Home | Sitemap | Contact Us


Leesles. Met de jaargetijden mee. LESSEN 2009 nr 3

Marry Remery

In 1952 verscheen de eerste druk van eenvoudige werkboekjes voor plant- en dierkunde voor de hogere klassen van de lagere school. De opzet was zo aantrekkelijk voor onderwijzers en kinderen dat het eerste deeltje wel 67 maal herdrukt werd. Een beschrijving van de methode van de auteur H.G, Brussee en de illustrator P. Bonk, leest u in dit artikel.

Vorm en inhoud
‘Met de Jaargetijden mee’ bestaat uit drie werkboekjes voor de vierde, vijfde en zesde klas van de lagere school en een voorlopertje voor de derde klas. De boekjes waren bedoeld als verbruiksmateriaal, dat betekende dat elk kind in principe de antwoorden op de gestelde vragen in zijn of haar werkboekje mocht schrijven en ook dat ze de illustraties mochten kleuren en zelf tekeningen erbij voegen. In de sobere tijd van de jaren vijftig uit de twintigste eeuw werd dit echter niet zo vaak gedaan en schreven de kinderen de lesjes in een schrift over. Toen het onderwijsbudget wat royaler was geworden kochten de scholen wel jaarlijks nieuwe werkboekjes voor elke leerling, die ze na afloop van het schooljaar mee naar huis mochten nemen. De herdrukken waren nagenoeg ongewijzigd.,
De uitvoering en opzet is eenvoudig en overzichtelijk. De tekst is overwegend beschrijvend, deels verhalend, afgewisseld met vragen en opdrachten. In de tekst is steeds met stippellijnen ruimte gelaten voor de antwoorden van de leerlingen op de gestelde vragen. De zwart-witte lijntekeningen zijn sober en vullen de tekst duidelijk aan. Het voorlopertje bevat 16 lesjes en de deeltjes een tot en met drie, met respectievelijk 16, 20 en 24 hoofdstukjes over gevarieerde onderwerpen. Het taalgebruik en de aanspreektoon verandert naargelang de leeftijd van de leerlingenpopulatie hoger wordt. Het  eerste lesje in het voorlopertje begint bijvoorbeeld met een verhaaltje over een poes die vogels wil vangen: ‘Poes sluipt door de bloementuin. Wat staan daar voor bloemen? Deze ken je wel, het is een … Misschien ken je nog wel een bloem, die in de herfst bloeit. Vul hier de naam maar in…. Poes loopt heel voorzichtig. Weet je waarop hij loert? Kijk maar eens naar het plaatje….. Daar vliegt nog een vogel. Die is zwart met wit en heeft een staart met twee lange punten. O, dat is een ….. Tegen de winter gaat hij naar warme landen, want dan is hier geen …voedsel voor hem’. In de vijfde klas moeten de kinderen de namen van zes vogels invullen en de datum waarop ze die gezien hebben. Terwijl de kinderen in de zesde klas ook nog de datum moesten invullen waarop ze zeker wisten dat de zwaluwen vertrokken waren.
In de onderwijzersboeken staan gedetailleerde suggesties voor klassegesprekjes, versjes, bordtekeningen, platen, films en opdrachten voor waarnemingen en activiteiten. De schrijvers benadrukken dat de werkboekjes slechts hulpmiddelen zijn bij het ontdekken van de levende natuur en de eigen ervaringen.

Activeren tot waarnemen
De uitgangspunten voor de lessen in plant en dierkunde werden door de samenstellers kort en bondig samengevat in drie zinnen: ‘De leerstof moet genomen worden uit de omgeving van het kind. De stof dient zodanig gerangschikt te zijn, dat deze met de jaargetijden meegaat. Men dient de leerlingen volop gelegenheid te geven actief werkzaam te zijn’. Deze aanpak was in het midden van de twintigste eeuw nog niet zo gebruikelijk. In de handleiding voor onderwijzers benadrukken de schrijvers dan ook dat het doel van biologie onderwijs op de lagere school naar hun mening niet het aanbrengen van afvraagbare kennis dient te zijn, maar wèl het wekken en activeren van de belangstelling voor de planten en dieren uit de omgeving van het kind. De leerstof beperkt zich tot datgene wat de kinderen zelf gezien en beleefd hebben of, zo nodig na aansporing van de betrokken leerkrachten, kònden beleven.  De nadruk van de schrijvers ligt dus op de planten en dieren die in de verschillende jaargetijden aanwezig zijn. Films, wandplaten en andere hulpmiddelen kunnen als aanvulling dienen, maar mogen nooit de hoofdzaak worden. Zij nemen nadrukkelijk afstand van leerleesboekjes en vertelplaten. ‘Wie een wandplaat (b.v. van een tijger of een ander buitenlands dier) voor het bord hangt en daarover een uur volpraat, terwijl de activiteit van de klas zich beperkt tot aandachtig (?) luisteren, geeft naar onze mening geen verantwoord biologieonderwijs. Zo deden we twintig, dertig jaar geleden. De resultaten waren teleurstellend en we gaven onze leerlingen stenen voor brood. Laten we het daarom nu eens anders doen. Een veeljarige ervaring geeft ons de zekerheid dat het u en uw leerlingen uitstekend zal bevallen.

