Home | About Us | Contact Us


Willem van den Hoonaard, Onderwijzer te Hillegersberg en schrijver van schoolboeken door F.J. Huiskamp

Inleiding

Over schoolmeesters uit de eerste helft van de vorige eeuw is niet veel bekend. Hun levensgeschiedenissen werden alleen maar beschreven als zij gestorven waren en een glanzende loopbaan als schoolopziener achter de rug hadden. Sommigen van hen treffen wij dan ook aan in het Biographisch Woordenboek der Nederlanden (Haarlem 1852 e.v.) van A.J. van der Aa of het Nieuw Nederlandsch Biografisch Woordenboek (Leiden 1911) van PC. Molhuysen en P.J. Blok. Toch hebben ook andere schoolmeesters hun sporen nagelaten; deze zijn in bibliotheken en archieven min of meer te volgen. Het betreft dan meestal schoolmeesters die als auteurs van schoolboeken enige faam genoten hebben. In Hillegersberg was Willem van den Hoonaard zo'n onderwijzer waarover nog wel iets na te speuren viel, ook al ontbreken de meeste persoonlijke blijken van bestaan, zoals brieven. Een poging om hem enigszins aan het verleden te ontrukken, volgt hierna.

In de eerste decennia van de negentiende eeuw groeide het besef dat goed onderwijs een belangrijke rol speelde bij de ontwikkeling van het volk. De idealen van de Verlichting en de werkzaamheden van de Maatschappij tot Nut van 't Algemeen leverden voor deze denkbeelden de nodige voedingsstoffen. Van meet af aan was het duidelijk dat naast de bouw van betere schoolgebouwen iets gedaan moest worden aan de opleiding van de onderwijzers. Daarvoor was het nodig dat deze lieden goed materiaal in handen kregen waarmee en waardoor er verantwoord les kon worden gegeven. Rondom 1800 was de toestand op dit terrein erbarmelijk. Verreweg de meeste leerlingen leerden lezen en schrijven aan de hand van zogeheten Haneboekjes, aangevuld met de Heidelbergse Catechismus. De methodiek van de onderwijzers bestond uit het oneindig lang laten oefenen van de teksten, zonder dat er sprake was van enig didactisch inzicht.

De wet op het lager onderwijs van 1806 gaf richting aan de gewenste veranderingen. Er werd een stelsel van districten gevormd waarbinnen schoolopzieners de scepter droegen. Zij kregen daardoor meer greep op de gemeente- en provinciale besturen om schoolgebouwen te doen verbeteren en de kwaliteit van de sollicitanten naar de schoolmeestersfunctie te toetsen. In 1816 werd deze wet getekend door koning Willem 1 en meer algemeen toegepast dan in de eraan voorafgaande hectische oorlogsjaren mogelijk was geweest. In Lier en Haarlem kwamen kweekscholen; de directeur van de Haarlemse kweekschool, P. J. Prinsen, leverde een belangrijke stap in de gewenste richting door het ontwikkelen van een succesvolle lees- en spelmethode. De onderwijzers werden geëxamineerd en konden opeenvolgende klassen (rangen) worden aangesteld. Zo kwam een onderwijzer van de eerste rang uiterst zelden voor: de moeilijkheidsgraad van het vereiste examen stond daar wel borg voor.
Het gebrek aan lesmethoden was schrijnend. Het is niet verwonerlijk dat sommige schoolopzieners vertrouwde onderwijzers uit hun district aanspoorden om voor de vakken lezen, schrijven, aardrijkskunde en geschiedenis zelf leerboekjes te schriijven. In veel gevallen brachten zij hen in aanraking met uitgeverijen als D. Du Mortier en Zoon te Leiden, Schalekamp en Van de Grampel te Amsterdam en Mensing en Van Westreenen te Rotterdam. De lotgevallen en werkzaamheden van deze auteurs zijn nog weinig beschreven, laat staan in kaart gebracht. In het kort kan gesteld worden dat tussen 1800 en 1840 zo'n 200 schoolmeesters, leraren, rectoren en schoolopzieners leerboekjes hebben geproduceerd.1

