Home | Sitemap | Contact Us


Een meisjeskostschool in de 17e eeuw in de Delftse Papenhoek, Lessen 2013-01
Marry Remery-Voskuil

Vanaf 1572 tot einde het einde van de 18e eeuw was het in de Noordelijke Nederlanden verboden om in het openbaar de katholieke godsdienst te belijden of uit verboden boeken te onderwijzen. Alleen degenen die beloofden dat zij de ‘enige ware godsdienst aanhingen’, dat wilde zeggen de leer volgens de Heidelbergse Catechismus van Calvijn, kregen toestemming om ‘school te houden’. In dit artikel wordt beschreven dat in de 17e eeuw in Delft onderwijs aan katholieke meisjes werd gegeven, ondanks strenge plakkaten en protesten van de gereformeerde predikanten. 

Oprichting door Lodewijk Makeblijde
In 1625 werden in Delft twee schooltjes opgericht voor arme meisjes aan de Brabantse Turfmarkt. Daar leerden zij breien, naaien en spinnen waardoor zij later in staat waren hun brood te verdienen, en werden ze onderwezen in de catechismus voor hun zieleheil.

In de naaiwinkel werd ’s-morgens en ’s-middags een uur silentium gehouden, een rozenhoedje gebeden; devote gebedekens geleerd, veel geestelijke liedekens gesongen, stichtege, leerlike spullekens gespeelt, al om de hertgens tot Godt ende de duecht te trecken. Er waren ook leerlingen uit de stad, de deftichste borgers kinderen, jae sooowel guesen als catoliken.

De jezuïet Lodewijk Makeblijde (1565 -1630) was hiervan de stichter en rond 1627  begon hij in de Molenstraat, tussen de Oude Langedijk en de huidige Burgwal, ook met een kostschool voor meisjes uit de gegoede stand omdat hij van mening was dat scholing voor katholieke meisjes noodzakelijk was om gelovige gezinnen te blijven vormen. Lodewijk Makeblijde kwam zelf uit een aanzienlijk burgemeestersgeslacht in Poperinge (België). Na de Latijnse school studeerde hij aan de universiteit af als doctor in de filosofie en trad hij in bij de jezuïeten. Omdat hij veel affiniteit had met onderwijs, werd hij rector van een college in Ieper. Daarna was hij onder meer priester in Gent en Antwerpen. Van hem wordt verteld dat hij een bijzonder talent had om te preken, biecht te horen, zieken te troosten en catecheseonderricht te geven. Hij schreef gedichten, gebedenboeken en geestelijke oefeningen en in 1609 maakte hij de veelgebruikte Mechelse Catechismus. In 1611 werd hij in het kader van de contra-reformatie naar de Hollandse Missie gestuurd en vestigde zich op het Bagijnhof in Delft. Daar waren echter ook nog twee andere priesters actief en de geheime godsdienstige oefeningen van de katholieken werden te vaak verstoord door invallen van de schout. Om het risico te spreiden verhuisde hij naar een pakhuis dat als schuilkerk werd ingericht in de Molenpoort bij de Oude Langendijk achter het marktveld. Daar woonden veel katholieken en de buurt werd om die reden wel de Papenhoek genoemd. (afbeelding 1) Het huis naast de kerk, in het midden, werd ingericht als internaat voor meisjes. Het linkerhuis werd in de 17e eeuw onder meer bewoond door de schoonmoeder en later het gezin van Johannes Vermeer. Het waren diepe huizen met vertrekken op verschillende niveau’s waar de kostschoolmeisjes konden studeren, eten, ontspannen en slapen.

Katholieke boeken waren verboden
In 1581 was een plakkaat uitgevaardigd met een verbod tegen het gebruik van allerlei ‘paepsche boeken en liedekens’. In 1589 werd dit versterkt door het plakkaat dat het stadsbestuur alle vergunningen tot schoolhouden introk, niemand mocht schoolhouden zonder toestemming van de magistraten. Schoolmeesters moesten een akte ondertekenen waarin zij beloofden uitsluitend boeken te gebruiken die niet in strijd waren met de gereformeerde godsdienst. In Delft is vanaf mei 1589 tot oktober 1805 een register bijgehouden met de namen van hen die ‘consent’ hadden gekregen. De volledige titel van het boekje luidt: (afbeelding 2)

Register inhoudende den namen van den persoenen die bij Burgemeesteren geconsenteert ende toegelaeten zijn duytsche ofte francoyijsche schoele te mogen houden, mitz (en) gehouden zijnde ende onder expresse beloften haerer kinderen anders geen boucken te leeren ofte yet anders voor te draegen dan dat conform is ende over een coemt mette gereformeerde religi die alhier gepredickt werdt volgende den placcaat opte boete van thien ponden van 40 groeten ende arbitraele correctie van Schepenen.

