Home | Sitemap | Contact Us


Voorlopers van de Laurentiusschool voor speciaal basisonderwijs en de Laurentius Praktijkschool in Delft. De Theresiaschool en de Pieter van Opmeerschool.

De Theresiaschool en de Pieter van Opmeerschool en de Laurentiusstichting in Delft

door Marry Remery-Voskuil, Ohis Research Voorburg 2008 ISBN/EAN: 978-90-78595-06-9

Deel 8 van de Historische Reeks over Delftse scholen. Te koop bij het Gemeente Archief in Delft voor de 10 euro. Beperkte oplage.

Samenvatting

6. Samenvatting en terugblik

De Theresiaschool werd opgericht door de beide kerkbesturen van de Jozef- en Hippolytusparochie die sinds 1873 een interparochiaal schoolbestuur hadden gevormd. Bij de overdracht van de lagere scholen aan de afzonderlijke parochies in 1933 kreeg een nieuwe commissie van beheer de opdracht de belangen te behartigen van de Theresiaschool. In 1951 veranderde de situatie omdat de twee kerkbesturen weer samen naar de notaris stapten en opnieuw een interparochiaal schoolbestuur in Delft oprichtten voor ULO, VGLO en BLO. In 1959 kwam daar de lom-school Pieter van Opmeer bij. Door de noodzaak om de krachten te bundelen bij de stadsuitbreiding en de planning van nieuwe scholen in Delft Zuid verliep de overdracht in 1963 van bijna alle katholieke scholen aan de Stichting Katholiek Onderwijs Delft heel soepel. Het grote schoolbestuur had bijzondere aandacht voor de twee scholen voor buitengewoon onderwijs. Pas in 1997 veranderde de bestuurlijke situatie door de fusie met Rijswijk, Den Hoorn, Bergschenhoek e.a. en het ontstaan van de Laurentiusstichting.

In de tijd dat de Theresiaschool werd opgericht was recent de lager onderwijswet van 1920 ingevoerd. In principe werd daarin de gelijkstelling voor openbaar en bijzonder onderwijs uitgewerkt. Het Rijk had echter onvoldoende geld om alle bijzondere scholen voor gewoon lager onderwijs, die in snel tempo werden gesticht, te bekostigen. Daarom werden de uitvoeringsbesluiten voor de gelijkstelling van het buitengewoon lager onderwijs in de jaren twintig vertraagd uitgevoerd. In de jaren dertig was de financiële situatie overal nog veel slechter door de crisis en werkeloosheid en moest het bestuur erg veel brieven schrijven en gesprekken voeren om bij Gemeente en Provincie aanvullende subsidies te krijgen. Vooral na de verhuizing van de Oranje Plantage naar de Olofsstraat, in 1932, was er een groot tekort op de begroting. In 1949 veranderde de situatie in positieve zin door de verruimende maatregelen in het Koninklijk Besluit Buitengewoon Onderwijs van 1949. Er vond steeds meer differentiatie plaats in scholen voor lichamelijk gehandicapten, geestelijk gehandicapten, zieke kinderen etc. Het aantal schoolsoorten voor buitengewoon onderwijs was nu uitgebreid tot veertien. In het Besluit Buitengewoon Onderwijs van 1967 was er zelfs sprake van zestien schoolsoorten. Het aantal leerlingen, vooral in het lom-onderwijs was explosief gegroeid; de vooroordelen uit de eerste helft van de twintigste eeuw waren door de goede resultaten en positieve propaganda grotendeels verdwenen. Een omslag in de benadering van het buitengewoon onderwijs kwam in de jaren zeventig. Minister van Kemenade schetste in zijn Contourennota in 1975 een langetermijnbeleid, waarbij er sprake was van een geheel van geïntegreerde voorzieningen en de segregatie tussen onderwijs aan gehandicapten en regulier onderwijs werd opgeheven. Via het zorgverbredingsbeleid, Weer Samen Naar School, en de invoering van speciale scholen voor basisonderwijs is het nieuwste beleidstraject onder de naam van Passend Onderwijs met een sluitend netwerk van voorzieningen voor alle leerlingen in een regio ingezet. De financiering geschiedt in de een en twintigste eeuw niet meer op basis van declaraties bij Rijk of Gemeente, maar de besturen ontvangen een budget vooraf. Zij dragen nu zelf de verantwoordelijkheid van de verdeling van de gelden in de regionale onderwijsvoorzieningen.