Leven en werken van Willem van den Hoonaard

Willem van den Hoonaard werd op 30 juni 1788 te Abbenbroek op het eiland Voorne geboren als zoon van de landbouwer Gerrit van den Hoonaard en Adriana Veerman. In 1813 werd hij benoemd tot schoolmeester te Hillegersberg; hij betrok daar de woning naast het schoolgebouw aan de Kerkstraat nr. 33. Van den Hoonaard is tweemaal getrouwd geweest. Het eerste huwelijk was met Teuntje Jongejan en het tweede, op 6 juni 1827, met Antje Stolwijk, geboren 2 oktober 1797 te Hillegersberg. Uit het tweede huwelijk werden vier kinderen geboren: Adriana Wilhelmina, geboren 17 februari 1829 (zij trouwde in 1853 te Soerabaja); Magdalena Johanna, geboren 28 juni 1832 (zij overleed 25 april 1852); Maria, geboren 31 januari 1837; Simon Johannes, geboren 21 februari 1839 (hij overleed 7 november 1853). Willem van den Hoonaard stierf 1 juni 1862 op 74-jarige leeftijd te Hillegersberg.2 Zijn vrouw overleefde hem niet lang; zij stierf 3 februari 1864 te Hillegersberg.

In een toespraak die Van den Hoonaard op 21 juli 1855 hield voor een onderwijzersgezelschap uit zijn district vertelde hij iets uit zijn onderwijsloopbaan 3. Nadat hij als kwekeling en ondermeester te Brielle, in Zuidland en Pernis had gewerkt, wrd hij in 1805 benoemd tot onderwijzer van de tweede klasse aan de bijzondere school te Maassluis. Zijn vorming had tot dan toe bestaan uit louter mede-onderrichten van werktuigelijk lezen, schrijven en rekenen. Hij herinnerde zich de klasseinrichting met de grote lessenaar voor de onderwijzer, de dubbele tafels voor de schrijvers en de losse bankjes voor de kleintjes. Uit het Haneboek leerde hij de letters, uit het 0nze Vaderren de Catechismus het spellen en lezen. Die kunst zette hij voort door de Historie Davids en de Spreuken Salomons te verwerken en het geheel te voltooien met de Rotterdamsche Courant en oude transportbrieven, zonder dat daarbij het leren verwerken van de inhoud ter sprake kwarn. Bartjens'rekenopgaven leerden hem mechanische bewerkingen, zonder dat er begrip voor getal en hoeveelheden werd gewekt. Zoals hij zelf les had gekregen van een aardige goedwillende leraar, zo moest hij het als kwekeling doen met het volgen van dezelfde werkzaamheden verricht door andere schoolmeesters.
Toch hadden beginnende onderwijzers behoefte aan meerdere vakkennis en mede door de informatie die de Maatschappij tot Nut van 't Algemeen verspreidde en door het zelfstandig bestuderen van taalkundige werken als van Weiland en Siegenbeek, van het Natuurkundig schoolboek van Buys en van Westers Schoolboek der geschiedenissen van ons Vaderland groeide de bekwaamheid van deze idealistische jonge leraren. In 1806 werd de eerste onderwijswet aangenomen, waarbij onder meer het onderzoek naar de bekwaamheden der onderwijzers voor vier verschillende rangen werd omschreven. De schoolopziener B. Spoelstra ried hem aan om zich bij de eerste gelegenheid die zich voordeed te laten examineren als onderwijzer van een dezer rangen.

