Home | Sitemap | Contact Us


Katholieke basisscholen in het oosten van Delft. De Bernadette-Maria-, Maria van Jesse-, Cornelis Musius- en Geertruida van Oostenschool

De Bernadette-Maria-, Maria van Jesse-, Cornelis Musius- en Geertruida van Oostenschool  in Delft

door: Marry Remery-Voskuil, Ohis Research Voorburg 2007 ISBN: 978-90-78595-03-8. Te koop bij het Gemeentearchief in Delft voor 10 euro. Beperkte oplage.

4. Slot. Terugblik en Samenvatting

Parochiebesturen, leerlingenaantallen en huisvesting
De geschiedenis van de Delftse katholieke scholen in het oosten van Delft is zeer nauw verweven geweest met de ontwikkelingen in de verschillende parochies. De kleuter- en lagere scholen die in dit boek zijn beschreven, zijn allemaal ontstaan door het initiatief van een pastoor die gesteund werd door het kerkbestuur en de parochianen.
Pastoor van der Salm van de Sacramentsparochie had wel de meest ruime en vooruitziende blik en tegelijk een zakelijke aanpak. Zijn scholencomplex vormde, ondanks ingrijpende verbouwingen en uitbreidingen, een harmonisch geheel met de kerk en het klooster van de zusters. Vanaf eind jaren twintig tot eind jaren vijftig, telden de katholieke jongens-, meisjes- en kleuterscholen in de Wippolder samen ruim elfhonderd leerlingen. De kleuterschool was in 1924 het eerst geopend en zorgde voor een gezonde toevoer van nieuwe leerlingen op de lagere scholen. Vanaf 1960 daalde het aantal leerlingen, tot enkele dieptepunten van ruim honderd leerlingen met lichte oplevingen aan het einde van de twintigste eeuw. In 2007 liet het bestuur een onderzoek uitvoeren naar de levensvatbaarheid van de Cornelis Musiusschool en besloot tot koerswijziging en voorlopig voortbestaan.

De Mariaschool was, vooral de eerste dertig jaren van haar bestaan, betrekkelijk klein, met minder dan 150 leerlingen en meestal maar drie à vier klassen. Tot de verhuizing naar de Finse school in 1950 had de Mariaschool geen eigen gebouw, maar het bestuur huurde enkele lokalen van de openbare school aan de Brasserskade. De band met de parochie was in de praktijk heel duidelijk, de school hoorde bij het kerkje in de Ternatestraat dat gesticht was door Pastoor Kokke. Formeel was het kerkbestuur van de Hippolytusparochie echter het schoolbestuur tot 1949. Toen werd de parochie van Onze Lieve Vrouw Onbevlekt Ontvangen zelfstandig. Het nieuwe kerk-schoolbestuur stichtte na de overdracht twee katholieke kleuterscholen in het noordoosten van Delft. Ik vind het vreemd dat dit niet eerder was gedaan, maar waarschijnlijk vreesde de Hippolytusparochie voor afname van leerlingen op de dichtsbijzijnde katholieke kleuterschool op de Voorstraat in de binnenstad. Na het afbranden van de Finse school aan ‘t Verlaat in 1983, kreeg de Mariaschool een fraai nieuw schoolgebouw, dat royaal door groen was omgeven. Mede door de nieuwbouw in de omgeving en de ruimere huisvesting steeg het aantal leerlingen in de jaren vijftig flink, maar daalde daarna begin jaren tachtig tot een eenzelfde dieptepunt als bij de Cornelis Musius. Na de sluiting van de Maria van Jesseschool en nieuwbouw in het nabijgelegen deel van Rijswijk, groeide de school weer en bleef daarna een redelijke omvang houden van iets meer dan tweehonderd leerlingen.

Vanuit de Jozefparochie op de Burgwal nam pastoor C. Hentzen begin jaren vijftig het initiatief tot stichting van de Maria van Jesseschool en een bijbehorende kleuterschool. Het lagere schoolgebouw was in een serie van drie scholen ontworpen, met veel ramen en een grote hal. Hoewel de school net buiten het centrum van Delft lag, was er een sterke band met de parochie in de binnenstad. De meeste kinderen kwamen uit de Bieslandse Bovenpolder, maar ook vrij veel kinderen van middenstanders uit het historische centrum bezochten de Maria van Jesseschool. De school had van 1957 tot 1973 tussen de 200 en 267 leerlingen, de overige jaren van haar 32-jarige bestaan waren er minder dan 200 kinderen op school.
Na de overdracht van de scholen in 1963 aan één groot schoolbestuur voor alle katholieke scholen in Delft, bleef de inhoudelijke band met de parochies bestaan, hoewel deze na de jaren zestig van de twintigste eeuw heel anders van karakter was dan tot en met de jaren vijftig. Toen waren de katholieke gemeenschappen nog zeer gesloten en alles overheersend. Vanaf 1997 ressorteren de beschreven scholen onder een regionaal katholiek schoolbestuur, de Laurentius Stichting.

