Home | Sitemap | Contact Us


Voortgezet lezen van de Broeders van Maastricht, van stichtelijke tot spannende en gezellige boeken

Zodra de kinderen van de eerste klas konden lezen, moesten zij natuurlijk oefenen met de nieuw verworven vaardigheid. Ik volsta met een beperkte selectie.
Karakterschetsen en versjes Het oudst bewaarde boekje van de broeders is: ‘Karakterschetsen en wenken voor kinderen. Een geschenk voor de jeugd’ is geschreven door J.A. de Jong, en in 1867 uitgegeven bij T.C.B. ten Hagen. De schrijver, broeder Ambrosius de Jong, die op de school aan het Westeinde werkt, wilde een bijdrage leveren aan de karaktervorming van de jeugd door verhalen en versjes over goed en kwaad. Geheel volgens de tijdgeest waren de hoofdpersonen uit de verhaaltjes of heel goed bezig of heel slecht, zoals uit de 62 titels blijkt: een gulzig kind, een oplettende knaap en een onachtzame of loszinnige jongen.21

Naast deze zedenkundige verhaaltjes verzamelde de Haagse medebroeder Florentinus Snackers een bundel versjes die in 1890 onder de poëtische titel ‘Enige Roosjes en vergeet-mij-nietjes op het gouden feest der Congregatie tot een ruiker samengebonden’, en uitkwam bij T.C.B. Ten Hage. Drie jaar later maakte broeder Florentinus een bundeltje ‘Versjes voor de eerste heilige communie, verjaardagen, bruiloftsfeesten e.d.’ dat uitgegeven werd bij Malmberg.22 Voor de hogere klassen maakte broeder Modestus Teurlinx in 1890 een bloemlezing uit Nederlandse Prozaschrijvers en dichters.23

Series. Blijde Harten Ten behoeve van het voortgezet lezen werd na 1900 in de tweede tot en met de zesde klas gebruik gemaakt van de geïllustreerde leesboeken van A. Vincent onder de naam van ‘Blijde Harten. Leesboek voor Roomsch-Katholieke scholen’. Het geheel bestond uit acht deeltjes en een slotbundel, getiteld ‘Proza en poëzie’. Voor kweekscholen, hbs en gymnasia verschenen van Vincent en Verbeeten nog drie bloemlezingen ook onder de naam: ‘Proza en poëzie’, eveneens bij Malmberg uitgegeven.24 Het doel van het voortgezet lezen was volgens de schrijvers

