Home | Sitemap | Contact Us


Leesles. Vernieuwing in boeken voor het taalonderwijs Marry Remery. Lessen 2012

In 1906 verscheen bij bij Malmberg een door de Broeders van Maastricht vervaardigde taalmethode voor het lager onderwijs, waarvoor al in 1914 een alternatief ontstond gebaseerd op de vernieuwingsideeën van Vooys en Van Ginniken. Beide methoden werden op katholieke scholen naast elkaar gebruikt tot de spellingverandering van Marchant in 1934. Vanaf die tijd tot in de jaren vijftig werd de taalmethode van Maasland gebruikt.

Afb1 kaft

Schriftjes vol taaloefeningen
Voor het taalonderwijs kwam in 1906 bij Malmberg een methode uit Taal-, Stijl- en Steloefeningen die door Alberts en Martens was ontwikkeld, pseudoniem voor de broeders Gualbertus Jansen en Martinus Köhlbrugge. De methode was in 1898 ontstaan toen beide broeders in de hoogste klassen van een school in Amsterdam werkten. Ze hadden kritiek op de verouderde methoden voor taal waar zij over beschikten en verzamelden in de loop van de jaren in schoolschriftjes veel oefenstof voor de zesde tot en met de negende klas. Met toestemming van Broeder Overste ordenden zij de oefeningen opnieuw en voorzagen die van toelichtingen. Zo ontstond de eerste druk van de Korte Nederlandsche spraakkunst. De boekjes waren zo’n succes dat ze in korte tijd drie deeltjes voor taal maakten waarin ook stijl en steloefeningen waren verwerkt. Door hun beknoptheid en veelheid aan praktische oefeningen vonden tot 1934 herdrukken plaats.

In Nieuwe Richting
In 1911 werd broeder Gualbertus overgeplaatst van Amsterdam naar de kweekschool in Oud-Vroenhoven, dicht bij Maastricht, voor het onderwijs in onder meer de Nederlandse taal. Daar was hij in de gelegenheid om de artikelen te bestuderen die waren verschenen in De Nieuwe Taalgids over de veranderde opvattingen over taalonderwijs. Broeder Overste stimuleerde dit en bracht hem in contact met de taal- en letterkundigen C.G.N. de Vooys en J. van Ginniken om een brochure te schrijven. Van Ginniken was een van de eersten die zich bezig hield met de systematische beschrijving van verschillende stadia van kindertaal. De Vooys had uitgesproken opvattingen over de taalstudie van onderwijzers. In zeer scherpe bewoordingen kraakte hij de examenstof voor aanstaande onderwijzers af en pleitte voor ingrijpende hervormingen. Beide geleerde heren reageerden positief op de inhoud van de brochure en het duo Alberts en Martens ging aan het werk om er een methode van te maken. Deze verscheen in 1914 onder de titel In nieuwe richting. Zij werkten ruim dertig jaar uitstekend samen en vulden elkaar goed aan. Zij begonnen met aanvankelijk taalonderwijs dat als fundament en steun diende voor veelomvattend taalonderwijs in de hogere leerjaren.

Schoolplaten en aanschouwingsonderwijs in klas 1 en 2

Het bijzondere van de methode In nieuwe richting was ook dat broeder Martinus daarvan de eerste twee leerjaren van de lagere school koos voor aanschouwingsonderwijs en de waarneming van kinderen als centraal uitgangspunt. In de boekjes voor de kinderen stonden alleen plaatjes en geen taallesjes. Zijn uitgangspunt was de mondelinge taal van het kind zelf. Hij is als zodanig een pionier op het gebied van ontwikkelingsgericht onderwijs voor jonge kinderen. Hij was eveneens actief in het bewaarschoolonderwijs, zo organiseerde hij de examens voor bewaarschoolonderwijzeressen van de R.K. Schoolraad in 1914 en was hij medeoprichter van het tijdschrift de R.K. Bewaarschool twee jaar later.
De methode voor de laagste klassen bevatte naast leerlingenboekjes een serie schoolplaten vervaardigd door Paul van Geldorp. Het geheel was artistiek van kleur en lijn en liet kinderen zien in bekende situaties. De ontvangst was overwegend gunstig. De pers was vol lof over de methode en de uitvoering door de uitgever. Zelfs van protestante zijde vroegen schoolhoofden om de specifiek roomse plaatjes te ‘onderdrukken’(weg te laten) om zo de platenboekjes geschikt te maken voor hun scholen. Toch hadden sommige onderwijzers moeite met de nieuwe aanpak. Martinus presenteerde vertellingen en versjes, niet pasklaar, maar alleen met ‘grondstoffen en verwijzingen’ (suggesties) om de leerkrachten te prikkelen en de voorbereiding van hun lessen af te stemmen op hun eigen klas. De methode vroeg veel zelfwerkzaamheid van leerkrachten en leerlingen. Van de gebruikers werd een behoorlijk taalinzicht en voldoende taalkennis verwacht. De handleidingen gaven wenken en richtlijnen, maar niet zulke gedetailleerde voorschriften als leerkrachten gewend waren bij andere methodes voor het aanvankelijk lezen en de rekenmethoden.

