Home | Sitemap | Contact Us


LEESLES. De vrolijke Albertus en de Beminnelijke Gerrit. Lessen 2008 nr. 3
Marry Remery

Het schoolmuseum is in het bezit van een bijzonder leesboekje uit 1822 van R.G. Rijkens (1795-1855), een schoolmeester uit Groningen. Een van de Vrienden van het Onderwijsmuseum, Frits Huiskamp, vond het begin jaren tachtig tussen een stapel oude tijdschriften op de rommelmarkt in Rotterdam en kon het voor een paar gulden kopen voor het museum. De uitvoering van het boekje is anders dan de meeste schoolboekjes uit die tijd. Omdat het een prijsboek betreft, is het een mooie gebonden uitgave met een leren kaftje versierd met gouden randjes rond de naam 'L. Zoeter'. Op het schutblad lezen we: 'Premie voor vlijt aan Livinus Zoeter, doofstom. Door Hoofddirecteuren van het Instituut tot onderwijzing van Doofstommen bij gelegenheid van het openbaar examen in 1823.' getekend door H.D. Guyot. In een van de vorige nummers van LESSEN zijn we Guyot al tegengekomen als pionier van het dovenonderwijs in Nederland. Het is daarom interessant dat we op deze manier een spoortje terug vinden van de wijze waarop hij een van zijn leerlingen op het Doofstommen Instituut in Groningen beloonde voor zijn ijver.

Serie leesboekjes voor de lieve kleinen
In het bovengenoemde prijsboekje zijn eigenlijk twee boekjes opgenomen die normaal los werden gebruikt als deeltje twee en drie van een serie van vijf, door Rijkens geschreven voor de kinderen van de eerste klas van de lagere school. Uit de volledige titel van het tweede boekje blijkt de samenhang tussen de deeltjes onderling, want onder de titel 'De Vrolijke Albertus' staat tussen haakjes vermeld, dat hij het broertje is van de 'Lieve Frederica' uit het eerste deeltje. In het derde deeltje wordt 'De beminnelijke Gerrit' het broertje van Frederica en Albertus genoemd. De twee laatste boekjes uit de serie heetten 'De goedaardige Johannes' en de 'Vermakelijke Nicolaas'. De lesjes uit het boekje over Frederica moesten door de onderwijzer eerst op het bord geschreven zijn en klassikaal behandeld worden, om vervolgens nagelezen te worden in het boekje zelf. Dit is niet meer het geval bij 'De vrolijke Albertus'. Het eerste lesje is daar samengesteld uit woorden met één lettergreep, zonder twee of meer medeklinkers naast elkaar, zodat de kinderen deze zelfstandig konden lezen. 'Mijn naam is Jan. Ik ben een man en leer zo veel ik kan.'De moeilijkheidsgraad nam langzamerhand toe en in de laatste lesjes zijn de zinnen langer en bestaan de woorden uit meerdere lettergrepen, bijvoorbeeld '0! wat zijn de zwanen schoon en helder wit.'
De inhoud en toon van de korte lesjes in de leesboekjes verschillen sterk. De schrijver koos voor afwisseling van de onderwerpen uit de leefwereld van de kinderen. Keer op keer benadrukte Rijkens dat hij aangename en vrolijke verhaaltjes wilde maken om het verstand en het hart van de kinderen te vormen. Daarbij gebruikte hij ook vaak samenspraakjes tussen volwassenen en kinderen om een duidelijke opvoedkundige boodschap af te geven. De moraal ligt er duimendik bovenop. Zo gaan enkele hoofdstukjes in De vrolijke Albertus over een man, die op straat een beleefd knaapje tegenkomt die hem met een buiging groet. Even later heeft hij een gesprekje met een zeer onbeleefde jongeman, die zijn hoed niet afneemt en brutale antwoorden geeft. In de school van meester Goedhart merkten de beide kinderen dat het de schoolopziener was. Het eerste kind kon de bezoeker frank en vrij in de ogen zien.
`Maar de ondeugende niet, hij vreest altijd gestraft te worden, hij heeft een kwaad geweten. Nergens heeft hij rust of duur, angstig en schichtig kijkt hij overal in het rond, waar hij gaat of staat, - zijn toestand is ellendig. – Weest daarom altijd braaf, lieve kinderen! Wilt gij gelukkig en genoeglijk leven.'
Regelmatig richt de schrijver zich rechtstreeks tot de kinderen door middel van vragen of opmerkingen of een briefje aan het einde van het boekje. Hij bood variatie in vorm en stijl door toevoeging van liedjes en raadseltjes. Alle boekjes zijn royaal voorzien van houtsneden die de schrijver zelf maakte.