Inhoudelijke ontwikkelingen en meer zorg voor individuele kinderen
In de beschrijvingen en foto’s van de Cornelis Musiusschool, maar ook bij de Bernadette Mariaschool, zijn de veranderingen in het onderwijs van de twintigste eeuw zichtbaar. Tot in de jaren zestig was het strikt klassikale systeem gebruikelijk. De kinderen zaten twee aan twee in stevige eikenhouten banken, die in rijen aan de houten vloer waren vastgemaakt. Alle kinderen, kregen dezelfde instructie en dezelfde leerstof, met uitzondering van de opleidingsklassen aan het einde van de schoolloopbaan. Elke klas had een vaste onderwijzer of onderwijzeres, die vaak jaar na jaar hetzelfde leerjaar had. De schoolboekjes in de jaren twintig en dertig waren nagenoeg allemaal door katholieke schrijvers geschreven, met veel roomse kleur erin. Vooral de broeders van Maastricht en de fraters van Tilburg hadden veel invloed op de gehanteerde didactiek. Hun taal-, lees- en rekenmethoden waren goed doordacht en de keuzes voor een bepaalde leerwijze werden in uitvoerige handleidingen voor de onderwijzers toegelicht. De aanpak werd regelmatig vernieuwd op basis van nieuwe psychologische inzichten of praktijkervaringen. Vanaf eind jaren zestig deden de behandelde scholen mee met onderwijsvernieuwingen. Eerst met behulp van het Katholiek Pedagogisch Centrum en stimulansen van plaatselijke leden van de Katholieke Onderwijs Vakorganisatie. Later onder leiding van de schoolbegeleidingsdienst voor alle denominaties in Delft. De Maria van Jesseschool ging in de jaren zestig het verste met vernieuwingen in de richting van Jenaplanonderwijs. Na het plotselinge vertrek van het toenmalige schoolhoofd werden de veranderingen op een meer rustige en evenwichtige wijze doorgevoerd.

Toen de schoolbevolking in de jaren zeventig veranderde, begon de Cornelis Musiusschool met projectonderwijs en kreeg extra subsidie voor activiteiten in het kader van School-Gezin-Buurt en het wegwerken van onderwijsachterstanden. In de jaren tachtig was er veel aandacht voor schoolwerkplanontwikkeling en integratie met het kleuteronderwijs. In de jaren negentig lag het accent op zorgverbreding en onderwijs op maat. Dit betekende veel meer differentiatie dan voorheen, verschillende soorten instructie, individueel of in kleine groepjes en aangepaste leerstof naar inhoud, niveau en tempo. De kinderen kregen steeds meer gelegenheid tot zelfstandig werken en samenwerken. De leerkrachten controleerden met toetsen de vorderingen van de leerlingen en analyseerden de uitkomsten in een leerlingvolgsysteem. Bij de invoering van een kwaliteitswet in 1998 werden basisscholen verplicht om een kwaliteitssysteem en een meerjarenplanning voor veranderingen in te voeren. In de een en twintigste eeuw werden de schoolborden vervangen door whiteboards voor de klas. Deze werden niet meer met een krijtje beschreven, maar met behulp van een aangesloten computer kunnen ze verschillende filmpjes, foto’s, scans uit werkboeken en content van internet laten zien. Op de gangen en in de klassen staan computers die aangesloten zijn in een netwerk en intensief worden gebruikt bij alle vakken. Bij de lessen speelt de leeractiviteit van de leerlingen een steeds grotere rol. Uit tevredenheidsonderzoeken blijkt dat de meeste leerlingen met plezier naar school gaan.

