpad af en toe wel een eind dragen. Jan dee zijn entree in de school middenin een leerjaar, maar de juf vond dat geen bezwaar, zij zou hem wel bijwerken. Dat lezen-Ieren om het krantje moest toch doorgaan. Dank zij de goede zorgen van de juf buiten de schooluren ook nog, maakte Jan goede vorderingen. Jan gevoelde dit zelf ook en dweepte een beetje met zijn onderwijzeres. Hij zette zijn gevoel van dankbaarheid zelfs in daden om. t' Was in de tijd van de heibessen en Jan's schoolpad liep gedeeltelijk door een heideveld. Gebrek aan schatten maakt vindingrijk en zoo vond Jan uit zijn juf te trakteeren op heibessen, een heerlijkheid in zijn ogen. Jan plukt en duwt de heibessen in zijn linkerbroekzak en toen die vol was de rest in zijn rechter. In de beste stemming stapt Jan naar school, staat weldra voor de onderwijzeres, grijpt met zijn hand in zijn broekzak en met een hartelijk: "Voor U juffrouw" Drukt hij zijn cadeau de juf in de hand. Maar wat de jongen niet had voorzien, bleek nu een feit: onder het lopen waren de bessen een pap geworden en nu ongenietbaar. Maar de juffrouw zag in de pap toch de goede bedoeling. Jan was teleurgesteld maar niet ontmoedigd. Hij wist een dunne plaat blik te verwerven, sneed daaruit hoofd, hals en romp en uit de rest armen en beenen, flanste een en ander in elkaar tot een hansworst en vereerde dit met een blij gezicht aan "haar". De juffrouw was toch gelukkig met dit gedrochtje, zij las er Jan's goede meening in. Een goed half jaar ging de jongen naar school. Toen kwam de moeder vertellen, dat het zoo goed was. Jan kon het krantje lezen en kwam niet meer ter school. Maar het waren niet alleen deze ouders, die meenden dat hun kinderen vroeg volleerd waren. Als zij het 3e, hoogstens 4e leerjaar doorloopen hadden, was het voldoende. Zij zelve hadden immers ook niet meer geleerd!

Tiend
In overoude tijden, toen er nog weinig geld in onze streken was, bestond er den toestand, dat betalingen geschiedden in producten van land of stal. In dien tijd waren de heeren van het kasteel eigenaren van groote uitgestrektheden land. Zij gaven daar gedeelten van aan een boer tegen betaling van een tiende deel van de jaarlijkse producten. Dat heette men tiend betalen. Er kwam een tijd, dat de boer na het betalen van een tiend, ook nog wat geld kon maken, terwijl tezelfder tijd de heer niet genoeg had aan de tiend en geld nodig had. Onder deze omstandigheden kon een boer eigenaar van het land worden met of zonder beding van het betalen van een tiend. Nu was in 1882 te Roden de toestand zoo, dat vele boeren wel eigenaren van hun land waren, maar aan den heer van de huize Mensinga tiend betaalden, hier wel tend genoemd 11). Maar tegelijk met de toenemende welstand van den landman, ontwikkelde zich bij hem een gevoel van zelfstandigheid, van eigen -baas- zijn, terwijl tegelijkertijd de heer een deel van zijn gezag inboette. Op een dag, gewoonlijk laat in den herfst, ging een bode bij de tendboeren rond om aan te zeggen den dag, dat de tend moest worden betaald. De plaats van bijeenkomst was in die dagen de herberg 12). Daar kwamen ze dan met hun tend aandragen. Het bedrag was zeer verschillend; er waren die een spint moesten brengen, anderen meer, de hoogste was 3 mud. Daar was haver en rogge. De kwaliteit was niet voorgeschreven. Alles werd in ontvangst genoomen door de mannen van den heer.'t Was vaak een vroolijke dag, want de tendboeren werden getracteerd op bier. Ieder kreeg, zoveel hij lustte. Evenwel, de pret scheen niet op te wegen tegen de tend; men wilde er wel afwezen. In "84 waagde het een boer 13) de tend niet te betalen en nu was er groote belangstelling, hoe zou dat aflopen. Een proces? Geenszins, het bleek dat "meneer" 14) er niets tegen kon of wilde doen en nu behoorde weldra het "tend" betalen tot het verleden.

