Home | Sitemap | Contact Us


Leesles. Helge en zijn Schetsen van planten. LESSEN 2008 nr 1

Marry Remery

In 1857 werd het vak Kennis der Natuur, samen met aardrijkskunde en geschiedenis, verplicht gesteld op lagere scholen. Het Nederlandsch Onderwijzers Genootschap probeerde onderwijzers te helpen door Johannes Everhardus Helge (1816-1867) te vragen, materiaal voor dit nieuwe vak te ontwikkelen. Helge was onderwijzer in Purmerend en later wiskundeleraar aan het gymnasium in Enkhuizen. Hij kwam in 1860 met een serie van drie leerleesboekjes, waarvan vele scholen gebruik maakten. Dit artikel belicht in het bijzonder het deeltje over planten. 1

Drieluik

Het boekje over planten vormt samen met dat over dieren en delfstoffen een serie bestemd voor de middelste klassen van de lagere school. Ze waren van klein formaat en eenvoudig qua vormgeving. De boekjes dienden als aanvulling op de mondelinge lessen van de onderwijzer. Helge koos de leerstof uit de leefwereld van kinderen, hetgeen toen vrij ongebruikelijk was. In tegenstelling tot bijvoorbeeld zijn vriend
W. Degenhardt, die in 1860 een Frans schoolboek over dieren vertaalde met de systematische indeling van het dierenrijk als invalshoek, koos Helge voor een meer kindvriendelijke benadering:
‘De schrijver heeft met zorg ingewikkelde volzinnen vermeden en met den hem eigenen tact den eenvoudigen kinderlijken toon weten aan te slaan. Het boekje levert slechts schetsen, maar de bespreking en de verklaringen van den onderwijzer, naar aanleiding van de talrijke ingelaschte opmerkingen en vragen, zullen die tot een behoorlijk [af]gerond beeld kunnen voltooien. Met opzet zijn dan ook de vragen zodanig gekozen, dat zij zelfs de hulponderwijzer, met deze klasse doorgaans belast, niet in verlegenheid zullen brengen. De onderwerpen der schetsen zijn meestal genomen uit den kring, waarin de kinderen zich bewegen.’ 2
Het eerste deeltje beschrijft in 48 hoofdstukken dieren als de koe, het paard, de kabeljauw, de huisjesslak en de spinnen. Het tweede deeltje doet hetzelfde voor planten als de appel, sla, erwten, haver, de lindeboom en de paardenbloem. Dat over delfstoffen begint metturf, steenkolen en krijt en eindigt met klei, gehouwen stenen en edelgesteenten.

Van sla tot hennep  

De opbouw van de lesjes is overzichtelijk. Zij beginnen soms met een vraag zoals: ‘Houdt gij van sla? Waarschijnlijk wel; maar weet gij ook waar zij vandaan komt? Zij groeit; goed, maar immers niet als appelen, perziken en kersen aan de bomen. Het zijn de bladeren eener plant. Men zaait haar. Het slazaad kunt gij bij iederen tuinman wel zien.’ 3 Daarna volgt dan een beschrijving van de zaadjes en het groeiproces. De schrijver gaf ook aan waarvoor de nerven van de bladeren dienen en waarom de binnenste bladeren geel zijn en de buitenste groen. Het lesje over wortelen begint met een uitroep: ‘Wat groeien er toch vele dingen, die wij eten kunnen en lekker smaken. Ook de wortelen smaken goed, zoowel rauw als wanneer zij
gekookt zijn, Hoe eet gij ze het liefst?’ Natuurlijk is hier aandacht voor de ontwikkeling van de wortel onder de grond en de wijze waarop zaadjes gevormd worden in de schermbloemen. Opvallend is dat de schrijver steeds weer een beroep deed op wat kinderen zelf konden waarnemen en leerlingen uitdaagde tot nader onderzoek. Bij de aardbeienplant liet hij tellen hoeveel blaadjes een steel had en bij de kers moesten leerlingen het kuiltje aanwijzen waar de afgevallen bloemblaadjes hadden gezeten. 4
De associaties waren in die tijd anders dan tegenwoordig. Hennep doet ons denken aan marihuana en hasj, maar in Helges boekje begint het hoofdstuk over de hennepplant met het uitpluizen van een touwtje als product van hennepvezels uit de bast. Helge wees ook op ronde zwavelstokjes, afkomstig uit de stengels. Hij moedigde leerlingen aan zelf hennepzaad te zaaien
dat bij de grutter of kruidenier wel te krijgen was en dan te meten hoe hoog de plant wel kon worden.
‘Het hennepzaad wordt door duiven, kippen en de meeste andere vogels met graagte gegeten; ook perst men er olie uit, die een groenachtige kleur heeft en onder anderen tot het maken van zachte zeep gebruikt wordt. In ons land verbouwt men zeer weinig hennep.’ 5
De eerste uitgaven hadden weinig of geen illustraties, maar na enkele jaren voldeed uitgever Brinkman aan de behoefte door beeldmateriaal toe te voegen. Bij de tiende druk (1879) hoorden zelfs wandplaten.

