Home | Sitemap | Contact Us


Katholieke basisscholen in het noordwesten van Delft De H. Hart-, Emma-, Lodewijk-Willibrord- en Gabriëlschool

De H. Hart-, Emma-, Lodewijk-Willibrord- en Gabriëlschool  in Delft

door Marry Remery-Voskuil. Ohis Research Voorburg ISBN-13: 978-90-78595-02-1, Deel 4 van de Historische Reeks over Delftse scholen. Te koop bij het Gemeente Archief in Delft voor 10 euro. Beperkte oplage.

6. Slot. Terugblik en samenvatting

Bestuurlijke ontwikkelingen en leerlingenverloop

In de bestuurlijke ontwikkelingen van de beschreven scholen staan stichting, overdracht, fusies en sluitingen centraal. De H. Hartschool werd in 1907 gesticht vanuit het Interparochiale Schoolbestuur van de Hippolytus- en Jozefparochie; dit bestuur kwamen we al tegen in de eerste delen van de Historische Reeks over Delftse scholen. In 1923 werd de lagere school overgedragen aan het kerk-schoolbestuur van de H.H. Nicolaas- en Gezellenparochie in de Raamstraat, een kleinschalig en arm bestuur. De bewaarschool in de Westerstraat en de Agneskleuterschool waren tot 1973 eigendom van de Congregatie van de Zusters van Liefde uit Tilburg, die een rijke traditie hadden in het onderwijs aan jonge kinderen. De Annakleuterschool werd in 1956 door dezelfde Zusters gesticht, maar in 1960 overgedragen aan de parochie van de H. Pastoor van Ars. De Emma- en Lodewijkschool werden oorspronkelijk door het kerkbestuur van de Hippolytusparochie gesticht en in 1959 overgedragen aan de Stichting H. Pastoor van Ars, die zelf de Willibrordschool en de Nicolaaskleuterschool had opgericht. Het beheer van de scholen in deze parochie duurde maar enkele jaren, want vanaf 1 januari 1963 ressorteerden bijna alle Delftse katholieke scholen onder het bestuur van de Stichting Katholiek Onderwijs in Delft en omstreken. Vanaf 1997 valt de enige overgebleven katholieke basisschool in het noordwesten van Delft, de Gabriëlschool, onder het bestuur van de Laurentius Stichting.

De H. Hartschool was in de eerste helft van de twintigste eeuw een bloeiende school met meer dan driehonderd tot vijfhonderd leerlingen. Door de stichting van de andere katholieke scholen in het noordwesten, zette in de jaren vijftig een neergang in, die versterkt werd door de nieuwbouw in Delft Zuid in de jaren zestig. Dit resulteerde in een dieptepunt van 81 leerlingen in het begin van de jaren tachtig en sluiting in 1993.

De andere lagere scholen hebben slechts een korte bloeiperiode meegemaakt. Overvolle klassen in de eerste jaren, maar daarna kleinere aantallen leerlingen. De leerlingen werden over verschillende scholen in de wijk verdeeld en de spoeling werd dunner omdat veel bewoners verhuisden en de gezinnen kleiner werden. In de grafieken op pagina 31 en 144 zijn de ontwikkelingen in de loop van de jaren goed te zien. Omdat de leerlingenaantallen de basis vormden voor subsidies in het onderwijs en de school onder de opheffingsnorm kwam, moest de Lodewijkschool, al twintig jaar na de opening, haar deuren sluiten. De Emmaschool werd ook steeds kleiner en fuseerde in 1987 met de Willibrordschool, die vanaf die tijd de naam Westhoek kreeg. Door de schaalvergrotingsoperaties in de jaren negentig kwam de Westhoek ook leerlingen tekort en vanaf 1995 bestaat alleen nog maar de Gabriëlschool, met een tweede locatie in de Kuyperwijk. Als de nieuwbouw in de Harnaschpolder de komende jaren gerealiseerd is, zal de Gabriel-West verhuizen naar deze wijk.
Vanaf het begin in 1907 was de H. Hartschool een gemengde school, dat wil zeggen voor jongen en meisjes gezamenlijk. Ook de Gabriël- en Willibrordschool waren gemengde scholen. Alleen de Emma- en de Lodewijkschool hadden geen co-educatie; op de Emmaschool zaten alleen meisjes en op de Lodewijkschool alleen jongens. In de kleuterscholen is nooit een scheiding geweest tussen jongens en meisjes.
Onderwijsgevenden