Onderwijzend Personeel en veranderingen in rechtspositie
Bij de start van de scholen stelde het kerk-schoolbestuur allereerst een hoofd van de school aan, die belast werd met de voorbereidingen voor de inrichting van de school en de selectie van de personeelsleden. De heer Waardijk van de Cornelis Musiusschool moest veel nieuwe mensen werven door de onstuimige groei in de eerste jaren. Na de komst van de Zusters uit Roosendaal in 1928 werden de katholieke scholen in de Wippolder gesplitst in een aparte jongens- en meisjesschool. De Zusters namen vanaf die tijd de leiding op zich van de Geertruida van Oostenschool en de Theresiabewaarschool en voerden een eigen aannamebeleid. Een muurtje op de speelplaats symboliseerde de strikte scheiding, die pas in 1978 werd opgeheven door de opheffing van de meisjesschool. Net als bij de start was de Cornelis Musiusschool weer een gemengde school onder leiding van leken. De Mariaschool en Maria van Jesseschool zijn steeds gemengde scholen geweest. De kleuterscholen vormden een heel eigen wereld, die sterk verschilde van de lagere scholen. Vooral op de Theresiabewaarschool waren betrekkelijk veel religieuzen die opgeleid waren in de traditie van het fröbelonderwijs. De Zusters die tientallen jaren dominant aanwezig waren in het schoolleven, verdwenen na de jaren zestig door het gebrek aan roepingen. De Maria van Jessekleuterschool was in 1955 gestart door Zusters, maar na een jaar al overgenomen door lekenpersoneel. De Maria Goretti- en Bernadettekleuterschool hadden vanaf het begin in de jaren vijftig enige kleuterleidsters, die met veel liefde voor de kinderen en gedegen vakkennis in hun eigen schooltjes werkten. Vóór de komst van de Pedagogische Academie in 1984, waren de opleidingen voor onderwijzend personeel voor de lagere- en kleuterscholen strikt gescheiden en hadden ook verschillende afsluitende examens. Bij de komst van de basisschool in 1985 moesten de kleuterleidsters applicatiecursussen volgen om bevoegd te zijn voor het lesgeven in alle groepen; omgekeerd was dat niet nodig voor de lagere schoolleerkrachten die in de kleutergroepen wilden werken. Pas na de invoering van de kleuteronderwijswet in 1956 kregen de kleuterleidsters enige salarisverhoging, omdat het Rijk voor het eerst subsidie gaf aan de kleuterscholen. Ze verdienden echter beduidend minder dan hun collega’s op de lagere scholen. De salarissen van de leerkrachten op de lagere scholen werden, vanaf de invoering van de Wet op het lager onderwijs tot 1985, volledig door het Rijk vergoed op declaratiebasis. Het aantal dienstjaren was belangrijk voor de hoogte van het salaris en daarenboven werden er extra vergoedingen gegeven voor behaalde aktes in bijvoorbeeld Frans, Wiskunde of Engels. De meeste onderwijzers hadden, volgens de richtlijnen van de Katholieke Kerk, grote kinderrijke gezinnen en verdienden vaak nog wat bij door les te geven op de Handelsavondschool en dergelijke. De dames-onderwijzeressen waren meestal ongehuwd. Gehuwde onderwijzeressen werden namelijk op basis van een bepaling in hun akte van benoeming bij hun huwelijk ontslagen en konden slechts weer in tijdelijke dienst aangesteld worden. Pas eind jaren zeventig verviel deze regel. Begin jaren tachtig vond het bestuur mondjesmaat goed dat er parttime leerkrachten in de school kwamen. Tot die tijd konden onderwijzers en onderwijzeressen alleen een fulltime betrekking krijgen. Een uitzondering vormden de vakleerkrachten die wel deeltijdaanstellingen hadden. Vanaf de jaren negentig nam het aantal parttimers in elk schoolteam explosief toe. Nu is het niet meer ongewoon dat een groep per week verschillende groepsleerkrachten heeft. Tevens is het aantal specifieke taken in de schoolorganisatie toegenomen. Er zijn specialisten voor leerlingenzorg, remedial teaching en ICT-begegeleiding. Het hoofd van de school, die in zijn vrije tijd de schooladministratie verzorgde, werd in 1985 vervangen door een fulltime vrijgestelde directeur en een, meestal gedeeltelijk van onderwijstaken vrijgestelde adjunct-directeur. Soms is het directieteam nog uitgebreid met een interne begeleider. Heel opvallend is het sterk verminderde aandeel van mannen in elk schoolteam. Op de groepsfoto’s van de laatste tijd, zien we overwegend dames.