Naturlijke lees-leerwijze
Methodisch is het leesboekje interessant, omdat op het titelblad is aangegeven dat het om een natuurlijke lees-leerwijze gaat. In de achttiende en het begin van de negentiende eeuw werd de spelmethode, waarbij de afzonderlijke letters benoemd werden, vervangen door de klankmethode, die vooral door P.J. Prinsen bekend is geworden. Rijkens kende beide methoden goed, maar hij koos voor een eigen aanpak, die hij uitvoerig beschreef in zijn ‘Praktische Handleiding voor het aanvankelijk leesonderwijs’, waarvan het eerste deel in 1922 verscheen en het tweede deel in 1824. In essentie ging het bij hem ook om het benoemen van de letters door middel van klanken. De kinderen moesten echter vanaf het begin op een natuurlijke manier lezen, net alsof ze aan het praten waren, dit in tegenstelling tot het kunstmatig lezen dat bijvoorbeeld veel geoefend werd met de leesboekjes van N Anslijn. Hij had de ambitie om de kinderen in de zeer korte tijd van zes weken te leren lezen. In die periode moesten de onderwijzers zijn gedetailleerde aanwijzingen nauwkeurig opvolgen en veel mondelinge oefeningen doen met ondersteuning van het zwarte bord en een krijtje. Daarna volgde de bovengenoemde serie van vijf leesboekjes. De boekbeoordelingen in het toonaangevende tijdschrift 'Nieuwe Bijdragen' waren onverdeeld gunstig.

Roel Gerrit Rijkens een veelschrijvende onderwijzer
Roelf Gerrit Rijkens was de derde zoon van een onderwijzer uit Garmerwolde. Op zijn veertiende jaar was hij al onderwijzer in een klein dorpsschooltje in Ommen, waar alleen in de winter les werd gegeven. Op aanraden van schoolopziener Van Swinderen ging hij naar Groningen en bleef daar bijna veertig jaar hoofd van een school. In Groningen was hij een actief lid van het onderwijzersgezelschap en stichtte als eerste in Nederland in 1826 een noodfonds voor zieke en gebrekkige collega's. Rijkens was een goede didacticus en pedagoog. Uit al zijn werk blijkt dat hij veel van kinderen hield. Zijn aanspreektoon met lieve kinderen doet ons nu wat sentimenteel aan, maar lijkt welgemeend. Op basis van zijn praktijkervaringen en kennis van het werk van tijdgenoten, schreef Rijkens handleidingen voor bijvoorbeeld schrijven, rekenen, tekenen en zingen. De leesboekjes voor de eerste klas werden gevolgd door leer-leesboekjes voor de vervolgklassen met godsdienstige, aardrijkskundige en natuurkundige onderwerpen. ' Voor meisjes schreef hij aparte leesboekjes, ‘Lieve Betje, Brave Julia en Roosje Vormhart, omdat 'de opvoeding van meisjes verschilt van die der jongens, beide vorderen verschillende middelen en geene gelijke handelwijze.’
Na een welbesteed leven overleed Rijkens in 1855. Uit de redevoering die B. Brugsma tot zijn nagedachtenis hield in de Provinciale vergadering van het schoolwezen te Groningen, bleek hoe zeer hij gewaardeerd werd door zijn tijdgenoten. Brugsma karakteriseerde Rijkens arbeid als volgt: `Vrolijkheid was de grondtoon, aanschouwing de grondslag, ontwikkeling en vorming van verstand en veredeling van het hart het doel van zijn onderwijs; liefde voor de kinderen was de drijfveer, die hem daarbij bezielde.'

Literatuur
Rijkens, R.G. (1822). De Vrolijke Albertus en de Beminnelijke Gerrit, Groningen: Oomkens.
Rijkens, R.G. (1822-1824) Praktische Handleiding voor het eerste onderwijs ten dienste van onderwijzers, onderwijzeressen en kweekelingen, om de jeugd naar dezelve binnen korten tijd,
volgens de natuurlijke lees-leerwijze, het lezen te le eren, en tevens derzelve zielsvermogens gepast te ontwikkelen. Met enige zangstukjes. Groningen: Wouters.
Rijkens, R.G, (1827) Lieve Betje. Leeuwarden: Suringar.
Tijsseling C. (2007). Van redeloos vee tot object van beschaving; Dane, J. Henri Daniël Guyot: Pionier van het dovenonderwijs;In: LESSEN 2007, nummer 3, 14-21, 31-33.
Versluys, J (1879) Geschiedenis van de opvoeding en het onderwijs vooral in Nederland. Vierde gedeelte. De negentiende eeuw. Groningen: W. Versluys.
Wouters, D. en W.J. Visser, (1927), Geschiedenis van de opvoeding en het onderwijs, vooral in Nederland. Groningen: Noordhoff.


Rijkens, 1822, schutblad.

Dane, 2007, 31-33.

Rijkens, 1822, Albertus, 2-3 en 66..

Rijkens, 1822, Gerrit, 35.

Rijkens, 1822-1824, V-VI.

Nieuwe Bijdragen (1822), 761-765; (1825), 487-488; (1828) 343-347, 920-921.

Versluys, 1879, 174-176.

Rijkens, 1827, Voorwoord.

Wouters, 1927, 268.

Afbeelding 1 en 2 Schutblad en titelblad naast elkaar., uit Gerrit p. 24 en 25. Evt. buitenkant boekje.