Het boekje is meer dan een opsomming van namen. Het citaat geeft al een beknopte beschrijving van de voorwaarden waaraan de onderwijsgevenden voortaan moesten voldoen. Het geeft tevens bijzonderheden over de scholen en de vakken die gegeven werden. Opvallend is het grote aantal vreemdelingen, meestal gevluchte Zuid-Nederlanders of immigranten die hier kwamen om hun brood te verdienen met het onderwijzen van hun moedertaal, vooral Frans, maar ook Italiaans en Hoogduits.

Klopjes op het Bagijnhof en bij de Molenpoort
Als katholieken ondanks de strenge verboden zelf een school begonnen dan gebeurde dat meestal in het geheim en onder het mom van een catechismus- of breischooltje, omdat dat wel was toegestaan. Hoewel de kloosters waren opgeheven, woonden na de Reformatie op het Bagijnhof in Delft, tientallen ongehuwde vrouwen die de gelofte van zuiverheid hadden afgelegd en hielpen bij het werk van de priesters. Zo werden Stalpert van der Wiele en Sasbout Vosmeer geholpen door tientallen ‘kloppen’. De dames werden volgens Evelyne Verheggen ‘kloppen’ genoemd, omdat Christus op de deur van het hart van deze vrouwen klopte, waarna zij de deur van hun hart voor hem openden. (evt afbeelding 5) Ook Lodewijk Makeblijde kon beschikken over de talenten, het kapitaal en de inzet van vele klopjes waaronder dochters van invloedrijke Delftse burgers, zoals de familie Van Berckel, Duys en Vosmeer.

Consent voor een kostschool
Zo kreeg Maria Bartholomesdochter 13 augustus 1635 toestemming om onderwijs te geven in haar huis aan de Molenpoort, dat als kostschool was ingericht. (afbeelding 3)

‘Maria Bartholomeesdr is geconsenteert dat sij binnen dezer stadt fransoysche school sal mogen houden ende jonge dochterkens in de cost te nemen om alrehande fraeye hantwercken neffens die franse tale te leeren, te leren lesen, ende schrijven …’.

Uit de vakken die er gegeven werden blijkt dat het onderwijs in deze school een hoog niveau had en voor die dagen zeer modern was. Het Latijn was vervallen en het Frans dat in de 17e eeuw de plaats van klassieke talen veroverde, komt op het programma voor. Ook de andere vakken zijn aangepast aan de meisjes. Op dezelfde dag werd ook Maria’s ondermeesteres Annetje Dirksdr geconsenteerd dat zij ‘binnen deze stad jonge dochterkens zal mogen leren naaien, mitsgaders lezen en schrijven.’
Gedetailleerde gegevens over de gang van zaken in de school en de invulling van het onderwijsprogramma ontbreken helaas. Ook over soortgelijke kloppenscholen die in Culemborg en Gouda waren opgericht onder de naam van ‘gyniceum’, is weinig inhoudelijke informatie te vinden.  

Wel weten we dat er pensionaires in de Delftse school waren uit Leiden, Hoorn en Haarlem, omdat zij tijdens hun schoolperiode overleden waren aan de pest of een andere ziekte. Zij werden naar hun adellijke familie met een koets of schuyt teruggebracht voor de begrafenis. Zo was Alida Tjerck verwant aan de graaf d’Oultremont en de moeder van de gestorven Catryna Kies was Jonkvrouwe de Kies van Wissen. In Culemborg werd het kostgeld voor ieder meisje, dat ouder dan 12 jaar moest zijn, rond 1630 afzonderlijk vastgesteld en varieerde van 120 tot 200 gulden per jaar. Enkelen hadden een ‘besondere camer’ of betaalden extra voor wijn en wittebrood. Een enkeling had een bediende mee. Het aantal jaren dat de meisjes op school verbleven wisselde van een tot zeven jaar. In de kostschool in Gouda werden meer dan 30 meisjes opgevoed door acht geestelijke maagden.   (afbeelding 4)