Samen met een aantal andere jongeren bereidde Van den Hoonaard zich voor op het examen onderwijzer van de derde rang. Voor dit examen slaagde hij op 21 februari 1807 tijdens een vergadering van de Provinciale Schoolcommissie. n 1808 haalde hij zijn tweede rang en solliciteerde in maart 1809 naar de betrekking van eerste leermeester aan een van de Hervormde Diaconiescholen te Amsterdam. Na een selectieperiode werd hij samen met drie andere sollicitanten toegelaten rot een 'Proefexamen'. Zij 'kregen een schrift met Fouten om derzelven te zuiveren en tevens te analyseren naar de regels der nederduytschen Taal - wijders ontvingen zij ook eenige Rekenkundige voorstellen alsmede eenige woorden om te schrijven in groot Middelslag en klein en tevens te caracteriseren zoo als het behoorde.4 . Terwijl drie kandidaten aan deze stof begonnen, werd de vierde door de commissie ondervraagd. Deze moest voorlezen, zingen en met een zestal kinderen werken. Alle kandidaten bleken zeer goed te zijn, maar 'in het geschiedkundig besef alsmede in het Godsdienstig vak schenen [ze] de examinatoren zeer stroef te wezen in kunnen antwoorded. Maar, verzuchtte de notulant: 'Dat welligt kan veroorzaakt wezen door de manier van voorstellen. Na een schriftelijke stemming kwam Van den Hoonaard als eerste uit de bus. Hij werd voorgedragen en op 13 augustus 1809 benoemd in de Grote Vergadering van het schoolbestuur dat onder voorzitterschap stond van J. Hazeu Czn. Hij werd geplaatst op de school aan de Zeedijk die zo'n 200 leerlingen telde. Het bestuur huurde voor hem een woning aan de Zeedijk bij het Kolkje, waarvan hij kamers mocht onderverhuren. In de grote stad voelde Van den Hoonaard zich redelijk thuis. Tegelijkertijd hervatte hij zijn studies en behaalde in 1811 zijn diploma voor de eerste rang. Hij werd een enthousiast lid van de Amsterdamse onderwijzersvereniging die toen zo'n 90 leden telde. In het Atheneum volgde hij 's avonds lessen in meetkunde, algebra, meevaart en sterrenkunde. Al met al zag het er gunstig voor hem uit.

Maar ... de inlijving van ons land binnen het Franse keizerrijk in 1810, de achteruitgang van 's lands financiën en de instorting van de welvaart in het algemeen leidde tot daling van de inkomsten bij fondsen waaruit ook de hervormde diaconie putte. Het gevolg was dat er scholen werden opgeheven en Van den Hoonaard naar een nieuwe standplaats moest uitzien. Op 1 februari 1813 werd hij voor het laatst door de schoolcommissie gevisiteerd.5 De waardering voor zijn werk blijkt ook uit de aanbevelingen die de commissie op 29 juni 1812 en 24 december 1813 aan de scholen deed om zijn Rekenboek ten dienste der scholen resp. zijn Leesboekje van gemengden inhoud aan te schaffen,6 In zijn Leesboekje paste Van den Hoonaard verschillende lettersoorten toe, zoals romein, gotisch en civilité. In een voorbericht bij de eerste uitgave uit 1813 richtte hij zich tot zijn vroegere leerlingen aan de Diaconiescholen te Amsterdam. De leesstukjes hebben naar het huidig inzicht een hoge moeilijkheidsgraad. Zo gaf hij bij wijze van leesoefening een hoofdstukje waarin hij een handleiding voor zijn leeslesjes voor eerstbeginnenden geeft en een beeld van de gewenste schoolorganisatie schetst. Andere lesjes vullen deze curieuze opsomming van onderwerpen aan en gaan onder meer over aardrijkskunde, vaderlandse geschiedenis, Amsterdam en vlas.

