Home | About Us | Contact Us


Mengelwerk. Overdenkingen van een oude schoolmeester in 1849

Waarlijk, dat noem ik toch in het zweet zijns aangezigts zijn brood eten. Ik ben zoo warm, zoo warm, alsof ik een geheelen zwoelen zomerdag aan het hooijen ware geweest. De school is thans vol kinderen; maar het is zoo warm in het vertrek, alsof de kagchel gloeijend gestookt ware. Welnu, zoo moeijelijk, het anders is in dit bekrompene vertrek te onderwijzen, in den laten herfst heeft het toch zijn voordeel, wanneer men zoo weinig turf voor de school bekomt, als hier het geval is. De warmte van mijne leerlingen heb ik om niet; ze is mij niet eens onder mijne inkomsten in rekening gebragt. Maar de arbeid heeft mij de warmte hier toch vrij wat drukkend gemaakt, en waarschijnlijk zal mijne vrouw, als zij hier binnen treedt, het op verre na zoo heet niet vinden als ik.

Ach, dat was weder een moeitevolle voormiddag, zoals er, helaas, op mijn= ouden dag zoovele zijn, sinds de nieuwe Schoolopziener de scholen ten platten lande in orde brengen wil en ook mijne school bezocht heeft. Ja, wat zal men er van zeggen ? De man heeft goede bedoelingen, en goede bedoelingen moet ieder mensch hebben. Ook is hij vriendelijk en niet trotsch, en hij heeft mij geprezen en gezegd, dat ik een oud, vlijtig en regtschapen schoolmeester ben, en mij aangemoedigd, om vlijtig te studeren. Ik zoude, meende hij, ook in het vervolg het mijne doen, opdat de kinderen verstandiger wierden dan hunne voorouders - en dan ik zelf ben, heb ik er bij gedacht. De kinderen, zeide hij, moesten in de Natuurkunde en Natuurlijke Historie geen vreemdelingen blijven, en weten, wat heden ten dage gezond is, en iets van planeten en van meer andere dingen. Nu, ik wil het mijne doen, om verder onderwijs te kunnen geven; wil leeren, zoals ik tot nu toe gedaan heb, hoe moeijelijk het ook valt, wat nieuws te leren, als men zes en zeventig jaar oud is.
De lieve voorname heeren, die ons altijd hunne bevelen van boven laten toekomen, zonder het zelven eens met de moedwillige schooljeugd beproefd te hebben, mogten echter wel eens bedenken, hoe zelden een oud man al die nieuwe zaken, die zij waarschijnlijk alle op hun duimpje hebben, in zijn hoofd kan opnemen, en dat het eenige moeijelijkheden inheeft, wanneer men iets onderwijzen moet, dat men zelf niet verstaat. Inderdaad, als ik dat zoo bedenk, dan moet ik wel zeggen, dat mijne voorgangers het toch vrij wat gemakkelijker hadden, dan ik. Deze hadden slechts last en zorg met de ligtzinnige en moedwillige schoolknapen, met het lezen, schrijven en rekenen, en met hun kommervol bestaan. Ik daarentegen moet mij daarenboven nog plagen met allerlij ongedierte der Natuurlijke Historie, met leeuwen, tijgers en olifanten, met honderden van planten en met het geheele delfstoffelijke rijk, dat ik den jongens in het hoofd brengen moet en met de planeten.

Het wordt mij bitter en bang om het harte; heb ik niet gisteren den geheelen avond op de planeten zitten te broeden, om er heden over te kunnen spreken. De kinderen staan verbluft, als ik thans iederen morgen wat nieuws tevoorschijn brenge, en ik lees in hunne oogen, dat zij denken: wie had dat ooit gedacht, dat onze schoolmeester zoo geleerd is. Goede kinderen, wanneer gij eens wist, hoe ik zelf dat in het zweet mijns aangezigts mij magtig moet maken. Maar dat moet men den kinderen vooral niet laten merken, heeft mij de Heer Schoolopziener gezegd. Dat is bij de schoolonderwijzers geen gebruik, en zij zouden hun aanzien bij de kinderen er door verliezen, zeide hij. En hij toch moet het weten. Jammer, maar, dat ik niet alles goed kan onthouden en dikwijls den volgende dag weer vergeten heb, wat ik mij den vorigen met moeite heb ingeprent, en dat reeds veel, wat in het boek staat, waaruit ik leer, sedert zijne uitgave weer anders is geworden. Heeft mij de Domine niet gezegd, dat er achter Saturnus nog eene andere planeet is ontdekt geworden ? Nu, wie kan daarvoor ? Er waren ja planeten genoeg, vooral voor een oud geheugen, zoals het mijne.

