Home | Sitemap | Contact Us


Katholieke basisscholen in het zuidwesten van Delft. De Mgr. Bekkers-, Emmaus-, Anne Frank- en Sjaloomschool, Titus-Brandsma, Regenboog en Bonte Pael

De Mgr. Bekkers-, Emmaus-, Anne Frank- en Sjaloomschool, Titus-Brandsma, Regenboog en Bonte Pael  in Delft

door: Marry Remery-Voskuil, Ohis Research Voorburg 2007. ISBN: 978-90-78595-04-5. Te koop bij het Gemeentearchief in Delft voor 10 euro. Beperkte oplage.

Slot. Terugblik en samenvatting

Bij de planning en stichting van scholen in Delft Zuid werkten Gemeente en schoolbesturen eendrachtig samen. Dit was noodzakelijk om in korte tijd voldoende onderwijsvoorzieningen te realiseren voor de ruim twintigduizend bewoners die er tussen 1960 en 1980 bij kwamen. In de eerste deelwijk Voorhof hadden de stadarchitecten grote, hoge woonblokken ontworpen met slechts weinig laagbouw. De eerste flatbewoners kwamen gedeeltelijk uit de binnenstad en moesten wennen aan hun nieuwe omgeving, waar de kinderen op hun eigen verdieping weinig speelruimte hadden. Voor de scholenplanning ging de Gemeente aanvankelijk uit van de noodzaak van tien lagere scholen in Voorhof, allemaal kleine eenheden van nog geen tweehonderd leerlingen. Om snel en efficiënt te kunnen bouwen, werden de schoolgebouwen in series besteld, met zoveel mogelijk geprefabriceerd materiaal en overal dezelfde indeling van zes klassen, een hal en een handenarbeidlokaal. De lokalen voor de kleuterscholen hadden minder prioriteit en waren verschillend uitgevoerd. Het tempo was hoog, het katholieke schoolbestuur stichtte tussen 1966 en 1969 vier lagere scholen en drie kleuterscholen. Bij de andere denominaties was een vergelijkbare ontwikkeling te zien. In de praktijk bleken de flats minder goed te bevallen dan was gedacht en de plannen voor huizenbouw werden bijgesteld ten gunste van de grote vraag naar eengezinswoningen. Ook in Buitenhof werden de scholen gedeeltelijk nog in serie gebouwd, maar de kwaliteit van de gebouwen was duurzamer en de uitvoering luxer en gevarieerder. De kleuterscholen kwamen weer op het tweede plan. In beide wijken was sprake van overvolle klassen in het begin, noodlokalen en dependances op verschillende plaatsen. Vreemd genoeg stonden bijna alle scholen aan de periferie van de woonwijken. Bij de planning van Tanthof Oost, in de jaren zeventig, had men een andere aanpak gekozen, hier geen flats meer maar gevarieerde laagbouw. De scholen werden eerder gebouwd dan de huizen, ruim van opzet en royaal van inrichting en midden in de wijk. Voor het eerst deelden de drie denominaties samen een gebouw en werden de kleuter- en lagere scholen als samenhangende eenheden beschouwd. In Tanthof West werd door de bezuinigingen begin jaren tachtig slechts tweederde deel van het oorspronkelijke scholenplan uitgevoerd. Door verdichting van de huizenbouw en extra woningen groeide het leerlingenaantal sterk en waren er jaar na jaar verbouwingen nodig en noodlokalen. Achteraf gezien is de aanpak van de scholenbouw in Voorhof en Buitenhof minder efficiënt dan bedoeld was door de (te) kleine rekeneenheden. Drie van de zeven katholieke lagere scholen werden twaalf tot ruim twintig jaar na hun oprichting alweer gesloten en dat betekende verspilling van gelden bij de bouw en eerste inrichting. Ook bij het openbaar en protestants-christelijk onderwijs was de levensduur van enkele kleine scholen maar kort, er was door de versnippering veel energie nodig om te kunnen overleven. Uiteindelijk bleven er in Voorhof slechts twee zelfstandige basisscholen over in 2007, de Mgr. Bekkersschool en de Eglantier. De andere openbare- en de protestants-christelijke school waren dependances geworden van basisscholen in andere wijken. Het voortbestaan van de grotere schooleenheden in Tanthof heeft nauwelijks ter discussie gestaan.