Hoe kwam je er in de dertiger jaren in Roden? Met de trein naar Groningen, Hoofdstation.Overstappen op een lokaal treintje dat via het Noorderstation naar Delfzijl en andere provincieplaatsen reed. Na 600 meter al weer uitstappen bij een halte waar op een zijspoor de Drachtster tram stond te wachten.Die bracht je schommelend en puffend, herhaaldelijk stoppend,naar Roden of verder.
Opa Tale Zondag woonde aan de Brink in een voormalig boerderijtje met stal en schuur, eigendom van de Nederlands Hervormde Kerk.Als koster en organist,81 jaar oud en nog steels actief, mocht hij hier na zijn pensionering blijven wonen.Vanaf 1882 tot 1915 had hij Roden als dienaar van liet Openbaar Onderwijs en tot kort voor zijn dood, tevens van de Kerk geogemeenschap ook op allerlei andere wijzen gediend.Roden heeft veel aan hem te danken gehad.

Het boerderijtje bezat oorspronkelijk 6 ha land -de combinatie koster/boer was vroeger niet ongewoon, maar functioneerde niet meer als bedrijf.Wel bleef opa nog lange tijd secretaris van een landbouwcoöperatie en dit verklaart wellicht de aanwezigheid van enkele landbouwwerktuigen die we in de schuur aantroffen.Het pand bestaat nog steeds in volle glorie, werd inmiddels grondig her- ingericht en gerestaureerd (244,245).

Na de dood van zijn vrouw Eltje Mulder in 1923 was opa alleen achtergebleven,verzorgd door een inwonende huishoudster. In 1931 was dat de jonge, levenslustige, huwbare Hendrikje de Vries (242).Haar domein was de keuken aan de achterzijde (244) waar zij behalve haar eigen bedstee en een ingebouwde kleerkast verder geen privacy had.Naar de huidige normen waren de woonomstandigheden in 1931 er uiterst primitief: waterleiding en riolering waren er niet. Wassen deed je door vanuit een lampetkan water in een ondiepe waskom te schenken. Het gebruikte water werd in een toiletemmer gedeponeerd en later in een putje bij de pomp weggegooid. Die houten pomp,de enige waterbron,stond in het melkhok,een ruimte tussen woonhuis en koestal waar vroeger de melkbussen werden schoongespoeld.De keuken had geen aanrecht,groente wassen e.d.werd ook bij de pomp gedaan. Als Dick en ik bijna 12 , en 11,op Zaterdagavond in het bad moesten werd er een grote ketel water op het vuur gezet,een zinken teil op de vloer in de keuken en begonnen moeder en Hendrikje de Vries ons in te zepen ente boenen. Wegens gevaar voor morsen werd ons dat niet zelf toegestaan, een uiterst vernederende ervaring !