Ik heb, zoals mijne vrouw mij vertelde, dezen nacht in den slaap van Jupiter en Saturnus gesproken, - en heden morgen heb ik mij toch in de orde der hemelligchamen vergist en verkeerdelijk, zoals ik ni in mijn boek zie, Mars voor Mercurius geplaatst. Dat hebben de jongens zich dan nu ook verkeerd in het hoofd geprent; als hun dat nu maar geen nadeel aanbrengt. Hoe breng ik de zaak weder teregt? Ik zou morgen nu wel kunnen zeggen, dat de geleerden daarover van eene verschillende meening zijn; - 0f, dat men tot nu toe gemeend had, dat Mercurius na Mars kwame, en dat ik heden had ontdekt, dat Mars eerst na de Aarde volgde; maar neen, dat zou eene onwaarheid zijn, en onwaarschijnlijkheden wil ik, om op mijn ouden dag wat meer te schijnen, dan ik werkelijk ben, voor geen prijs der wereld spreken. Alzoo, kort en goed, ik beken, dat ik mij vergist heb, en zoo moge mijne nieuwe wijsheid en de nieuwe roem, dien ik daardoor verwerf, mij tot eene oefening in de nederigheid verstrekken. Neen, ik wil niet meer schijnen, dan ik ben, al doe ik ook, wat ik kan. Ik onderwijs het lezen, en mijne kinderen lezen vaardig, en een weinig schrijven en rekenen, en stel de planeten, zoo goed het gaan mag. En draagt mijn arbeid geen vruchten, kan ik er niet met vrolijke blikken op terugzien? Ben ik niet altijd met de jongens goed teregt gekomen, zonder toorn en geweld, terwijl vele schoolmeesters alles door slaan willen dwingen, alsof de hoofden der kinderen harde perziksteenen waren, die men openkloppen moet? Heeft niet buurman Frits heden voormiddag acht letters geleerd. Bij het eerste schoolbezoek, denk eens, acht letters.

In denzelfden tijd heeft welligt menigeen acht grootere daden verrigt, maar misschien er ook veel meer lawaai van gemaakt en zich bovendien er rijkelijk voor laten betalen. Ik wil bescheiden mijne kleine daden doen, stil mijnen weg gaan en er geen bazuingeschal over aanheffen; ik wil mij hartelijk verheugen, als het mij altijd zoo wel gelukt, als heden, steeds vergenoegd leven, en wijl ik geene heldendaden doe, ook geen heldenloon verlangen. Een weinig meer inkomen voor mijn spreken en schrijven, voor mijn voorlezen, zingen en klokkeluiden, zou mij evenwel niet onwelkom zijn; want de lieve armoede blikt onverholen uit mijn huis en uit alles, wat ik om en aan mij heb. Zie eens, hoe rood mijn zwart vest wordt, en hoe verscheurd het hier en daar uitziet, waarom ik het dan ook bescheiden onder mijn pijrok verberg; maar niemand ergert er zich toch over, en om de waarheid te zeggen, er zullen op onze planeet nog wel vesten zijn, die zich in een= veel slechteren toestand bevinden. Daarom getroost. Ik wil verder vlijtig arbeiden en armoedig wonen en eten, ik wil in mijn vermoeid hoofd opnemen, wat er in kan, en wanneer het niet naar wensch gaat, tot den Heer Schoolopziener zeggen: wees een weinig toegevend met mijn hoofd en zie op mijn hart. Mijn hart heeft het goede lief, en daarom heb ik rust van binnen en ben tevreden met wat buiten mij is. En daar buiten is toch ook zooveel verkwikkends en lavends. Zie, daar komt immers mijne goede Christine met de dampende aardappels.

Uit: Nieuwe Bijdragen ter bevordering van het onderwijs en de opvoeding, voornamelijk met betrekking tot de lagere scholen in het Koninkrijk der Nederlanden voor den jare 1849 p. Te leyden, bij D. du Mortier en Zoon.