Van den Hoonaard werd in februari 1813 benoemd in het landelijke dorpje Hillegersberg, ten noorden van Rotterdam, waar hij zijn verdere loopbaan gebleven is. Van de 5e van Louwmaand 1811 dateert een brief die W. van den Hoonaard , diakonie schoolonderwijzer, wonende op de Zeedijk bij het Kolksluisje te Amsterdam', ontving. De kerkenraad, commissarissen en kerkmeesters van de Hervormde Gemeente te Hillegersberg deelden hem mee een schrijven van de 'heer Maire' te hebben gekregen waarin Van den Hoonaards voorgenomen aanstelling als onderwijzer werd bevestigd. Daarbij had hij ook de post van koster en voorzanger verkregen. De inkomsten die hij zou verwerven, stonden verrneld in de officiële aanstellingsbrief. 7 . Zo Werd hij aangesteld in het 8ste district van de Provincie Zuid-Holland onder het toeziend oog van de schoolopziener N. Messchaert. Een en ander was niet zo soepel verlopen als men zou verwachten. Sinds 1810 liep veel Officiële correspondentie over Parijs. Zo ook de ondertekening van Zijn onderwijzersakte voor de eerste rang. De Grootmeester in Parijs had het in die dagen waarschijnlijk te druk om zich met zo'n triviaal schrijven te belasten. De gewenste reactie bleef namelijk uit, waardoor de benoeming van Van den Hoonaard in gevaar kwam. Dankzij het ingrijpen van de schoolopziener N. Messchaert en de behulpzaamheid van de Inspecteur-Generaal der keizerlijke Universiteiten in Holland, A. van den Ende, kwam alles in orde.8 De akte werd ondertekend en de benoeming vond plaats.
In 1817 was Van den Hoonaard betrokken bij de oprichting van het onderwijzersgezelschap in zijn district. Hierin werden onder voorzitterschap van de schoolopziener de belangen van het onderwijs besproken, de plaatselijke omstandigheden in overweging genomen en stond men elkaar met raad en daad bij . Van den Hoonaard vertelde dat hij een zeer bevredigende loopbaan in het onderwijs had, maar er ware ook moeilijkheden en teleurstellingen. Veel leerlingen ontbrakhet aan aanleg of goede wil. Velen gingen zeer ongeregeld naar school en verlieten deze voor ze voldoende waren opgeleid voor het maatschappelijk leven. De ouders toonden nauwelijks belangstellin en werkten weinig mee. Ook de eigen huiselijke omstandigheden van de laatste jaren hadden een schadelijke uitwerking op zijn lesgeven.
Als inwoner van Hillegersberg- was Van den Hoonaard zeer geinteresseerd in de geschiedenis van zijn dorp. Hij kreeg een handschrift onder ogen, vervaardigd door Jacob Lois, secretaris van de stad Rotterdam aan het einde van de zeventiende eeuw. In dit handschrift werd het 'Reuzenhuis' genoemd. Het wapen van Hillegersberg vertoont een vrouwtje met een schort gevuld met zand. Volgens een oude overlevering stelde zij de reuzin Hillegonda voor die op een zandheuvel haar reuzenverblijf stichtte. Het onderzoek dat Van den Hoonaard verrichtte, resulteerde in zijn boek Geschiedkundige en Topographische beschrijving van de dorpen Hillegersberg en Bergschenhoek, dat in 1824 verscheen.
Ook de geschiedschrijving van de naburige stad Rotterdam had zijn belangstelling. Van den Hoonaard had al lang uitgezien naar een leer-en leesboekje over Rotterdam. Toen verschijning van een dergelijke uitgave uitbleef, besloot hij zelf in de gevoelde behoefte te voorzien. In 1825 verscheen zijn Korte aardrijkskundige beschrijving der stad Rotterdam, twee jaar later gevolgd door Kortegeschiedenis der stad Rotterdam. In deze jaren verschenen in tal van plaatsen schoolboekjes met plaatsbeschrijvingen, meestal vervaardigd door onderwijzers, al of niet op instigatie van schoolopzieners. Het uitgangspunt, met aardrijks- en geschiedkunde te beginnen om de leefwereld van de kinderen dichtbij te brengen, is nog altijd onomstreden. De uitvoerigheid en saaiheid waarmee een en ander op papier werd gebracht, zijn kenmerkend. Ook Van den Hoonaard slaagde er niet in zichzelf te beperken, het soort vragen en opdrachten dat men in dergelijke werkjes aantreft, ontbreken bij hem.