De winter 1931-'32 was erg koud. De woon-slaapkamer aan de voor-zuidkant (244),waar ons gezin in twee bedsteden de nacht doorbracht,werd niet verwarmd.Enkele malen moesten we om ons te kunnen wassen bij 0° C eerst een laagje ijs in de lampetkan stuk slaan. Opa zelf verbleef voornamelijk in de woonkamer aan de andere zijde van de gang (245). Naast de keuken was dit de enige ruimte die verwarmd werd. Pas s' morgens vroeg werden de kachels aangemaakt,in de voorkamer met kolen, in de keuken met "baggels", turf uit de Veenkoloniën.In de keuken stond een grote platte kookkachel met gaten die met een aantal ringen werden afgesloten.Afhankelijk van de grootte van de pan werden een of meerdere ringen verwijderd. Het rook er altijd heerlijk naar een turfvuurtje.
Wie naar de WC.mest wandelde door de gang via liet melkhok en de 10 in lange,lege koestal naar een hokje aan het eind waar een houten platform met deksel de beerput afsloot,een poepdoos dus.Het uithoudingsvermogen werd hier s' winters door koude tocht langs de ontblote delen en s' zomers door stank en vliegen danig op de proef gesteld. s' Nachts plassen deed je dus niet hier maar in een po die op een lage plank 40 cm boven het voeteneind van de bedstee voor gebruik gereed stond. Die bedstee was maar ± 1,7 in lang .Toen we in latere jaren uitgegroeid waren moesten we er wat krom in liggen.Het gevaar van woelen, met de voeten de plank opstoten en de po doen afglijden was niet denkbeeldig, het gebeurde een enkele maal. Vader die nog steeds met een bruin-verbrand tropenkleurtje rondliep beklaagde zich in die strenge winter wel eens tegenover opa over het koude huis.Die had die kou al van 1882 af meegemaakt,was ongevoelig voor geklaag en antwoordde dan: Ga jij maar met ie armen slaan en een flinke wandeling maken,jongeman!".
De primitieve plee in opa's huis -het woord WC is hiervoor te veel eer- bevond zich nog binnen de muren van de koestal. Dat was zo gek nog niet want in veel eenvoudige arbeiderswoningen moest men zich naar de achtertuin begeven, naar een houten hok met in de deur een uitgesneden hartje en verder de reeds genoemde voorzieningen. Moeder,ook als kind- al wat plaagziek en in voor ondeugende grapjes,vertelde eens dat zij het met een vriendinnetje soms waagde een buurvrouw lastig te vallen.Als die zich wat lang in de openlucht-plee bevond slopen de meisjes naderbij, zetten een gekke stem op en riepen dan bij die deur:" oatn' wie joe ain bindtouw hoaln' buurvrou ?".

Nu ik het toch over toilet-voorzieningen heb moet ik melden dat opa problemen had met zijn prostaat en dus moeilijk en vaak moest plassen. De medische achtergrond is mij pas jaren later en kort voor z'n dood duidelijk geworden. Opa werkte veel in de tuin en wilde niet altijd, naar binnen hollen. Hij had dus een praktische oplossing gevonden: een schuin aflopend plankje getimmerd tegen de achtermuur van de koestal waar hij niet kon worden bespied.Het plankje was geel en groen uitgeslagen door het vele gebruik en het rook er naar ammoniak.Wij vonden dat vies en afkeurenswaard,het verschijnsel strekte hem niet bepaald tot eer.
Wat was opa voor een soort man ? Moeder heeft jaren later op die vraag geantwoord :" Streng maar rechtvaardig ".Tegen ons was hij "vriendelijk" en vooral interessant want hij was erudiet en kon prachtig verhalen vertellen:uit de bijbel,over de reuzen Ellert en Brammert en over een voorouder die in de Franse revolutie aan de guillotine was ontsnapt door,onder een berg hooi verstopt, in een boerenkar de stad uit te vluchten.Toen een Franse revolutionair ter contróle met een bajonet in liet hooi stak en deze voorouder ernstig verwondde wist hij zich koest te houden en zo z'n leven te redden.Dergelijke verhalen werden zeer realistisch verteld en we luisterden ademloos.Maar verder was opa duidelijk " head of the family", tamelijk autoritair,koel,liet geen uitbundig gestoei toe en aanhalig was hij al in de verste verte niet.Hij liet zich bij uitzondering op z'n witte baard zoenen en dat vonden wij als huldebetoon ook al niet leuk.Hij was Hervormd maar niet orthodox.Aan tafel werd gebeden." Even achter de pet" zei hij dan, frommelde z'n handen enkele seconden onder z'n zwarte pet en dat was alles.Na het middagmaal kregen Dick en ik een volle lepel "Lofodinse levertraan" te slikken,onder gekokhals,maar luid aangeprezen ter verhoging van
onze weerstand.Opa had ook een piano, een oeroude Pleyel meen ik,maar zó vals dat je er onmuzikaal van zou worden.Ik heb hem er nooit op horen spelen, kreeg de indruk dat hij meer ambtshalve dan uit innerlijke behoefte noten had leren lezen en musiceren.