Het is in het bestek van dit boek onmogelijk om de honderden onderwijzers en onderwijzeressen, die in de loop van de jaren aan de beschreven scholen lesgegeven hebben, afzonderlijk te noemen en te beschrijven. Bij oud- leerlingen zal elke meester of juffrouw, die zij een jaar lang hebben gehad, andere herinneringen oproepen. Voor mij staat vast, dat ieder op zijn of haar eigen wijze, een bijdrage geleverd heeft aan de opvoeding en het onderwijs in de beschreven scholen. Sommige leerkrachten bleven jarenlang op dezelfde school, anderen slechts kort. Op de H. Hartschool is zelfs een vijfenveertigjarig jubileum gevierd van juffrouw A. Ruygrok en ook waren er twee veertigjarige jubilea. De laatste decennia zijn er nog maar weinig onderwijsgevenden die zoveel dienstjaren halen, zoals bijvoorbeeld I. van Schijndel in 2007. Maar door de afschaffing van de pre-vut en aanverwante regelingen, blijven er weer meer mensen langer doorwerken.

Alle schoolhoofden komen wel min of meer uitgebreid aan de orde, omdat zij van het bestuur de verantwoordelijkheid hadden gekregen voor de schoolorganisatie. Tot de jaren zestig moest een hoofd van de school zorgen voor voldoende leermiddelen en de administratie op orde hebben. Hij bemoeide zich meestal niet met de inhoud en de werkwijze van de klassenleerkrachten. In de jaren zeventig en tachtig waren er regelmatig discussies over de taken van een schoolhoofd en kwamen er steeds meer taken bij. Naar aanleiding van de verplichting om een schoolwerkplan te maken, vonden begin jaren tachtig in elk schoolteam discussies plaats over de visie op onderwijs en welke resultaten de school bij deze kinderen in de wijk wilde behalen. De leerkrachten gingen steeds vaker bij elkaar kijken en samenwerking werd vanzelfsprekend. Bij de komst van de basisschool, in 1985, werd de naamgeving veranderd van hoofd der school in directeur. Onderwijzers werden in de wet voortaan aangeduid als leraren. Er kwamen steeds meer part-timers in de school en duo-banen voor een jaargroep waren geen uitzondering meer. In de jaren negentig kregen sommige leraren gespecialiseerde taken, zoals intern begeleider voor de leerlingenzorg, ICT-coördinator en remedial teacher.

Onderwijsinhoudelijke ontwikkelingen en methoden
In de scholen was het onderwijs, tot ver na het midden van de twintigste eeuw, overwegend klassikaal. De meeste onderwijzers en onderwijzeressen gaven aan alle kinderen in de klas tegelijk instructie en opdrachten, die vaak in een schrift uitgewerkt moesten worden. Het schriftelijk werk werd met een rode, soms groene, pen nagekeken. Wie geen fouten had gemaakt en mooi had geschreven, kreeg een plaatje of een stempel als beloning. De tafels van vermenigvuldiging werden in koor opgedreund en bij hoofdrekenen kregen de vlugste leerlingen vaak de meeste beurten. De leerstof stond centraal en werd op een degelijke wijze behandeld. De pedagogische aanpak kon per klas verschillen, omdat ieder personeelslid op de eerste plaats verantwoordelijk was voor zijn eigen klas en er weinig afspraken op schoolniveau gemaakt werden.
Het was een uitzondering dat de heer Hendriks eind jaren vijftig op de Gabriëlschool met een experiment begon voor zorgleerlingen. Op de H. Hartschool begonnen de vernieuwingen van het onderwijs in het begin van de jaren zestig. De heer Castenmiller was promotor van projectonderwijs, de speelleerklassen en creativiteitsmiddagen. Hij had veel invloed op de andere katholieke scholen in Delft en met de hulp van de schoolbegeleidingsdienst en het Katholiek Pedagogisch Centrum begonnen ook de andere scholen met vernieuwingen. Ieder deed dat op haar eigen manier en in haar eigen tempo, omdat elke school autonoom was. Zo bleven de Lodewijk- en de Willibrord nog lange tijd op een traditionele manier werken. De Emma- en de Gabriëlschool hadden hun eigen aanpak. Op alle scholen werden tot in de jaren zeventig lees- en taalmethoden gebruikt, die voor katholieke scholen waren ontwikkeld. Bij het aanvankelijk leesonderwijs werd op de H. Hartschool een klankmethode gebruikt, die eind jaren vijftig werd vervangen door een methode met een globale insteek. De andere scholen hadden in het begin ook een globaalmethode die in de zestiger jaren vervangen werd door een structuurmethode, die op de meerderheid van de Nederlandse scholen nog wordt gebruikt. De taal- en rekenmethoden waren op alle scholen verschillend. Wel zien we enkele algemene ontwikkelingen van de kinderen. Ook bij de zaakvakken lag het accent steeds meer op de ervaringen van de kinderen zelf. Bij de Gabriëlschool zagen we zelfs dat in het begin van de eenentwintigste eeuw uitgegaan wordt van een basisontwikkeling waarbij de kinderen zelf de thema’s aandragen, ook bij het leren lezen.