Toen de Theresiaschool in 1923 begon, waren er nog maar weinig katholieke scholen voor moeilijk lerende kinderen. De school en de leerkrachten hoorden bij de pioniers en waren lid van de RK Bond voor Buitengewoon onderwijs die in 1924 werd opgericht. Zij volgden de tweejarige vakcursus, die deels in hun eigen school werd gegeven en haalden de speciale diploma’s. Bijna alle leermiddelen maakten zij zelf. De kinderen leerden - voor zover zij dat aankonden - eenvoudige rekensommen en elementaire zaakkennis. De hoofdonderwijzer had een eigen systeem voor lees- en taaloefeningen gemaakt. Er werd heel veel aan handenarbeid gedaan. Het merendeel van de leerlingen kwam in reguliere banen terecht, een klein deel ging werken in de beschutte Van der Woudenwerkinrichting, die eind jaren twintig was opgericht. Inspecteur Van Voorthuijsen propageerde met succes de groei van het zwakzinnigenonderwijs. De heer Vinks, van 1925 tot 1951 hoofd van de Theresiaschool, volgde aanvankelijk zijn opvattingen over individueel onderwijs, maar kwam daar op terug en hield een pleidooi voor klassikaal rekenen, voor zover dat mogelijk was in het buitengewoon onderwijs. Steeds opnieuw is er sprake van een golfbeweging met verschillende accenten. Na de Tweede Wereldoorlog kwam er veel informatie vrij over onderzoek naar ontwikkelingsstoornissen en werd de aanpak van de problemen specialistischer. In 1954 werd een aparte afdeling gevormd voor zeer moeilijk lerende kinderen met een aangepaste didactiek, die in 1964 omgevormd werd tot de zelfstandige Herman Broerenschool. In de Pieter van Opmeerschool die in 1959 in Delft geopend was, werd benadrukt dat dit het lom-onderwijs bestemd was voor leerlingen met een normale intelligentie, die echter op een bepaald gebied een defect hadden waardoor leerproblemen ontstonden. Ook in deze school was in de eerste decennia sprake van veel pionieren en creativiteit bij het zelf maken van leermiddelen en methoden van onderwijs die aangepast werden aan de mogelijkheden van de kinderen. De school timmerde, op initiatief van de heer Ruijters, flink aan de weg en maakte in positieve zin reclame voor het lom-onderwijs. Het onderwijs op de Theresiaschool was in de jaren vijftig en zestig nog vrij traditioneel. Het pedagogisch klimaat was veilig en warm, maar weinig uitdagend. Dit veranderde in de jaren zeventig toen de heer Van der Horst met pensioen ging en de heer Groenheide directeur werd. Hij zorgde in korte tijd voor moderne methoden en verjonging van het schoolteam. Ouders werden meer en meer bij het schoolgebeuren betrokken en de sociale vorming kreeg systematisch aandacht. De naamgeving veranderde van buitengewoon in speciaal onderwijs, dat de opdracht kreeg tot een ortho-pedagogische aanpak. Er kwamen steeds meer specialisten in het team. De afdeling voor de oudere kinderen werd een zelfstandige afdeling in 1974, vanaf 1985 Voortgezet Speciaal Onderwijs genoemd en werd in 2000 omgevormd tot de Laurentius Praktijkschool.