Al was opa al van 1923 af weduwnaar,een eenzame man was hij allerminst.Behalve oom Harm en gezin in Amerika woonden al zijn kinderen en kleinkinderen in de buurt : het gezin (tante Hendrikje) Evenhuis-Zondag in Groningen; (oom Elze) Zondag-Boomsma in Haren ;(tante Marchien) Hillebrands-Zondag in Nictap bij de Leek en later ook ons gezin in Haren.En dan :iedere passerende inwoner groette met " Guiendág Meester" want vrijwel alle volwassenen waren ooit bij hem op school gegaan. In het zomer-halfjaar kwamen ieder weekend wel familieleden bij opa op bezoek.Ook wij deden dat in latere jaren regelmatig want vanuit Haren en Groningen was liet maar een uurtje fietsen. De Drentse kraantjeskoffie, kandijklontjes," olle wieven" en sterke verhalen droegen dan bij tot de gezelligheid en bij goed weer zat men ook vaak in het uit zeildoek opgetrokken tentje (243) dat opa tegen de koestal aan had laten bouwén.In dit tentje, z'n favoriete plekje om s' middags met Hendrikje de Vries thee te drinken,kon hij urenlang mijmeren,uitkijken over z'n groentetuin en de. groei volgen van de hoogstam-appels die hij bij de geboorte van z'n in Roden geboren kinderen had geplant : Elze 1885 ;Marchien 1887 ; Anke 1890 ;Jan Jacobs 1893 (vroeg overleden).Bij gebrek aan kennis over de rasnamen had hij ze " Elzeappel","Marchienappcl",etc.genoemd. Na de pluk werden de appels,onbespoten en alleen met stalmest bemest,op zolder op papier uitgelegd waardoor die zolder de hele winter heerlijk geurde.

Het wonen in Roden ervoeren we als ongekend romantisch en pittoresk. Al vroeg in de morgen hoorde je door de dunne glazen vensters boerenkarren en klompen op de straatklinkers rammelend en klossend voorbij gaan, soms begeleid door geloei van koeien.Enkele honderden meters vanaf de Brink hield het dorp al op en begon het platteland met in noordelijke richtingen veel weilanden met kleine veebedrijven en in zuidelijke richtingen overwegend bos en heidevelden. Vaak wandelden we richting Lieveren (245).Je kwam dan steevast Steven Winsing tegen,de zwakzinnige enigszins manke zoon van de buren die meestal tegenover zijn huis op en neer flaneerde en om een praatje verlegen was. Hij87
begon dan ongeacht het jaargetijde met "Gui'ndág, mooi weer èh, kui'n áal op stáal ?". Waar een nietszeggend antwoord op volgde want opa had immers geen koeien.Al gauw wandelde je voorbij flinke loofhoutbossen ter weerszijden van de weg.Die behoorden samen met uitgestrekte landerijen tot de "havezathe" Mensinge met,verscholen in het geboomte, de burcht omringd door een gracht. Daar woonde de eigenaresse mej.C.S.Kymmell. Het bos rechts van de weg was voor het publiek toegankelijk,het linker "verboden bos" wegens vandalisme in 't verleden,niet.Juffrouw Kymmell had een veldwachter aangesteld om -dit verbod te bekrachtigen, een pietlut die we "Flipse" noemden vanwege zijn overeenkomst met de gelijknamige figuur uit de boeken van Dik Trom.Toch heb ik ook in latere jaren vele malen met mijn neef Henk Evenhuis stiekum wegsluipend achter bomen en struiken een bezoek gebracht aan liet verboden bos.We peuterden uileballen uit elkaar,bekeken paddestoelen en allerlei planten en beestjes.Henk wist veel over dit soort zaken en was een geboren didacticus. De familie Evenhuis bezat een houten zomerhuisje even voorbij dit bos. Van daar uit hebben we samen vaak tochtjes de natuur in ondernomen.
Verder wandelend richting Lieveren kwam je over een brug over het Lieverse diep, een zijarm van het veel bredere Peizer diep.Je kon er op voorntjes vissen en ijsvogeltjes waarnemen. Opa heeft uitgebreid over het natuurschoon anno 1926 rondom Roden geschreven.Wie dit interesseert leze zijn gidsboekje (boek l, achterin), gemaakt voor de V.V.V.