Protest van predikanten
Het is wonderlijk dat Maria Bartholomesdochter en Annetje Dirksdochter toestemming kregen van de magistraten om school te houden. Waarschijnlijk kwam dit omdat een aanzienlijk deel van de invloedrijke Delftse families in het geheim nog katholiek was gebleven of in ieder geval niet zo strikt waren als de gereformeerde predikanten voor ogen hadden. De eerste georganiseerde aanval op de katholieke kerken en scholen kwam in het jaar na het sluiten van de vrede van Munster op 21 februari 1649. De Delftse predikanten dienden een rekest in bij de magistraten waarin werd gevraagd: ‘Dat de Paapse scholen bijzonderlijk van Maria Bartholomesdr bij de Nieuwe kerk mocht worden geweerd.’ De burgemeesters beloofden alle paapse scholen te zullen weren, doch het sluiten van de kerken konden zij niet goed vinden. Ondanks herhaald aandringen van de kerkenraad bestond de katholieke school van Maria Bartolomesdochter in 1654 echter nog steeds.

Steun van burgemeesters
In het jaar 1654 trof Delft een grote ramp. Het oude Clarissenklooster aan de paardenmarkt waarin 90.000 pond buskruit was opgeslagen vloog plotseling in brand. Een derde deel van de stad werd verwoest, vele kerken en huizen werden beschadigd en honderden burgers gedood. De predikanten die de bedroefde gemeente wilden troosten beschouwden deze ramp als een wraak des hemels omdat de burgemeesteren een al te grote vrijheid lieten aan de papisten. Een dezer predicaties verscheen in druk onder de titel ‘Delftschen donderslagh ofte korte aansprake aen de bedoefde gemeente van Delf, door Petrus de Witte, dienaar des Goddelijcken Woorts binnen Delft (1654).’ Na gewezen te hebben op het Bagijnhof als een queeckschole der afgoderije, vraagt hij ‘Waer isser soo een Jesuwijten Schoole nevens Gods huys overstaende een rechten Dagon tegen over de Arcke waerover Gods ijver als vijer moet branden, als even hier? Of zijne onse vrienden geworden, ende moet de schole der licentie in de vrede voor haer open staen?’ Achter deze predicatie volgt een gedicht waarin gezegd wordt dat God het stadhuis trof omdat daar lieden zitten vol staalzucht, eigenbaat, vol haat, vol nijd, bedrog, vol goddeloze raad. De magistraat was door deze woorden diep gegriefd en een van de vier burgemeesters, Dirck van Bleyswijck, de eerste stadsbeschrijver van Delft, zegt van deze lieden, ‘dat zij door vooroordeel onverstandiglyck gesint zijn, gestadigh tegen de Magistraten murmureren, niet anders als quaed-aerdige schoolkinderes die tog altyt tegen haer meesters met verkeerden yver zijn ingenomen’. De burgemeesters hielden zo de katholieken de hand boven het hoofd, maar het opgeruide volk gooide een paar maal de ruiten in bij de Jezuïeten. Toen de predikanten nogmaals opheffing van de school vroegen werd de burgervader boos en zei:

Zo lang ik leef zal ik niet dulden dat iets tegen die plaats wordt ondernomen. Ik heb  twee redenen voor mijn gevoelens. Ten eerste dat er slechts katholieke meisjes worden toegelaten, die een niet-katholieke school nooit zouden bezoeken. Ten tweede zij keren wanneer zij er jaren hebben vertoefd ongeschonden naar hun ouders en familie weer.

De predikanten zwegen omdat juist in die tijd een van hen die de dochter van een andere burgemeester catechismus aan huis kwam leren, haar schandelijk bezwangerd had. Zo verkreeg de school van Maria Bartholomesdochter om haar goede zeden bij de niet-katholieken lof en bij de katholieken bewondering.

