Home | Sitemap | Contact Us


De r.-k. Bewaarscholen in Delft onder leiding van de Zusters van Liefde uit Tilburg

Bewaarscholen Zusters van Liefde Delft

door Marry Remery-Voskuil Uitgave: Ohis Research, 2006 Voorburg 2006, ISBN-13: 978-90-5959-036-6. Deel 2 van de Historische Reeks over Delftse scholen. Te koop bij het Gemeente Archief in Delft voor 10 euro. Beperkte oplage.

6. Slot. Samenvatting en terugblik

Als we terugblikken op de ontwikkelingsgeschiedenis van de katholieke bewaarscholen in Delft, kunnen we de chronologische lijn in de inhoudsopgave van de afzonderlijke hoofdstuk-ken goed volgen. Bij de afsluiting van dit boekje maak ik een dwarsdoorsnede vanuit vijf ver-schillende invalshoeken, te weten bestuurlijk, leerkrachten en onderwijswetgeving, leerlingen, onderwijsinhoudelijk en financieel en materieel.

Bestuurlijke ontwikkelingen
De eerste Zusters van Liefde kwamen in 1837 naar Delft op uitnodiging van de Regenten van de kerk- en armenmeesters van de Rooms Katholieke Gemeente. Zij zorgden voor huisvesting op de Oude Langendijk en het beheer van de giften die gegeven werden voor de liefdewerken van de zusters. Monseigneur Zwijsen was de oprichter en tevens directeur van de Congegratie in Tilburg. De algemeen overste uit Tilburg handelde de contracten af. Moeder overste had het op lokaal niveau voor het zeggen in de religieuze gemeenschap.
De bewaarscholen in Delft werden door de heren regenten van de Vincentiusvereniging opgericht. Zij vroegen de vergunning aan en kochten de panden op de Koornmarkt en de Voorstraat. Van 1851 tot 1897 fungeerde de Vincentiusvereniging als bestuur van de katholieke bewaarscholen. Rond de eeuwwisseling droegen zij deze verantwoordelijkheid over aan de Interparochiale Schoolcommissie van de Jozefparochie en de Hippolytusparochie. Na 1920 werd gepropageerd dat elk kerkbestuur van de afzonderlijke parochies zijn eigen scholen zou beheren en na heel wat juridisch getouwtrek werden de goederen van de lagere scholen van de Jozef- en de Hippolytusparochie gescheiden. Voor het bestuur van de bewaarscholen werd een aparte commissie ingesteld die tot 1973 actief bleef. De gebouwen en bestuurlijke verantwoordelijkheid werden pas honderd jaar na de oprichting, in 1951, in eigendom overgedragen aan de Congregatie van de Zusters van Liefde. Het zou maar voor korte tijd zijn, want toen de zusters zich door gebrek aan nieuwe roepingen uit het bewaarschoolonderwijs in Delft terugtrokken, droegen zij alles over aan de Stichting Katholiek Onderwijs in Delft, die in 1963 als nieuw interparochiaal bestuur voor de lagere scholen was opgericht. In 1997 is hieruit de huidige Laurentiusvereniging ontstaan.