Natuurlijk gingen we al kort na aankomst naar school. Die stond vlak naast opa's huis (246).Om niet al te zeer tegenover de plattelandsjeugd uit de toon te vallen had moeder zwarte lange kousen voor ons gebreid die met jarretelletjes aan een knoopje onder aan ons eveneens door haar zelf gebreid wollen hemd werd bevestigd. Verder droegen we een 'constitutie koren boksera" ofwel een ribfluwelen broek en liepen we op klompen.Ter completering van deze uitmonstering had ik mijzelf een pseudo-Drents dialect aangemeten dat echter de lachlust van de autochtone schooljeugd opwekte. Dick en ik waren wel echte bezienswaardigheden op die school.Niet alleen omdat we als kleinzoons van de alom geachte " Meester Zondag" bij voorbaat al respect afdwongen maar het feit dat we echt Hollands spraken en uit Indië kwamen,kwam daar nog eens bij.Al gauw gingen we in de jeugdige volksmond door het leven als Pait Lombok en Dèrk Dontje,twee figuren uit het Nieuwsblad van het Noorden, die in een wekelijkse rubriek met elkaar in dialect het politieke en wereldnieuws bespraken.Vaak ook noemden mijn nieuwe vriendjes mij "sukkerdebommie" o dat ik uit Soekaboemi kwam. We werden ook opgenomen in een jeugdige,ongeregelde voetbalclub, "De Blauwe Scheen" waarvan de leden op klompen opereerden.Onlangs werden deze jongens (251) in het genealogische tijdschrift "Roón" gememoreerd als de grondleggers van de latere echte voetbalvereniging "Roden".

De school was nog echt ouderwets. Een elke dag opnieuw aangemaakte kolenkachel moest het lokaal verwarmen kinderen lieten hun klompen in de gang staan en zaten op kousevoeten in de bank. De ramen waren zo hoog dat de kinderen niet over de vensterbank naar buiten z yen kijken. Als je nodig moest stak je je vinger omhoog maar het verzoek om de klas even ogen verlaten werd meestal geweigerd.De rest van de tijd tot aan het einde van de les die dan in angstig knijpend ophouden doorgebracht was .
Hoe kaal en ongezellig ook naar huidige maatstaven, die school heeft veel voor de ontwikkeling van hele generaties inwoners betekend, in het bijzonder dank zij de pedagogische en didactische gaven van opa Tale. Hij liet niet met zich spotten,bij hem heerste discipline werd geleerd! Het gebouw heeft allang een andere bestemming maar heeft ooit nog als school gefigureerd in een televisiefilm over liet leven van" Bartje", een verhaal van Anne de Vries;.Ik vraag mij af of opa's onderwijsbeleid,o.a. zijn vermogen om tot de invoering van de leerplichtwet (1902) de jeugd tot schoolbezoek te prikkelen,inspirerende invloed heeft gehad op de schrijvers van de bekende leesboekjes over Ot en Sien : Jan Ligthart en H. Scheepstra. Beiden hebben in Roden gewoond.