Leerlingenverloop
Het aantal leerlingen speelt in de systematiek van de personele en materiele bekostiging van scholen een belangrijke rol. In de bijgevoegde grafieken is goed te zien dat de leerlingenaantallen in de deelwijken elk een eigen hoogtepunt hebben in een andere periode en dat daarna een daling inzette, gevolgd door een redelijke stabilisatie. Het aandeel van het openbaar onderwijs was in de jaren zeventig hoger in Voorhof en Buitenhof dan was verwacht op basis van het gemiddelde deelnemingspercentage in Delft. Deels kwam dit door de actieve opstelling van twee openbare schoolhoofden, deels door ontkerkelijking en vermindering van de grote gezinnen bij de katholieken. In Tanthof Oost zien we een omgekeerde beweging; daar waren de katholieke scholen in werkelijkheid veel groter dan de prognoses aangaven. De ontwikkeling van de afzonderlijke katholieke scholen was nog grilliger en dat is niet alleen te verklaren door de toename of afname van de bevolking in de wijk, maar hing ook af van de directe nabijheid van een kleuterschool. Het is nu onvoorstelbaar dat zelfs tien jaar vóór de invoering van de basisschool in 1985, nog in gescheiden eenheden werd gedacht, met aparte wetten, eigen inspectie en aparte opleidingen. Ook de naam van de school op pedagogisch gebied en de onderwijskundige opvattingen van het team speelden een rol bij de schoolkeuze van de ouders. Het voortbestaan hield hiermee nauw verband, omdat de spoeling na de eerste explosieve groei dunner werd. De samenstelling van de schoolpopulatie was divers en hing samen met de waarde van de woningen. Hoogopgeleide ouders woonden vaker in eengezinswoningen en de allernieuwste huizen. Net als in andere nieuwbouwwijken hadden er voortdurend mutaties en verhuizingen plaats. In de flats kwamen steeds meer gezinnen met ouders van allochtone afkomst en kinderen uit gebroken gezinnen die een ontwikkelings- en taalachterstand hadden. Dit vroeg om een andere benadering in het onderwijs en professionalisering van de individuele zorg op school, ook op sociaal-emotioneel en maatschappelijk terrein.

Van onderwijzend personeel naar schoolteams
Bij de start van de scholen in Delft Zuid was het personeelsbestand heel overzichtelijk. Er waren voornamelijk fulltime onderwijzers en onderwijzeressen en enkele vakleerkrachten. Op een tabel van het ministerie was af te lezen hoeveel leerkrachten werden vergoed bij een bepaald aantal leerlingen. Voor elke klas was er één leerkracht, die redelijk autonoom was in de eigen klas en elke school accepteerde de eigenaardigheden van elk personeelslid. Combinatieklassen werden slechts dan gevormd als de leerlingenaantallen per leerjaar zeer ongelijk verdeeld waren. De klassen waren groot omdat tot 1971 het maximum aantal toegestane leerlingen per klas 48 was. In een groeiperiode was het nadelig dat de Rijksformatie was gebaseerd op de teldatumgegevens van het voorgaande schooljaar. Extra leerkrachten moesten in zo’n geval speciaal aangevraagd worden. Het hoofd van de school stond ook gewoon voor de klas en had slechts enkele uren taakverlichting per week om zijn administratieve taken uit te voeren. Degenen die actief waren bij de onderwijsvernieuwingen en vertegenwoordigingen in commissies, kregen langzamerhand zoveel extra schooltijden dat zij ambulant werden en geen eigen klas meer hadden. Door steeds verdere verlaging van de leerlingenschaal en faciliteiten van Rijk en Gemeente voor specifieke doelen, zoals voorbereiding op de basisschool, achterstandsbestrijding en zorgverbreding, werden de klassen kleiner. Ook kregen sommige leerkrachten enkele uren per week vrijstelling van hun onderwijsgevende taken en werden zij belast met taken rond invoering van computers, taalactivering, remedial teaching en interne coördinatie van de leerlingenzorg. Vanaf begin jaren tachtig stond het bestuur ook deeltijdarbeid toe en werden onderwijzeressen niet meer automatisch ontslagen als zij trouwden. De taakverdeling binnen een schoolorganisatie werd moeilijker door allerlei rechtspositionele veranderingen, zoals arbeidsduurverkorting, BAPO-verlof waardoor ouderen een dag per week minder mochten werken, mogelijkheden tot vervroegde uittreding en het opsparen van opfrisverlof tot een periode van een half jaar of langer. Door wijziging van het formatiebudget in de jaren negentig kregen besturen en scholen steeds meer vrijheid om leerkrachten speciale taken of functies te geven en specialisten in de school aan te stellen. De leiding van de school lag in handen van een directeur, die vrijgesteld was van lesgevende taken, en een adjunct-directeur, die nog gedeeltelijk voor de klas stond. Met de intern begeleider erbij, groeide dit vaak uit tot een managementteam en op sommige scholen zelfs tot een bovenschools manager. In Delft Zuid was de situatie lange tijd redelijk stabiel en bleven de meeste schoolleiders vijfentwintig jaar of meer aan dezelfde school verbonden.
Omdat elke school in de jaren tachtig een schoolwerkplan moest maken, was er tussen het personeel veel meer gezamenlijk overleg over onderwijsinhoudelijke zaken dan voorheen. Door kritische vragen bij de toenemende inspectiebezoeken werden de scholen steeds meer verplicht om afspraken over de doorgaande lijn en de eenheid in pedagogische en didactische aanpak op papier vast te leggen. Ook de vorderingen van de leerlingen moesten eenduidig gevolgd en geanalyseerd worden in een leerlingvolgsysteem. De meerjarenplanning van de veranderingen moest steeds meer gebaseerd worden op een sterkte-zwakte analyse van de kwaliteit van de school. Kortom, het kwaliteitsbewustzijn op de scholen werd gestimuleerd en de leerkrachten werden geconfronteerd met functioneringsgesprekken en de consequenties van het gekozen schoolbeleid. Net als bij sportteams was er sprake van coaching en een persoonlijk ontwikkelingsplan. Van solisten werden de leerkrachten meer en meer teamspelers, met op elkaar afgestemde taken. De organisatie hiervan werd echter bemoeilijkt door de toename van het aantal parttimers en duobanen. Op de foto’s is het verschil in omvang van de tams uit de begintijd en de laatste jaren goed te zien. Ook is opmerkelijk dat in de jaren zestig en zeventig de verhouding mannen en vrouwen redelijk gelijk verdeeld was, maar dat in de laatste dertig jaar steeds minder mannen voor een loopbaan in het onderwijs kozen en men op de teamfoto’s uit de eenentwintigste eeuw de onderwijzers op één hand kan tellen, terwijl voor de onderwijzeressen vaak vier handen nodig zijn.