Op 21 augustus 1829 richtte Van den Hoonaard zich tot het gemeentebestuur van Hillegersberg met een voorstel tot het inrichten van een schoolfonds. Dat fonds zou gevuld moeten worden met bijdragen van financieel draagkrachtige ouders. Aan hen zou zes gulden per leerling worden gevraagd. De gemeente zou dit bedrag moeten bijpassen ten bate van minvermogenden. Uit het gehele bedrag zou het onderwijs bekostigd worden. Op deze wijze konden alle kinderen uit de gemeente onderwijs ontvangen. De reactie van het gemeentebestuur is niet bekend, maar in 1831 kwam Van den Hoonaard op de kwestie terug in een uitvoerige brochure, getiteld: De zoo veel mogelijk algemeenmaking van het lager onderwijs. Hierin betrok hij ook de verbetering van de sociale omstandigheden van het onderwijzend personeel.
Zijn Toespraalk beëindigde hij, na een overzicht van de verbeteringen die het onderwijs zijns inziens had bereikt, met enige wensen die ons ook nu nog niet vreemd in de oren klinken: 'eene meer juiste afbakening tusschen het lager en middelbaar onderwijs; Bepalingen omtrent de opleiding van Onderwijzers; Voorschriften tot verzekering van een behoorlijk bestaan aan den Onderwijzer der Openbare lagere school, alsmede tot beveiliging tegen gebrek in zijn ouden dag.'

Over Van den Hoonaards dagelijks leven is verder jammer genoeg weinig te vermelden. Er is nauwelijks correspondentie van hem of van zijn naasten bewaard gebleven. Wel bewijzen enkele notariële akten dat hij soms gevraagd werd als getuige op te treden. Zelfs wees een vriend en medeonderwijzer, G. van de Linde Willemszoon, hem aan als voogd voor zijn dochter uit een eerder huwelijk. Dat deed deze op 25 augustus 1836 bij het opstellen van een testament waarbij zijn tweede echtgenote het vruchtgebruik van de eventuele nalatenschap zou verkrijgen. 11 Van den Hoonaard wordt hier en ook in vroegere stukken uit 1832 omschreven als 'kostschoolhouder'. Van zijn werkzaamheden als zodanig is niets gevonden.
Toch krijgen we uit het weinige dat ons bekend is een beeld van een zeer sociaal voelend mens, bekommerd om kinderen in armoedige omstandigheden en zich bemoeiend met het lot van zijn collegas en vrienden. Hij uitte zich naar zijn beste vermogen in woord en geschrift en betoonde zich de deugdzame man die eigenlijk zichzelf als het beste voorbeeld van zijn pedagogische idealen kon beschouwen.
In Rotterdam zijn drie straatnamen die de herinnering levend houden aan Willem van den Hoonaard. De gemeenteraad van Rotterdam gaf in 1906 de naam Van den Hoonaardstraat aan een zijstraat van de Bergweg. In 1932 eerde de gemeenteraad van de voormalige gemeente Hillegersberg haar vroegere schoolmeester met een singel: de Van den Hoonaardsingel. De overzijde van deze singel ontving in 1957 de naam Van den Hoonaardpad. Er zullen maar weinig Rotterdammers zijn die weten naar wie deze straten zijn vernoemd. Hopelijk heeft dit artikel hierin enige verandering gebracht.

Met toestemming van de schrijver overgenomen uit het Rotterdams Jaarboekje 2000 p. 222 -236