Ik moet nog melding maken van een iets oudere schoolmakker met wie ik korte tijd enige omgang heb gehad. Om twee redenen.In de eerste plaats omdat hij óók uit Indië kwam. Hij was in 1919 in Buitenzorg geboren, was ook in 1931 gerepatrieerd en in Roden terecht gekomen waar zijn vader zich als veearts had gevestigd. Hij sprak dus ook geen dialect en behoorde zoals wij tot de "betere kringen". Gelijkgestemde zielen zou je dus denken. De tweede reden was mijn verbijstering en compassie over liet feit dat hij een misvormde linkerhand had met slechts enkele rudimentaire vingertjes. Ik heb hem maar kort en oppervlakkig gekend. Tot mijn verbazing en ontzetting moest ik vele jaren later over zijn verdere levensloop vernemen. Beïnvloed door zijn vader die in de crisisjaren bittere armoede onder de Drentse boeren meemaakte kreeg hij sympathieën voor het Duitse Nationaal Socialisme, werd na z'n meerderjarigheid NSB-er en fungeerde gedurende de Duitse bezetting .als landwachter. In die functie heeft hij veel mensen:onderduikers,Joden,verzetsmensen uit de streek bij de bezettings-autoriteiten aangegeven. Een aantal van hen is omgekomen,: gefusilleerd of in concentratiekampen verhongerd Jaap Luitjens,want zo heette mijn vroegere "vriendje" stond bekend als de " Schrik van Roden ".Hij is in 1946 ter dood veroordeeld , maar wist vóórdien al uit een kamp te ontsnappen naar Duitsland. Het voert te ver om op zijn verdere levensloop (247) in te gaan.Uiteindelijk is na zijn vlucht naar Paraguay, later Canada, waar hij onder een schuilnaam verbleef,toch zijn ware identiteit aan het licht gekomen. In 1992 werd hij aan Nederland uitgeleverd, een oude man met hartklachten. Na enkele jaren in gevangenschap te hebben doorgebracht werd hij in 1995 vrijgelaten om z'n laatste levensjaren weer in Canada te kunnen doorbrengen.Ik heb mij altijd afgevraagd of zijn misvormde linkerhand iets van afreageren in wraaklust op anderen- verraden - in hem heeft opgeroepen.Hij zal in zijn kinderjaren behoorlijk met zijn handicap zijn geplaagd.

Terug naar de school. Ik heb er liet 2de tot en met 4de kwartaal in de 5de klas gezeten,de periode waarin vader zijn plannen tot huizenbouw in Haren wist op te starten. Mijn schoolrapport is merkwaardigerwijs bewaard gebleven (248),toont een braaf jongetje dat z'n best deed een soort Pavarotti te worden maar dat van aardrijkskunde geen kaas had gegeten. Geen wonder toch, Balikpapan en Cheribon wist ik feilloos op de kaart aan te wijzen maar Veendam en Wildervank? Nooit van gehoord! Ook wist ik blijkbaar meer van tjitjaks, larons, pisang- en klapperbomen dan van rogge,haver en aardappelen. Nochtans waren mijn schoolprestaties niet slecht en volgde een bevordering naar de 6e klas.

Vader en moeder hadden hun zinnen gezet op Haren als vestigingsplaats: buiten, op stand en niet te ver van Groningen met liet oog op Dick's en mijn naderende middelbare schooltijd. Haren was toen véél kleiner dan thans maar reeds in ontwikkeling tot een chique forensendorp. Oom Elze woonde er ook met z'n gezin. Er werd een voor drie dubbele villa's bestemd terrein gekocht aan de Westersche Drift, een pas van zandpad tot verharde asfaltweg gepromoveerde nog vrijwel lege straat. Prijs voor 3773 rn2 : Fl. 7175 ofwel Fl. 1,90 per m2. Dergelijke grond zou nu (1996),omdat Haren thans voor het " Wassenaar van het Noorden doorgaat, ca. F1.300 per m2 opbrengen.Rekening houdend met een factor 25 voor de waardedaling van de gulden kom je toch nog tot de conclusie dat bouwgrond op deze locatie a.. 6 keer zo duur is geworden.I laar het waren in die voorbije jaren allerberoerdste tijden, je kon wegens de malaise zeer goedkoop bouwen.

Mijn vader had vrijwel geen ervaring niet bouwen in Nederland : ontwerpen, bouwvoorschriften, materialen, arbeidslonen en -prestaties. Daarorn werd de hulp ingeroepen van moeders neef Jan Zondag, zoon van opa's jongere broer Hendrikus. Hij woonde ook in Roden, wat het contact vergemakkelijkte en noemde zich architect.Die titel werd toen nog niet beschermd en gedekt door diploma's. Jan Zondag werd verantwoordelijk voor het uiteindelijke resultaat al zal vader daar veel inbreng in hebben gehad. Er verrezen drie dubbele villa's, de no.'s 35 tm. 45.Wij kwamen in no. 45 te wonen, de zuidelijke helft, waarvan het huisnummer in latere jaren in no.59 werd veranderd.We verhuisden in het begin van de zomer vare 1932 toen de eerste woning, no.45 gereed kwam.Opa Tale zal opgelucht adem hebben gehaald.