Taalonderwijs in klas drie tot zeven
De methode voor het voortgezet taalonderwijs bevatte zeven deeltjes met aparte boekjes A en B voor het eerste en tweede halfjaar. Ook hierin stond de activiteit van de leerling centraal, die echter wel krachtige leiding nodig had:

We wenschen met onze methode ’t taalonderwijs, zoowel wat ’t zuiver-schrijven als ’t verstaan van taal en de vrije uiting betreft van meet af in de ware richting te sturen, en vertrouwen dat ‘t, zoo gegeven werkelijk vruchtdragend zal zijn.

In de handleiding voor de onderwijzers benadrukten de schrijvers het belang van het verstaan, uitspreken en lezen in de mondelinge lessen en de uitleg van gewone en bijzondere woordvormen. De schriftelijke toepassingen bestonden veelal uit het overschrijven van woorden, analoge rijtjes en dictees, waarbij de leerlingen zelf hun werk moesten controleren. Bij het stellen speelde de bespreking van de onderwerpkeuze, de opbouw van het verhaal, stijl en correcte zinsbouw een rol. Voor de hoogste klassen was een apart boekje ingevoegd met aantekeningen over spraakkunst en spelling. De schrijvers waren van mening dat alleen leerlingen die naar het vervolgonderwijs gingen, lastig gevallen moesten worden met ingewikkelde vervoegingen en de toen gebruikelijke verbuigings-n. Het is duidelijk dat voor Alberts en Martens de levende taal op de eerste plaats kwam.

Literatuur
Alberts, B.G.& Martens, B.F. (1906). Taal-, Stijl- en steloefeningen voor de lagere school; Mijn eerste Taalboek. Nijmegen: Malmberg.

Alberts, B.G.& Martens, B.F. (1908). Korte Nederlandsche spraakkunst. Nijmegen: Malmberg.

Alberts, B.G.& Martens, B.F. (1913). In nieuwe richting. Inleiding tot ’n taalmethode. Nijmegen: Malmberg.

Alberts, B.G.& Martens, B.F. (1914). In nieuwe richting. Methode voor het aanschouwingsonderwijs en het aanvankelijk en voortgezet  taalonderwijs in de lagere school. Nijmegen: Malmberg.

Daenen, Broeder Leo (1961). De vernieuwing van het RK Onderwijs rond 1910 (scriptie  Pedagogiek MO A). Culemborg.

Jansen, Broeder Gualbertus (1941). Brieven over het ontstaan van de methode aan broeder overste, 12 en 20 mei. Archief van de Broeders van Maastricht, Klooster Sint Aegten, inv nr 3999.

Maasland, B.L. van (1935). Nederlands Taalboek voor de R.K. school. Den Bosch: Malmberg

Vooys, C.G.N. de (1911). De taalstudie van de onderwijzer. http://www.dbnl.org/tekst/_taa008191201_01/_taa008191201_01_0001.htm. Geraadpleegd 16-1- 2010.

De R.K. Bewaarschool (1938). Bij het overlijden van broeder Martinus.
                                                                                                                                                                                                                                                                         

Jansen, 1941, 6-24.

Maasland, 1935.

Alberts & Martens, 1906.

Alberts & Martens, 1908.

Alberts & Martens, 1913.

Vooys , 1911.

Jansen, 1941..

Alberts & Martens, 1914.

De RK Bewaarschool, 1938, nr.2, 16-20.

Jansen, 1941, 25-28.

Daenen, 1961, 55.

Alberts & Martens, 1914, Voorbericht.

Daenen, 1961, 52.