In de jaren tachtig werd onder de noemer van zorgverbreding, vooral in het basisonderwijs voorlichting gegeven over de wijze waarop problemen bij kinderen vroegtijdig gesignaleerd konden worden. Zwart-wit gesteld leefden de reguliere basisscholen en de scholen voor speciaal onderwijs elk in hun eigen wereld; daartussen gaapte een grote kloof. Midden jaren tachtig begon dit enigszins te veranderen door inhoudelijke samenwerkingsprojecten tussen basis- en speciaal onderwijs. Maar in de jaren negentig veranderde dit in korte tijd drastisch door politieke maatregelen, die tot doel hadden de sterke groei van het speciaal onderwijs af te remmen en minimaal te stabiliseren. Door veranderingen in de financiering werden scholen voor speciaal onderwijs afhankelijk van de good-will van basisscholen in het samenwerkingsverband en moesten zij actief bewijzen dat zij deskundigheid hadden in het opvangen van kinderen die extra zorg nodig hadden. Basisscholen die teveel kinderen naar het speciaal onderwijs verwezen en te weinig investeerden om zorgleerlingen binnenboord te houden, werden daarop aangesproken. De regelgeving rond regionale verwijzingscommissies zorgde voor omslachtige procedures en tussenlagen bij verwijzingen; een tijdlang was er sprake van lange wachtlijsten. De scholen voor sbo investeerden veel menskracht en energie in de samenwerkingsverbanden Weer Samen Naar School, ambulante begeleiding en deskundigheidsbevordering in de basisscholen. In de eigen schoolorganisaties veranderde ook veel, managementsbesluiten, onderwijskundig meerjaren beleidsplan en nascholingsplannen voor het personeel en het zorgplan moesten schriftelijk vastgelegd worden. Van elke leerling werden gegevens ingevoerd in een leerlingvolgsysteem en moest geëvalueerd worden wat het effect was van de handelingsplannen. De interne begeleider kreeg een steeds belangrijker taak in de leerlingenzorg en de contacten met externe instanties. Er was wel een verschuiving merkbaar in de leerlingenpopulatie. De basisscholen waren steeds beter in staat om kinderen met leerproblemen zelf te helpen. Het aantal leerlingen met complexe ontwikkelingsstoornissen en gedragsproblemen nam echter in aantal toe, mede door veranderingen in de maatschappij en de gezinnen. Hierdoor werd de taak van de leerkrachten op het speciaal onderwijs zwaarder en was er sprake van verdichting van de problematiek. Het aantal leerlingen op de lom en mlk-scholen daalde, maar in de andere scholen voor speciaal onderwijs die voortaan onder de Wet op de Expertise Centra vielen, waaronder de Herman Broerenschool, groeiden extreem snel. Per saldo bleef het aandeel van kinderen in niet- reguliere scholen ondanks alle overheidspogingen om het aandeel te verminderen, rond de vijf procent schommelen.
In 1998 werd de wet op het primair onderwijs ingevoerd en werden de aparte schoolsoorten voor lom- en mlk-onderwijs opgeheven. Nog enige tijd waren de cultuurverschillen vanuit de Theresia- en Pieter van Opmeerschool merkbaar, maar dit verdween al vrij snel, omdat de directie besloten had tot samenvoegen van de nieuw aangemelde kinderen in combinatiegroepen, het huisvesten van de onderbouwgroepen op de Griegstraat en de bovenbouw op de Colijnlaan en het veelvuldig verplaatsen van personeelsleden. In de school ontstond al gauw een groot gevoel van saamhorigheid binnen het team. Met veel inzet, professionaliteit en humor werkten zij samen aan nieuwe projecten zoals hart-brein-leren en de invoering van nieuwe methoden en moderne hulpmiddelen zoals computers en smart boards. Het meest kenmerkende blijft echter de grote zorg en warme aandacht voor elk kind afzonderlijk, dat vaak na een periode van problemen thuis en op school, opbloeit in een veilige omgeving waarin het zich rustig kan ontwikkelen. Daarbij ligt de nadruk op wat het kind wèl kan en dat vergroot het zelfvertrouwen en de kansen op een goede toekomst. Honderden volwassenen kijken dankbaar terug op een heel fijne schooltijd op de beschreven scholen.

zie ook inhoudsopgave en inleiding