Brussee, een zeer productief schrijver
De werkboekjes vormden een bestseller in het fondslijst van uitgeverij Thieme in Zutphen. H.G. Brussee (1903-1995) schreef tussen 1937 en eind jaren zeventig wel 189 schoolboeken die door hen werden uitgegeven. Zijn eerste boeken, die hij samen maakte met C.D. Jansen, gingen over natuur- en scheikunde en waren bedoeld voor ulo-leerlingen, later in gewijzigde vorm bestemd voor mavo-leerlingen. Brussee wist intuïtief steeds opnieuw een goed partner te vinden die inhoudelijk een expert was op het vakgebied waarover hij schreef. Voor de biologieboeken werkte hij bijvoorbeeld samen met Dr.W.J. Prud’homme van Reine. De leesboekjes ‘Ons vrolijk Troepje’ voor de derde klas van de lagere school waren in eerste instantie door zijn vrouw geschreven en bevatte voorvallen uit het gezinsleven. Samen met zijn vrouw kreeg hij elf kinderen. Het salaris van een ulo-onderwijzer was onvoldoende om ieder een goede opleiding te geven en mede daarom begon hij op zijn vierendertigste jaar met het schrijven van schoolboekjes om het inkomen aan te vullen. Brussee was een harde en efficiënte werker en na zijn vervroegde pensionering op zesenvijftigjarige leeftijd nam zijn productie nog verder toe. Zijn zoon, Albert Brussee, heeft berekend dat er in totaal wel 3,5 miljoen boeken van vader zijn gedrukt en heeft daarover een gedetailleerde publicatie geschreven. De titels van de boeken van Brussee zijn meestal aantrekkelijk en goed gekozen. In Met de Jaargetijden mee is de stijl is zakelijk, helder, beknopt en aangepast aan de leeftijdsgroep. Voor onderwijzers waren de boekjes zonder al teveel extra moeite in te passen in het lesrooster. De handleidingen gaven genoeg suggesties en waren praktisch opgezet. Kinderen konden desnoods gewoon aan het werk worden gezet om de invuloefeningen te maken, want biologieonderwijs had en heeft in de meeste gevallen niet de eerste prioriteit in de scholen. Met de aanpak van Brussee konden onderwijzers goed overweg.

Literatuur
H.G. Brussee en P. Bonk. Met de jaargetijden mee. (1952) Werkboekjes voor plant- en dierkunde op de lagere school, Deeltje 1, bestemd voor de vierde klas (67 drukken), Deeltje 2, bestemd voor de vijfde klas (58 drukken), Deeltje 3, bestemd voor de zesde klas (48 drukken). Zutphen: n.v. W.J. Thieme & Cie.
H.G. Brussee en P. Bonk. Met de jaargetijden mee. (1952) Onderwijzersboek. Deel 1. Deel 2, Deel 3.(elk drie drukken). Zutphen: n.v. W.J. Thieme & Cie.
H.G. Brussee en P. Bonk. Met de jaargetijden mee. (1954). Voorlopertje, bestemd voor de 3e klas. (46 drukken). Zutphen: n.v. W.J. Thieme & Cie.
H.G. Brussee en P. Bonk. Met de jaargetijden mee. (1955) Onderwijzersboek. Voorloper. (2 drukken) Zutphen: n.v. W.J. Thieme & Cie.
Albert Brussee. (1991) Een overzicht van de geschriften van H. G. Brussee, voorafgegaan door een inleidend artikel over zijn leven en gevolgd door een bloemlezing van zijn werken.

Brussee (1952)

Brussee (1952), voorloper, deeltje 2, deeltje 3, 3

Brussee (1952), Voorbericht.

Brussee (1952), Onderwijzersboekën, 3.

Brussee (1952), Onderwijzersboeken, 5

Albert Brussee (1991)