Slot
In 1677 wordt de meisjeskostschool in Delft nog genoemd volgens Pater van Hoeck s.j. en E. Theissing, maar zij geven daarbij geen nadere bijzonderheden. In de Delftse archieven heb ik tot nu toe geen nadere sporen kunnen vinden van deze boeiende meisjesschool, die ondanks sterke tegenstand in ieder geval nog tot ver in de 17e eeuw heeft voortbestaan.
Uit het voorgaande blijkt dat de katholieken in de 17e eeuw formeel weinig vrijheid hadden om hun godsdienst openlijk te belijden. Ondanks de bedreigingen met zware straffen, de alertheid van predikanten en hoge boetes, blijkt uit het voorbeeld in Delft, dat in de praktijk toch een katholieke kostschool heeft bestaan. Een kostschool waar meisjes uit vooraanstaande families een degelijke opvoeding en scholing ontvingen, vooral dank zij het initiatief van Lodewijk Makeblijde en de steun van de burgemeesters tegen de aanklachten van de predikanten. 

Afbeelding 1. Jezuïetenkerk en school in de Papenhoek van Delft. Penseeltekening van Abraham Rademaker 1778. Collectie Gemeentearchief Delft (GAD)
Afbeelding 2. Voorblad schoolregister Delft 1589-1805 (GAD)
Afbeelding 3. Consent aan Maria Bartholomesdr in 1635. (GAD)
Afbeelding 4. Portret van een onbekend klopje.
Evt afbeelding 5. Jezus klopt aan een hart.

Bronnen en literatuur
Akker, Dries van den (2012). http://www.heiligen.net/heiligen/08/17/08-17-1630-lodewijk.php.

DBNL Lodewijk Makeblijde. http://www.dbnl.org/auteurs/auteur.php?id=make001 en http://www.dbnl.org/tekst/molh003nieu03_01/molh003nieu03_01_1281.php. geraadpleegd 2 jan 2013.

Hoeck, F. Van (1940). Schets van de geschiedenis der jezuïeten in Nederland. Nijmegen: Dekker & van de Vegt n.v.

Klinken, L. van (1930).  Opkomst en ontwikkeling van het schoolwezen binnen Delft tot ca 1700. Met voorwoord van prof dr J. Waterink. Delft: C.J. van Doorne.

Monteiro, Marit (1996). Geestelijke maagden. Leven tussen klooster en wereld in Noord-Nederland gedurende de zeventiende eeuw. Hilversum: Verloren.

Montias, John Michael (1993). Vermeer en zijn milieu. Baarn: De Prom.

Peer, A. van (1949). Delft en de Jezuïeten. In: De Toekomst, januari - mei 1949.

Theissing, E. (1935). Over klopjes en kwezels. Utrecht Nijmegen: Dekker & van de Vegt

Schoolregister van Delft 1589-1805. In Gemeente Archief Delft. Bnr nr 1 Oud Archief  inv nr 369.

Verheggen, Evelyne M.F. (2006). Beelden voor passie en hartstocht. Bid- en devotieprenten in de
Noordelijke Nederlanden, 17e en 18e eeuw. Zutphen: Walburg Pers.

Warffemius, Ab (2005). 400 jaar kerken in de “Papenhoek”. De Maria van Jessekerk en haar voorgangers. Zeist. Rijksdienst voor de monumentenzorg en Sint Hippolytusparochie Delft

Van Peer (1949), De school, 21 april.

Theissing (1935), 151.

Akker (2012), Lodewijk Makeblijde.

Warffemius (2005), 12-15.

Montias (1993),

Warffemius (2005), 26-30.

Schoolregister (1589), 1.

Verheggen (2006), 95.

Monteiro (1996), 97

Schoolregister (1589), 1635.

Van Peer (1949), 21 april.

Theissing (1935), 150-153.

Van Peer (1949), 21 mei.

Hoeck (1940), 166.; Monteiro ((1996), 96; Theissing (1935), 154.

Beschrijving: PASSPORT 05:klopjes:afb-klopjes:afb-klopjes-k:afb01-rademaker-k.jpg

Beschrijving: PASSPORT 05:klopjes:afb-klopjes:afb-klopjes-k:afb03-gad1369-sreg35a-k.jpg

Beschrijving: PASSPORT 05:klopjes:afb-klopjes:afb-klopjes-k:afb02-gad1-369sreg-1-k.jpg

Beschrijving: PASSPORT 05:klopjes:afb-klopjes:afb-klopjes-k:afb04-portret-klopje-1-k.jpg

Beschrijving: PASSPORT 05:klopjes:afb-klopjes:afb-klopjes-k:afb05-verheggen-100-k.jpg