Helge: onderwijzer en autodidact

Helge werd in 1816 in Haarlem geboren. Daar bezocht hij de Rijkskweekschool van P.J. Prinsen. De eerste jaren als onderwijzer vond hij niet prettig, omdat hij vaak van school moest wisselen en aan zijn oude leermeester verslag moest uitbrengen van zijn bevindingen. Na zijn vaste aanstelling aan de stadsburgerschool in Purmerend voelde hij zich vrijer en kon hij zich verder bekwamen in zijn lievelingsvakken, natuur- en wiskunde. Helge was een graag geziene gast op de maandelijkse bijeenkomsten van onderwijzersgezelschappen en er later ook een geliefd spreker. 6 Zijn hoofdonderwijzer in Purmerend, G. van Sandwijk, schrijver van jeugdliteratuur, was een stimulans om zich op schrijven te gaan toeleggen. Dit combineerde Helge met zijn liefde voor de natuur, nadat hij het verzoek kreeg tot het samenstellen van leerleesboekjes voor dit vak. Deze uitdaging was een goede gelegenheid om zijn praktijkervaringen in het onderwijs te combineren met de theoretische achtergrondkennis die hij had verworven door zelfstudie.

Literatuur

Helge, J.E. (1860b, 16de druk 1886) Degenhardt, W. (1867) De turf, Schetsen van dieren. Amsterdam: het lichtgas en de mensch. Drie Brinkman. voorlezingen door Jan Everhardus Helge , in leven leeraar in de wis-Helge, J.E. (1860c, 5de druk 1868) en natuurkunde van het gymnasium Schetsen van delfstoffen. te Enkhuizen. Voorafgegaan door Amsterdam: Brinkman. eene levensschets van den overledene. Amsterdam: Brinkman.
Helge, J.E. (1860a, 12de druk 1885) Schetsen van planten. Amsterdam: Brinkman.
Bovendien wilde hij zo kinderen opmerkzaam maken op Gods schepping:
‘Het oog der kinderen te openen voor de natuur, harer voorwerpen en verschijnselen hun belangrijk te maken, hun aanleiding en opwekking te geven tot een opmerkzaam leven in Gods Schepping, opdat zij ook langs dien weg God leeren vinden, wiens naam daar tallooze malen staat te lezen voor wie de taal der natuur heeft leeren verstaan.’ 7
Helge stierf jong, hij was pas 51 toen hij ernstig ziek werd. Zijn vriend en collega-schrijver Degenhardt eerde hem na diens dood door een boekje met drie lezingen van Helge en een levenschets, waarvan de opbrengsten ten goede kwamen aan zijn weduwe en drie kinderen. 8

Tientallen herdrukken tot 1899
De serie over dieren, planten en delfstoffen kreeg van meet af aan een goede ontvangst en lovende recensies. De verkoop liep goed. Nog vele jaren na Helges dood werden ze in verschillende bewerkingen en formaten herdrukt. Brinkman deed aan het eind van de negentiende eeuw deze publicaties over aan Wolters. Het boekje over planten beleefde in 1899 een veertiende en dat over dieren een negentiende druk. Minder in trek was het deeltje over delfstoffen, dat acht maal is herdrukt. Klaarblijkelijk vonden onderwijzers het makkelijker om over dieren en planten les te geven dan over steenkool en mineralen. Rond de eeuwwisseling brak een nieuw tijdperk aan voor het natuurkundeonderwijs door de publicaties van H. Scheepstra, W. Walstra,
E. Heimans en J.P. Thijsse, waarin bijvoorbeeld schoolwandelingen een nadrukkelijker plaats kregen.

Noten
1 Helge, 1860a. 2 Helge, 1860b, Voorbericht. 3 Helge, 1885, 32. 4 Ibid., 33-39. 5 Ibid., 77-49. 6 Degenhardt, 1867, 6. 7 Helge, 1860a, Voorbericht. 8 Degenhardt, 1867.