Opleiding van de leerkrachten en de onderwijswetgeving
De aanvraag voor de oprichting van de eerste bewaarschool in 1851 geschiedde geheel volgens de regels, die in de onderwijswet van 1806 waren vastgelegd. De Plaatselijke Schoolcommissie in Delft gaf een positief advies aan Burgemeester en Wethouders in Delft. In de wet van 1806 kwam de term bewaarschoolonderwijs niet voor, maar wel werd gesproken van schoolhouderessen en kleinkinderscholen. De schoolhouders moesten in het bezit zijn van een akte van toelating, die werd verkregen als een examen bij de schoolcommissie en de school-opziener met goed gevolg was afgelegd. De eerste bewaarschoolzusters in Delft voldeden aan de provinciale en lokale bevoegdheidseisen, die in het begin van de negentiende eeuw werden gesteld.
Vreemd genoeg kwam deze eis in de lager onderwijswet van 1857 helemaal niet meer voor en konden de zusters tot 1918 onbevoegd aan de slag gaan. In 1909 startte in Den Haag een katholieke opleidingsschool voor kleuterleidsters. Toen de bewaarscholen in Delft vanaf 1918 gemeentelijke subsidie kregen, mits de leidsters een diploma hadden, haalden alle leerkrachten hun A-akte en sommigen ook de B-akte voor hoofdleidster. Zelfs in de lager onderwijswet van 1920 kwam het bewaarschoolonderwijs niet voor. De voorontwerpen van wetsontwerpen voor het onderwijs aan jonge kinderen hebben een eeuw lang geen parlementaire steun gekregen. In de praktijk dienden deze ontwerpen vaak wel als norm voor goed onderwijs, maar zij hadden geen formele status. Indirect werden wel kwaliteitseisen gesteld vanuit de gezondheidszorg, de subsidie-eisen voor het bijzonder onderwijs en de exameneisen voor bewaarschoolonderwijzeressen in het begin van de twintigste eeuw. Vanaf eind jaren veertig werd meer en meer de term kleuterschool gebruikt in plaats van bewaarschool.
Pas in 1955 werd de eerste kleuteronderwijswet in Nederland ingevoerd en werden de be-voegdheidseisen nauwkeurig omschreven. De kleuteronderwijswet was dertig jaar van kracht en verviel op 1 augustus 1985, bij de invoering van de Wet op het Basisonderwijs. Kleuterleidsters moesten een tweejarige applicatiecursus volgen om bevoegd te zijn als leerkracht in alle groepen van de basisschool.

Leerlingen
De bewaarschool op de Koornmarkt was in het begin alleen bestemd voor arme kinderen van drie tot zes jaar. De zusters openden twee jaar later al een tweede bewaarschool in hetzelfde pand. Deze school was bestemd voor burgerkinderen; hun ouders betaalden schoolgeld en zij mochten door de voordeur naar binnen. De arme kinderen moesten langs de ingang in de Molsteeg.
Op de bewaarschool die in 1876 op de Voorstraat werd gevestigd, waren de kinderen zelfs ingedeeld in drie standen. De rijke kinderen en de burgerkinderen hadden hun ingang rechts en links aan de voorkant, de arme kinderen werden gebracht en gehaald bij de ingang aan de Hoefijzersteeg. Niet alleen bij het katholiek onderwijs werd het standsverschil benadrukt, maar ook bij het openbaar onderwijs in Delft waren er aparte scholen voor arme kinderen en burgerkinderen. De kwaliteit van het onderwijs was afgestemd op de positie, die iemand volgens zijn stand behoorde in te nemen. In de bewaarschool in de Westerstraat was geen onderscheid in standen.
In het midden van de negentiende eeuw bezochten 300 à 400 leerlingen dagelijks de katholieke bewaarscholen. Na 1876 waren er gemiddeld zeshonderd leerlingen en tussen 1890 en 1923 waren er vele jaren zelfs meer dan duizend leerlingen op de drie bewaarscholen samen. Vooral de aantallen kinderen op de armenscholen groeiden snel. Dit kwam niet alleen omdat het onderwijs voor hen gratis was, maar vooral omdat de heren Regenten van de Vincentiusvereniging geen geld en goederen uitdeelden als de arme ouders hun kinderen niet regelmatig naar school stuurden. De parochiegeestelijken zetten de ouders uit de hogere- en burgerstand mentaal onder druk, om hun kinderen naar katholieke scholen te sturen.
Na de opening van bewaarscholen in andere Delftse parochies zakte het gemiddelde aantal leerlingen weer naar zeshonderd en dat bleef zo tot eind jaren vijftig. In de jaren zeventig van de twintigste eeuw werd alleen nog de Mariakleuterschool aan de Voorstraat geleid door zusters, daarna waren er alleen leken in de kleuterscholen werkzaam.
Als we alle leerlingen zouden optellen, betekent dit dat bijna 40.000 Delftse kleuters in de loop van de jaren de katholieke bewaarscholen in de binnenstad, gemiddeld twee jaar van hun leven hebben bezocht. In de archieven heb ik tot nu toe geen documenten teruggevonden waaruit bleek hoe de kinderen hun bewaarschooltijd ervaren hebben. Gesprekken met oude Delftenaren in huize Stefanna leverde wel enige informatie op, maar de meesten wisten zich meer van hun lagere schooltijd te herinneren dan van de bewaarschooltijd. Daarom is de invalshoek vanuit de beleving van de leerlingen onderbelicht gebleven in dit boek.