Vroeger werd het personeelsbeleid voornamelijk bepaald door de regelgeving vanuit het Ministerie van Onderwijs. De beste schoolhoofden waren degenen die in staat waren om de wetgeving en de circulaires zo goed te lezen, dat de school er maximaal profijt van had. Sinds de invoering van de dereguleringsgedachte en de nadruk op autonomievergroting, begin jaren negentig, werd een Formatiebudgetsysteem ingevoerd en de verplichting tot het maken van een personeelsbeleidsplan. De besturen kregen meer vrijheid om hun personeelsbeleid vorm te geven. Dit is de laatste tijd nog versterkt door de invoering van een lumpsum bedrag. Voor directies is nu strategisch beleid, onderwijskundige sturing en kwaliteitsdenken van belang.

Materiële voorzieningen en veranderingen in de bekostiging
Net als bij het personeelsbeleid, had de Overheid de centrale regie voor de regelgeving op het gebied van huisvesting en materiele zaken voor scholen. De lagere scholen waren zeer afhankelijk van het Ministerie van Onderwijs, de Rijksinspectie en de Gemeenteambtenaren bij het aanvragen van nieuwbouw, verbouwingen en de aanschaf van meubilair en leer- en hulpmiddelen. Vooraf moesten de begrotingen goedgekeurd worden en achteraf moest een verantwoording afgelegd worden van de werkelijke uitgaven. Om deze reden kon ik in het Gemeentearchief van Delft nog de rekeningen terug vinden van de aanschaf van alle boeken, schoolbanken en overige materialen die in de scholen werden gebruikt. Na 1985 is deze bron van informatie niet meer aanwezig, omdat de bekostiging werd gegeven op basis van een normvergoeding en de schoolbesturen binnen de gegeven marges steeds vrijer werden in hun bestedingen. Ook de scholen kregen relatief gezien meer vrijheid bij hun uitgaven en hadden daardoor ook zelf meer verantwoordelijkheid voor de keuzes die ze maakten.

Bij de bouw en het beheer van de gebouwen was, en is, de afhankelijkheid van soms tegenstrijdige regelgeving erg groot en kunnen procedures soms vlot, maar soms ook zeer langzaam gaan. De nieuwbouw van het katholieke scholencomplex in de Wippolder verliep opvallend vlot. De voorbereidingen voor de noodzakelijke renovatie, na ruim veertig jaar, verliepen om diverse redenen echter tergend langzaam en werden pas begin jaren tachtig gerealiseerd. Door krimp van het leerlingenaantal zijn enkele delen van het complex aan hun onderwijsbestemming onttrokken. Het oudste deel werd aangepast aan de eigentijdse eisen voor een school. Wellicht dat de oude kleuterschool binnenkort verbouwd wordt tot onderkomen voor het bestuursbureau van de Laurentius Stichting.

De huisvesting van de Bernadette-Mariaschool is in drie perioden te verdelen. Inwoning in de openbare school op de Brasserskade, nieuwe Finse school aan ’t Verlaat en nieuwbouw na de brand van 1983. De kleuterscholen waren aanvankelijk in semi-permanente verspreide gebouwtjes gehuisvest en zelfs enige tijd onder primitieve omstandigheden in een parochiezaaltje. Bij de nieuwbouw in 1986 werden twee kleuterlokalen geïntegreerd in de basisschool.
De lagere school van de Maria van Jesseschool was vanaf het begin in 1953 gehuisvest in een voor die tijd modern gebouw. De kleuterschool had een eigen gebouwtje iets verder in de straat, bereikbaar via een bruggetje. Beide gebouwen hadden een ruime speelplaats en lagen midden in het groen. Helaas hebben ze slechts dertig jaar gebruik gemaakt van deze voorziening.

Uit alle gegevens blijkt dat elke school een eigen ontwikkeling doormaakte. Afhankelijk van de samenstelling van de schoolbevolking, de wisselwerking met de ouders en parochie gemeenschappen, ontstond een eigen unieke sfeer en cultuur. Oud-leerlingen en oud-leerkrachten hebben ieder zo hun eigen herinneringen. De meeste mensen die ik in het kader van het onderzoek naar gegevens voor dit boek gesproken heb, denken met veel plezier terug aan de tijd op hun oude school. Ik hoop dat de Bernadette-Maria en Cornelis Musiusschool nog lang blijven bestaan.

zie ook de inhoudsopgave en samenvatting