Inhoudelijke ontwikkelingen
Midden jaren zestig begonnen de scholen in Delft Zuid met het klassikale onderwijssysteem dat vanaf de negentiende eeuw in Nederland was ingevoerd. De drie lagere scholen in Voorhof werden door het bestuur verplicht om dezelfde methoden aan te schaffen om overplaatsing van leerlingen van de ene naar de andere school gemakkelijk te maken. Binnen de gegeven marge ontstonden er wel enige verschillen in aanpak en didactiek. Op de Mgr. Bekkersschool werkte een jong en enthousiast team dat met grote inzet begon met enige vernieuwingen zoals projectonderwijs, de speelleerklas en niveaurekenen. De Emmausschool wilde veranderen richting Jenaplanonderwijs, maar werd daarin geremd door het bestuur. Wel voerden zij een experiment in rond wiskundig rekenen en zelfstandig werken. De Anne Frankschool had vrij veel oud personeel met behoudende opvattingen en moest concurreren met een buurman die bezig was met Freinetonderwijs. De Sjaloomschool in Buitenhof nam de vrijheid tot veel creativiteit, knutselen en gezamenlijke activiteiten van de kinderen in verticale groepen. De Titus Brandsma was meer een leerschool die belang hechtte aan doorstroomcijfers voor het voortgezet onderwijs en prestaties. De beide scholen in Tanthof waren aantrekkelijk door hun veilige en ordelijke schoolomgeving, het degelijke onderwijs en de organisatie van uitbundige feesten in de wijk.
In elk hoofdstuk is beschreven hoe de onderwijsmethoden in de loop van de jaren veranderden. Dit is het duidelijkst te zien in een vergelijking van de eerste en laatste paragrafen van elk hoofdstuk. Zo zijn de klassieke schoolborden voor een groot deel vervangen door electronische smartboards die vanaf de computers een wisselende inhoud kunnen tonen, die interactief te bewerken is. Op internet zijn de activiteiten in verschillende groepen door middel van foto’s en korte toelichtingen van de leerkrachten voor ouders, familie en andere belangstellenden zichtbaar. De onderwijsgevenden leggen steeds meer nadruk op de actieve inbreng van leerlingen en een eigen verantwoordelijkheid bij hun eigen leerproces. Kinderen mogen steeds vaker samenwerken en van elkaar leren. De schooldeuren gaan steeds vaker open voor excursies en deelname aan cultuur en sport. Omgekeerd komen steeds meer maatschappelijke problemen en verplichtingen de school binnen die weinig meer met het onderwijs te maken hebben.
De kleuterscholen kregen de meeste inspiratie voor vernieuwing door samenwerking met de pas opgerichte schoolbegeleidingsdienst in Delft. In de jaren zeventig vond vooral op de kleuterscholen in Buitenhof een bewustwording plaats van doelgericht werken, afgestemd op de ontwikkeling van de kinderen. Er was een gevoel van vrijheid en professionalisering. Door het samengaan met de lagere school in 1985 werd de klok voor hen weer wat teruggedraaid en moesten zij knokken voor de specifieke aandacht voor jonge kinderen. In Tanthof was de integratie van lagere school en kleuterschool vanaf de start vanzelfsprekend.

