Home | Sitemap | Contact Us


Natuuronderwijs door de Broeders van Maastricht. Plant- en dierkunde

Dier en plantkunde 1918 Over de ‘Kern der Plant- en Dierkunde voor den Onderwijzer’ schreef broeder Chrysanthus Raaymakers in 1918 drie deeltjes met een handleiding. Hij gaf les op de hoofdaktecursus in Amsterdam en had vrije toegang tot Artis. In die tijd overstroomden Heimans en Thijsse de markt met hun prettige, neutrale boekjes, die helaas ongeschikt werden bevonden voor de katholieke school.81 Broeder Reinoud maakte de eerste pentekeningen, maar een neef van Raaymakers die tekenleraar was, kon het beter en hij verzorgde de illustraties voor de uitgave bij Malmberg.

Broeder Vigilius Zwegers ging een stapje verder en schreef in 1928 ‘De mooie Natuur’. Vier leesboekjes voor de lagere school. Zijn hele leven was broeder Vigilius intensief bezig met observeren, fotograferen en beschrijven van de schoonheid in de natuur om hem heen.82 In 1948 maakte hij de methode die bekend is geworden onder de naam ‘Levende Schoonheid. Biologie voor de lagere school’. Deze was opgebouwd uit drie handleidingen voor de onderwijzers en drie boekjes voor de leerlingen in klas vier tot en met zes. In elke handleiding werden ongeveer tachtig planten en dieren besproken. Daaruit kon de onderwijzer een keuze maken naar gelang het aanschouwingsmateriaal dat in de school of omgeving aanwezig was. Achterin waren enkele fundamentele begrippen behandeld, zoals schepping, verschil tussen plant, dier en mens, ademhaling, gezondheidsleer en natuurbescherming. Verder was er nog een bloeikalender en een uitgebreide literatuurlijst. Het boekje voor de leerlingen omvatte twintig lesweken van twee keer een halfuur waarin telkens één plant of dier behandeld werd. Achter elke les stonden meestal denkvragen en opgaven die ze in een werkschrift moesten uitwerken. Het boekje bevatte zestig illustraties, meest originele foto’s, en enkele tekeningen. De verzorging was zeer artistiek voor die tijd van soberheid. Het hoofddoel van de methode was niet het opdoen van kennis, van allerlei weetjes en morfologische begrippen, maar het aankweken van eerbied en liefde voor de natuur. Natuur- en dierenbescherming kwamen dus in nagenoeg alle lessen voor.::
Dit is een boekje voor de leerlingen van de vijfde klas. Het hoort bij deel B van de handleiding en kan gebruikt worden na een excursie of schoolwandeling, in alle geval pas nadat een plant of een dier door de onderwijzer behandeld is. Het verhaalt de leerstof in een aangename vorm en geeft aanleiding tot allerlei interessante vragen, opmerkingen, opdrachten en taken. De lessen zijn zo geschreven dat ze heel geschikt onder de leesles gelezen kunnen worden, dit om tijd te winnen. De vragen achter elke les zijn zo gesteld dat ze de leerlingen dwingen tot nauwkeurig lezen en nadenken. Het is de bedoeling dat elk kind een werkschrift krijgt, een gewoon schoolschrift voor aantekeningen, een kort verslagje van een tochtje, voor eenvoudige schetsjes en het opplakken van plaatjes. Tenslotte wil het boekje een middel zijn om het gevoel voor schoonheid bij de kinderen te ontwikkelen. Gevoel voor schoonheid en liefde tot de natuur zijn twee dingen die we proberen moeten de jeugd bij te brengen. Dit boekje wil een bescheiden poging in die richting zijn.84

Natuurkunde werd meestal stiefmoederlijk bedeeld in de lagere scholen, toch waren er enkele kleinere uitgaven voor dit vak. In 1916 maakte broeder Pius een schematisch overzicht van de natuurkunde. Voor moderne natuurkunde stelde broeder Accursius van Looij in de jaren vijftig drie boekjes samen met handleidingen en takenschriften, ‘Zit dat zo’.85