: ‘Het kind bekend maken met woorden, uitdrukkingen en constructies van het Algemeen beschaafd Nederlands. Het gevoel voor stijl, mooie taal, edele gedachten en schone karakters te ontwikkelen en zo bij het kind schoonheidsgevoel te ontwikkelen; iets van algemene ontwikkeling over schrijvers en literatuur mee te geven; het verstand en de fantasie prikkelen, maar vooral de kinderen godsdienstig en zedelijk te vormen.’ Proza in allerlei vormen moest de hoofdzaak blijven, maar ook afgewisseld worden met poëzie die mooi en niet eentonig gelezen moest worden. De lessen mochten niet te lang zijn en moesten opklimmen in moeilijkheidsgraad. Aan de uitvoering van de boekjes werd veel aandacht besteed door mooi, stevig, getint papier, duidelijke letters en veel illustraties. De schrijvers maakten onderscheid tussen verstandelijk en begrijpend lezen, en gaven de onderwijzers in de handleiding duidelijke didactische en gedetailleerde aanwijzingen.25 De serie was een groot succes en werd op bijna alle broedersscholen, en ook daarbuiten intensief gebruikt. Om de variatie te vergroten, verscheen in 1912 een serie ‘Het Katholieke leven. leesboek voor de lagere school’ en in 1915 een serie met eenzelfde opzet, onder de titel ‘Roomsch Kinderleven’.26 Broeder Cyprianus werkte voor deze serie nauw samen met broeder Beatus Roeling die aansluitend bij de methode ‘Zien en Zeggen’ doorlopende verhaaltjes maakte voor de tweede en de derde klas. Het duo dat ook voor godsdienst boekjes maakte, gebruikte hierbij het pseudoniem B.C. Kloostermans. Vanaf 1921 werd de serie voortgezet onder de titel ‘Ons leesboek’, die zelfs in het Zweeds werd vertaald en bewerkt. Voor de leerlingen die met de globaalmethode les kregen, moest de opzet enigszins anders worden en voor hen schreef Broeder Beatus in 1936 vier leesboekjes voor de derde klas, getiteld: ‘Broertjes en zusjes’, in 1947 gevolgd door ‘Kinderen’. Kortom voor elk wat wils, met voldoende keus.27
Kort na de Tweede Wereldoorlog verscheen een serie ‘Nieuwe Leesboeken voor de RK lagere school’, een bloemlezing bestaande uit tien deeltjes onder redactie van J.V. Burgers (pseudoniem voor broeder Vitalis Meijs). Broeder Beatus die nu het pseudoniem A.B.M. Schrijvers gebruikte, maakte samen met broeder Vitalis Meijs een serie leesboekjes onder de titel ‘Luister eens.’28 De laatste leesboekenserie voor klassikaal gebruik op de lagere school, maakte broeder Josephus Haenen in 1962 voor de klassen vier tot en met zes onder de titel ‘Doe eens open’, leesserie voor de katholieke school.29
Spannende boeken voor de klas of thuis Tientallen broederonderwijzers hebben in de loop der jaren verhalen geschreven, die zij waarschijnlijk eerst in hun klas aan de kinderen voorlazen. Broeder Maxentius Zeitzen schreef in het begin van de eeuw veel historische verhalen, bijvoorbeeld ‘De schildknaap des konings, Mustafo’ en ‘De zwarte ridder’.30 Broeder Martinus Köhlbrugge uit de Herschelstraat schreef in 1927 over de wonderparaplu. Broeder Vigilius Zwegers begon met boekjes voor kleine kinderen, zoals ‘De Kabouter en de rooie kool’, ‘De wondervogel’ en ‘Sprookjesland’, maar maakte ook spannende verhalen, zoals ‘Tijgereiland’ en ‘Het geheim van Orinoco’. Over het ontstaan van zijn jongensboeken schreef hij:
In mijn kweekschooltijd ontdekte ik als zestienjarige de boeken van Karl May en heb die allemaal verslonden. Toen ik broeder was geworde, mocht ik vertellingen en versjes voor het tijdschrift ‘Roomsche Jeugd maken en in 1927 werd ik vaste medewerker van ‘Onze Courant’ binnen de Congregatie en illustreerde ik de artikelen met eigen foto’s…. Het eerste boek ‘In het Oerwoud’ is ontstaan door brieven van bevriende missionarissen uit Brazilië. De andere avonturenboeken over vreemde landen maakte ik meestal in de grote vakantie. In tientallen mappen verzamelde ik informatie over landen, dieren en planten. … Schrijven was als een vlucht uit het beklemmende kringetje van ons dagelijkse leven.31.
Broeder Antonio Veringa die in het Westeinde woonde, schreef na de oorlog ‘Jongensstad in Holland’, ‘Onder vreemd regime’ en ‘Vuur in de nacht’, maar ook luchtige verhaaltjes voor kleine kinderen over ‘Pommetje Pompadour’.32