Op de kleuterscholen verschilde de werkwijze eveneens. De meeste kleuterscholen hadden hun eigen dagritme met kringgesprekken, werklesjes met materialen van Fröbel en Montessori en allerlei ontwikkelingsmaterialen, expressie en buitenspel. De inhoudelijke contacten en samenwerking met de lagere scholen kwamen vanaf eind jaren zeventig en begin jaren tachtig op gang. Bij de invoering van de Wet op het basisonderwijs in augustus 1985 vormden de kleuterscholen de groepen één en twee van de basisschool. Aanvankelijk was het voor de kleuterleidsters behoorlijk wennen en moesten zij veel van hun vrijheid en ruimte inleveren, maar op de meeste scholen groeide de samenwerking op een constructieve wijze en ontstond er een doorgaande lijn van groep één tot en met acht.
In de jaren negentig kwam er steeds meer aandacht voor het in kaart brengen van de ontwikkeling van afzonderlijke leerlingen door middel van een leerlingvolgsysteem. Op basis van de gegevens volgden leerlingenbesprekingen en kregen de leerlingen die dat nodig hadden, extra zorg. In de lessen werd steeds meer rekening gehouden met verschillen tussen leerlingen door de mogelijkheid tot zelfstandig werken en een grote variatie aan leermiddelen, waaronder computers die via een netwerk aangesloten zijn op internet. Vooral in het hoofdstuk over de Gabriëlschool wordt uit de beschrijvingen duidelijk welke inhoudelijke veranderingen er plaats hebben gevonden en is zichtbaar hoe het onderwijs in 2006 wordt gegeven.

Financiële en materiële zaken
In de tweede helft van de twintigste eeuw hadden de scholen weinig financiële zorgen omdat Rijk en Gemeente steeds meer subsidie gaven aan het onderwijs. In de jaren vijftig tot en met zeventig groeiden de uitgaven voor het onderwijs spectaculair en in alle scholen was er voldoende personeel en materiaal. De bezuinigingen in de jaren tachtig en negentig, riepen wel protestacties op, maar hadden geen wezenlijke invloed op de aanschaf van leermiddelen en het budget voor het personeel van de individuele scholen. Bijna alle kosten werden door Rijk of Gemeente achteraf vergoed door middel van een declaratiestelsel. Dat was in het begin van de twintigste eeuw bij de H. Hartschool wel anders, toen de bijzondere scholen slechts gedeeltelijk werden gesubsidieerd. We zagen in het eerste hoofdstuk voorbeelden van het kerk-schoolbestuur dat beknibbelde op de leer- en hulpmiddelen, de verwarmingskosten en kwekelingen met akte afscheepte met een schijntje. In 1985 veranderde het financieringsstelsel voor de scholen en werden er vooraf normbedragen uitgekeerd voor de exploitatiekosten. Voor het personeel werd begin jaren negentig een zogenaamd Formatiebudgetsysteem ingevoerd waarin met reken-eenheden vooraf werd gewerkt voor de vergoeding van de salarissen. In het begin van de eenentwintigste eeuw wordt het bekostigingssysteem ingrijpend gewijzigd. Met ingang van augustus 2006 krijgen de schoolbesturen een bepaald bedrag en maken ze zelf uit hoe ze dat besteden. Met de invoering van deze lumpsum financiering, geeft de overheid bestedingsvrijheid aan scholen onder de noemer van autonomievergroting en deregulering.
De schoolgebouwen waren eigendom van de kerk-schoolbesturen. Voor de H. Hartschool werd in 1907 een degelijke bakstenen school gebouwd, die tot de sloop in 1994 bijna een eeuw lang in gebruik is gebleven. Het complex van de Lodewijk- en Emmaschool was zeer ruim en licht opgezet en is na de fusie van de Anna-Emmaschool met de Willibrord in 2006 nog steeds in gebruik, nu als schoolgebouw voor de Vrije school. Enkele constructiefouten die scheuren veroorzaakten, werden bij een verbouwing verholpen. Het gebouw van de Gabriëlschool bevatte in 1959 slechts zes klaslokalen. Na de laatste verbouwing heeft de school inmiddels veertien lokalen. De Willibrordschool was de eerste zeven jaren in noodlokalen gehuisvest, die ook nog na het in gebruik nemen van het definitieve gebouw dienst deden voor de kleuterklassen en lagere schoolklassen.