Bestuurlijke ontwikkeling en invulling van de katholieke identiteit
De scholenbouw in Delft Zuid vormde de aanleiding voor de katholieke schoolbesturen in Delft om in 1963 hun krachten te bundelen in één groot schoolbestuur. Dit betekende dat de kerkbesturen niet langer tevens schoolbesturen van de parochiescholen waren en de functionele band tussen de afzonderlijke parochies en de katholieke scholen veranderde. Extra donaties van het parochiebestuur voor feesten en jubilea waren verleden tijd. Het nieuwe schoolbestuur hanteerde een zakelijk begrotingsbeleid en was kritisch op de inkomsten en uitgaven. Ook het personeelsbeleid werd zakelijker, maar hier waren toch nog meer persoonlijke noten door de inzet van vrijwilligers. In de oudere stadswijken bleef de inhoudelijke band met de parochie veel langer bestaan dan in Delft Zuid, ten dele omdat de scholen dicht bij de kerk stonden, maar ook omdat de gemeenschap van oudsher was gegroeid en hecht was. In Delft Zuid kwamen de bewoners vanuit verschillende wijken in Delft of elders en hadden minder gemeenschappelijke bindingen. Voor de drie deelwijken was er slechts één katholieke kerk, die niet erg centraal lag. De bouw van een tweede kerk in Buitenhof is nooit doorgegaan vanwege de ingrijpende veranderingen in de katholieke kerk van Nederland tijdens en na het Vaticaans Concilie van 1963-1965 en de ontkerkelijking.
De Adelbertparochie had vanaf de start de nadruk gelegd op de verantwoordelijkheid van leken in de kerk en de rol van ouders bij de geloofsopvoeding. De rol van de school bij de voorbereiding voor Eerste Heilige Communie en Hernieuwing van de Doopbeloften werd geminimaliseerd en overgenomen door werkgroepen vanuit de parochie. Dit zorgde voor fundamentele discussies en meningsverschillen. In dezelfde periode zorgden de besturen voor de aanstelling van districtskatecheten, die de verantwoordelijkheid kregen om schoolteams te begeleiden bij de catecheseprojecten die door het Dekenaal Centrum in Delft ontwikkeld waren. Elke school kreeg daarnaast een moderator aangewezen die soms wel en soms niet aan een parochie was verbonden en contacten met de teams onderhield. De bisschoppelijke inspectie, die vrij veel invloed had op de scholen, was tot begin jaren zeventig actief, maar verdween geruisloos na die tijd.
Op de scholen werden steeds vaker niet-katholieke leerlingen aangemeld en na interne discussies werd het toelatingsbeleid verbreed en kregen de katholieke scholen een ruimere opdracht. Ouders moesten wel de grondslag van de school respecteren. Steeds minder kinderen kwamen van huis uit in aanraking met de kerk en het katholieke geloof. Dit vroeg om verandering van de aanpak in de catechese en de invulling van de identiteit van de school. In elk hoofdstuk is te zien op welke wijze de afzonderlijke scholen met deze uitdaging omgingen. Het bestuur stimuleert een eigentijdse bezinning op de identiteit en verwerkt de handhaving ervan zoveel mogelijk in de aanname van personeel. Aan het einde van de beschreven periode zijn er nog vier katholieke scholen over in Delft Zuid, te weten de Mgr. Bekkersschool in Voorhof, De Titus Brandsmaschool in Buitenhof, De Regenboog in Tanthof Oost en De Bonte Pael in Tanthof West. Uit de gegevens blijkt dat al deze scholen zich in 2007 een katholieke basisschool noemen en in de schoolgids en elders duidelijk uitdragen hoe zij deze katholieke identiteit in de eenentwintigste eeuw invullen.

zie ook de inhoudsopgave en inleiding