Home | Sitemap | Contact Us


Rekenonderwijs van de Broeders van Maastricht. Stap voor stap

Broeder Bernardus Hoecken maakte tussen 1840 en 1880 een rekenboekje voor zijn medebroeders. De broeders die het boekje in de scholen wilden gebruiken, moesten het zelf overschrijven. Zijn tekst was theoretisch van aard en kwam grotendeels overeen met de verplichte stof voor de onderwijzersexamens. In het eerste hoofdstuk over ‘Talstelsels geheele getallen’ stond bijvoorbeeld:
Door talstelsels verstaat men de uitvinding van alle voorkomende getallen door een aantal namen en teekens te onderscheiden. De namen waardoor men de eerste opklimmende getallen uitdrukt zijn een, twee, drie enz. en deze worden nu oorspronkelijke getallen genoemd. Wanneer men bij negen eenheden nog eene eenheid voegt, verkrijgt men een nieuw getal dat men de naam van tien geeft.62
Aan het einde van de negentiende eeuw waren in de meeste scholen van de broeders voor rekenen nog steeds geen eigen gedrukte methoden in omloop. In veel Haagse scholen gebruikten de onderwijzers rond 1880 de methode van H. Raadersma die ook een rekenboek voor aanstaande onderwijzers maakte.63 Vanaf de jaren negentig werden de boekjes gebruikt van ‘De Nieuwe Rekencursus’ van D. van Pelt, een schoolhoofd uit Amsterdam. Hij legde in de serie boekjes die in 1893 de eerste druk beleefden en in 1899 al aan de zevende druk toe waren, veel nadruk op hoofdrekenen en cijferen. De methode die vrij goedkoop was, bestond uit zeven rekenboekjes voor de leerlingen en uit handleidingen voor de onderwijzers. In de eerste drie jaar werden respectievelijk de getallen van 1-20, 1-100 en 1-1.000 behandeld en de vier hoofdbewerkingen. Hoofdrekenen en werken op het bord en de lei waren nauw met elkaar verbonden. Vanaf de vierde klas lag het accent meer op cijferend rekenen. Het vijfde leerjaar was het breukenjaar en in het zesde leerjaar vond herhaling en toepassing van het geleerde in praktijksommen plaats. In het begin van de twintigste eeuw kwam er meer aandacht voor het werken met aanschouwingsmiddelen in de rekenlessen en voor het gebruik van concrete materialen, zoals griffels rekenstaafjes, telramen en geldstukken. De methode ‘Nieuwe Rekenschool’ van R. Boosman en R. Bos werd vanaf 1901 op de meeste broedersscholen ingevoerd, omdat de opgaven beter aansloten bij de belevingswereld van de kinderen. Som drie van het tweede deeltje was bijvoorbeeld heel eenvoudig gesteld: ‘Hoeveel handen hebben acht kinderen?64
Stap voor stap In 1912 verscheen voor het eerst een gedrukte rekenmethode die door de Broeders van Maastricht zelf was ontwikkeld. De rekenmethode ‘Stap voor Stap’ van Louis Bernards (pseudoniem van broeder Rodriguez van Kasteren e.a.) was opgebouwd uit elf rekenboekjes die vanaf de tweede helft van de eerste klas tot en met de zesde klas gebruikt werden. Broeder Dulcidius Hendrix zorgde voor de bijbehorende aanschouwingsmiddelen.
Hoofdrekenen nam een belangrijke plaats in. De kinderen moesten veel onthouden en mochten zelden iets opschrijven. In de boekjes waren weinig plaatjes omdat de schrijvers het werken met cijfers vanaf de eerste schooldag propageerden. In de eerste klas kregen de kinderen vooral optel- en aftreksommen tot het getal twintig. In de tweede klas sommen tot het getal honderd. En ook moesten ze de tafels van vermenigvuldiging eindeloos vaak opdreunen. Vroeger werden alle sommen op het bord geschreven, maar nu kreeg elk kind een eigen boekje. De rekenboekjes bevatten een overvloed aan sommen omdat het afwisselend kijken naar het bord en de lei te vermoeiend werd geacht voor de kinderogen. Inhoudelijk werd steeds een cyclus gehanteerd van nieuwe sommen en het herhalen van het geleerde. De onderwijzers werden aangemoedigd om hun lessen goed voor te bereiden en boeken, griffels, potloden en pennen tijdig klaar te leggen. Voor de lagere klassen stond een groot telraam en in de hogere klassen maten en gewichten, en kubieke meters die met stokken uitgevouwen konden worden. In de vierde klas werd begonnen met staartdelingen. De kinderen moesten netjes onder elkaar schrijven en mochten geen getallen doorstrepen. Vanaf de derde klas werden korte redactiesommen gegeven, die in de hogere klassen steeds moeilijker werden. Malmberg zorgde bij de eerste druk voor zo’n goede reclamecampagne dat deze druk van 15.000 exemplaren binnen anderhalf jaar uitverkocht was. Een nieuwe verbeterde versie volgde en nog vele herdrukken. Voorts speelde een rol dat broeder Prudentius Wolters een beknopt overzicht had gemaakt van deze rekenmethode en dat de meeste katholieke kwekelingen dit tijdens hun opleiding moesten bestuderen om zo kennis te maken met de methode.65 ‘Stap voor stap ‘werd tot in het begin van de Tweede Wereldoorlog op bijna alle broedersscholen gebruikt. De andere rekenmethode ‘Zien, Doen en Weten. Rekenstof voor de Lagere School’ die in 1927 uitkwam. en was gemaakt door E.S. v. Tricht (broeder Engelmundus), werd veel minder vaak gebruikt. In het jaarverslag van 1936 merkte broeder inspecteur Bonaventura Meijs op dat de schrijver steeds weigerde om de methode zo om te vormen dat zij aan de praktijkwensen voldeed. Daarom constateerde hij in de klassen vaak afwijkingen van de verplichte methoden die door broeders waren gemaakt en het gebruik van andere rekenboekjes.66