Katholieke identiteit
In de eerste zestig jaar van de twintigste eeuw was de band tussen de parochiekerk en de katholieke scholen heel nauw en vanzelfsprekend. Het initiatief tot het oprichten van de scholen kwam meestal van de pastoor en het kerkbestuur was tevens schoolbestuur. Onderwijsgevenden werden pas benoemd na een gesprek met de pastoor en zij kregen een akte van benoeming waarin de rechten en plichten van de katholieke onderwijzers en onderwijzeressen nauwkeurig waren beschreven. Zij moesten het goede voorbeeld geven en waren verplicht op schooldagen bij toerbeurt aanwezig te zijn bij de H. Mis voor schoolkinderen en de voorbereidingen voor kerkelijke plechtigheden. De bisschoppelijke voorschriften moesten getrouw opgevolgd worden en de bisschoppelijke inspecteur kwam regelmatig in de scholen op bezoek om dat te controleren. Bij de H. Hartschool zagen we dat de parochiegeestelijken aanvankelijk catechismusles gaven in de pastorie, maar al gauw gaven zij wekelijks in de hoogste klassen onder schooltijd les en maakten een praatje in de lagere klassen. De onderwijsgevenden gaven daarnaast elke dag minimaal een half uur godsdienstles. Tot 1963 was het uit het hoofd leren van de antwoorden op de catechismusvragen verplicht. In de jaren zestig veranderde er veel. Vooral in Nederland kwam er veel kritiek op de kerk van Rome en de hiërarchische verhoudingen. Iedereen wilde op zijn eigen individuele manier geloven en het gezag van de ambtsdragers werd niet meer gerespecteerd. Het aantal priesterroepingen liep sterk terug en het werk in de parochies werd steeds meer door leken opgepakt. De band tussen de scholen en de parochies werd losser. De onderwijsgevenden waren minder vaak betrokken bij de voorbereidingen van de Eerste H. Communie en kerkelijke vieringen. De begeleiding van de leerkrachten, om catecheselessen te geven, werd verzorgd door districtscatecheten, die door de schoolbesturen werden betaald. De chronologie van het Kerkelijk jaar en de Bijbel werd vervangen door een thematische aanpak en projecten vanuit de ervaringswereld van de kinderen. De inhoud van de lessen werd verbreed naar kennis van de andere wereldgodsdiensten. Toch bleef de katholieke identiteit en het voorbeeld van Jezus Christus een belangrijk uitgangspunt, zo blijkt uit de beschrijvingen van de schoolwerkplannen die de H. Hartschool, de Westhoek en de Gabriëlschool in de beginjaren negentig maakten. Ook in 2006 benadrukt het team van de Gabriëlschool in de schoolgids dat het de katholieke identiteit op een eigentijdse wijze vorm wil geven. Daarmee blijft de Gabriëlschool, als enige overgebleven school in het noordwesten van Delft, geworteld in de Bijbelse en de Katholieke traditie.

zie ook de inhoudsopgave en inleiding