Het meest bekend is de serie ‘Wipneus en Pim’ (1948-1985), gedrukt en herdrukt bij uitgeverij Schenk. Broeder Bruno van de Made schreef in 1948 het eerste deel ‘Prins Wipneus en zijn vriendje’. Hij kon goed vertellen in de klas en het zoontje van uitgever Schenk was zo enthousiast dat zijn vader het boekje uitgaf. In de daaropvolgende jaren maakte broeder Bruno vijf nieuwe verhalen. Toen hij geen tijd meer had - door zijn drukke werkzaamheden als overste - schreven andere broeders vervolgdelen. Het verschil is alleen te zien aan de voorletters van het schrijverspseudoniem, B. van Wijckmade (1948-1953) was broeder Bruno zelf. Broeder Josephus Haenen schreef als B.J. van Wijckmade van 1954-1964 acht delen. Broeder Wichard van der Looij schreef drie delen als B.W, van Wijckmade, en ook Broeder Alfried Fest, schreef drie delen, maar dan als B.A. van Wijckmade. Beiden vertrokken daarna naar de missie. Door een kaartsysteem met alle namen van de hoofdpersonen en hun avonturen was de continuïteit van de verhalen gewaarborgd. De schrijvers kozen met opzet de wereld van kabouters, waar het goede overwint en het kwade wordt gestraft. Medebroeders stonden vaak model voor figuren in de verhalen en de beschrijvingen zorgden regelmatig voor interne grapjes in de congregatie. De illustraties werden getekend door Herman Ramaekers, een psycholoog uit Maastricht die leed aan een spierziekte. Na zijn dood in 1977 zorgde een neef, Joop Walenkamp, voor tekeningen in dezelfde stijl.
De laatste schrijver was broeder Gregorio Pieters die onder het pseudoniem van B.G. van Wijckmade zeventien deeltjes schreef. Hij herschreef ook de oudste boekjes omdat de uitgever meende dat er discriminerende passages in voorkwamen met een zwarte tovenaar en zwarte kabouters. Daarbij gebruikte hij het pseudoniem H.B. van Wijckmade. Broeder Gregorio zorgde in de jaren tachtig voor veel publiciteit door lezingen over jeugdboeken op scholen, en door interviews en signeersessies. Rond 1985 waren er al meer dan drieën halfmiljoen boekjes verkocht. De opbrengst kwam ten goede aan de scholen in de missielanden waar de broeders werkten. In het laatste deeltje wordt Prins Wipneus koning en werd de serie afgerond. Sindsdien is de populariteit toegenomen en op internet bestaat een uitgebreide site met achtergrondinformatie, ruilboekjes voor verzamelaars en dergelijke.33
Broeder Ferrie Kompier schreef vanaf 1985 een nieuwe serie boekjes over ‘De Gnobbels’ voor kinderen rond de acht jaar, die ook bij uitgeverij Schenk werd uitgegeven.
Enkele tijdschriften, zoals ‘Okki’ en ‘Taptoe’ zijn in het begin van de twintigste eeuw begonnen onder de naam ‘Roomsche Jeugd’ en ‘Kleuterblaadje’ onder redactie van het duo Vincent en Verbeeten, en andere Broeders van Maastricht in wisselende samenstelling. Het is wel aardig om te vermelden dat ‘Okki’ voor kinderen van groep drie en vier in 2010 nog steeds bestaat. Op de website staat voor de leerkrachten de volgende informatie:
Okki is het tijdschrift voor kinderen van 6 tot 8 jaar. Voor kinderen die het heerlijk vinden om na schooltijd lekker bezig te zijn. Okki doet dat graag op een verantwoorde spelende manier. In Okki worden thema’s op een educatieve maar spelende wijze besproken. Met knutsels, spelletjes, boeken en leuke verhalen dragen we bij aan de ontwikkeling van het kind.34
In september 2009 verkocht Malmberg de jeugduitgaven aan een nieuw bedrijf, Blink uitgevers genaamd, waarin onder meer ‘Okki’ en ‘Taptoe’ als tijdschrift zijn opgenomen. Daarnaast heeft Blink op internet voor kinderen van acht tot tien jaar een educatief platform gecreëerd met een clubhuis, mysteriegames en dergelijke.