Onderwijsinhoudelijk
De Congregatie van de Zusters van Liefde was vanaf 1841 heel systematisch bezig met de invulling van het bewaarschoolonderwijs. Vanaf 1845 zijn er handleidingen verschenen die houvast gaven voor de inrichting van de scholen en het verloop van de lessen. Ook verschenen er interne tijdschriften met praktische aanwijzingen voor de zusters, de zogenaamde Bijdragen. Omdat de zusters dikwijls van standplaats wisselden en er in Tilburg regelmatig feesten en andere ontmoetingen waren, wisselden zij ervaringen uit en leerden van elkaar.
In het begin van de twintigste eeuw stonden in de opleiding van de zusters de ideeën van Friedrich Fröbel centraal. In bijna alle scholen werden de speelleermaterialen van Fröbel gebruikt. In de jaren twintig en dertig werd er hard gewerkt om de kwaliteit van het fröbelonderwijs systematisch te verbeteren. Landelijke impulsen droegen hiertoe bij. Langzamerhand kwamen er ook enkele scholen die volgens de montessorimethode werkten. In Delft werden in 1951 de eerste montessoriklassen aan de Koornmarkt geopend.
Na de Tweede Wereldoorlog was de tijd rijp voor onderwijsvernieuwingen en begon men de kinderen meer centraal te stellen dan de gevolgde methode. Er werd onderzoek gedaan naar de schoolrijpheid van jonge kinderen. Om de grote overgang naar de lagere school te verkleinen werden samenwerkingsexperimenten gestart, speelleerklassen ingericht en wederzijdse bezoeken gebracht. In 1985 was de integratie tussen kleuter- en lager onderwijs institutioneel geen probleem meer, omdat er vanaf die tijd geen aparte kleuterschool meer bestond. Er was één basisschool voor vier- tot twaalfjarigen. Inhoudelijk heeft de integratie wat langer geduurd, omdat de onderwijsopvattingen en kindvisies van leerkrachten in de onderbouw vaak anders waren dan bij de leraren in de bovenbouw.

Financieel en materieel
In de bekostiging is het verhaal af te lezen van de emancipatie van de katholieken in de negentiende eeuw en de afronding van de schoolstrijd in de twintigste eeuw door de financiële gelijkstelling van openbaar en bijzonder onderwijs in 1917. In Delft hadden de katholieken, vooral na de grondwet van 1848 en het herstel van de bisschoppelijke hiërarchie in 1853, uit eigen middelen scholen opgericht en in stand gehouden. Zowel rijke als arme katholieken werden door de heren geestelijken en de regenten onder druk gezet om naar vermogen zoveel mogelijk bij te dragen aan de realisering van eigen katholieke scholen.
De kerk-schoolbesturen schreven leningen uit om de aankoop van gebouwen te kunnen bekostigen. Het pleit voor de zakelijke instelling van de pastoors, dat zij steeds opnieuw grond en gebouwen aankochten om de katholieke scholen op strategische plekken uit te breiden.
De lagere scholen ontvingen vanaf 1890 voor het eerst enige rijkssubsidie, maar de kleuter-scholen moesten tot 1918 wachten op de eerste bijdragen in de exploitatiekosten.
Pas in 1955 werden de bijzondere kleuterscholen op dezelfde wijze door rijk en gemeente gesubsidieerd als de openbare scholen. Meer dan honderd jaar hadden de Congregatie van de Zusters van Liefde en de Delftse r.-k. geloofsgemeenschap zelf de zorg gedragen voor het bewaarschoolonderwijs, met veel liefde en aandacht voor de jonge kinderen.

Zie ook de inhoudsopgave en de inleiding