Home | Sitemap | Contact Us


Aardrijkskundeonderwijs van de Broeders van Maastricht. Van Dichtbij en Veraf

Voor de zaakvakken ontwikkelden de broeders veel later eigen methoden dan voor taal en lezen het geval was. In het begin van de twintigste eeuw waren er wat verhalenboekjes van A.B. Koster (broeder Benignus) en had B.H. Decker (pseudoniem voor broeder Hyacinthus Oliemans, vernoemd naar de meisjesnaam van zijn moeder) een leesboek geschreven voor de hoogste klassen van de lagere school genaamd ‘Gebeurtenissen en toestanden’. Verder gebruikten de onderwijzers beknopte overzichten met topografie en jaartallen, die Hyacinthus tot zijn verdriet steeds moest bijwerken. Hij beleefde meer plezier aan het schrijven van de geschiedenis van de congregatie ‘Over Honderd jaar’.71 Vertellen vormde de hoofdmoot in de aardrijkskunde en geschiedenislessen. Veelal aan de hand van de wandplaten van Isings met toelichtingen van de Jongh en Wagenvoort. Deze bekende serie werd vanaf 1910 bij Wolters uitgegeven en tot in de jaren zeventig van de vorige eeuw herdrukt en aangevuld. Het bekendst zijn de 44 aquarellen van J.H. Isings.

Geschiedenisonderwijs begon in de vierde klas met verhalen uit de geschiedenis van de omgeving en van belangrijke gebouwen in de stad. Verhalen waren het belangrijkste, daarna volgde pas een samenvatting op het bord en een herhaling van de leerstof in de leerleesboeken. In de vierde klas was dit ‘De Jonge Nederlander’ en in de hogere klassen de ‘Kleine Vaderlandse geschiedenis’ van Buul en Berchmans. In de zesde en de zevende klas kwam daar nog beknopte staatsinrichting bij en iets van de Wereldgeschiedenis.72 Alle Vincentiusscholen hadden ook de collectie wandplaten van Jetses die hoorden bij het aanschouwingsonderwijs ‘Het Volle leven’ van stadgenoot Jan Ligthart.73

Voor aardrijkskunde was de methode van de Haagse schoolmeester J.J. Ten Have heel geschikt, aanvankelijk schoolhoofd van de openbare school in de Keizerstraat en later van die in de Ferdinand Bolstraat.74 Voor de scholen voor ulo en voor de kweekschool maakten de broeders wel in een vroeg stadium goed lopende leerboeken. Met name de broeders Hyacinthus Oliemans (blinde kaartjes), Pius Smeelen (omslag), Beda Meuwissen (toelichting) en Eufrasius van Otten (kaartjes) hadden daarbij een belangrijke inbreng, elk op hun eigen wijze. Voor de wetenschappelijke inbreng zorgde dr. J.A. Nilissen, eerst leraar aan een hbs en later privaat docent aan de universiteit van Nijmegen.

In 1928 gaf Malmberg de ‘Nieuwe methode voor aardrijkskunde voor de R.K. lagere school’ uit. Het bleek een succesnummer te zijn door de combinatie van duidelijke gekleurde kaartjes en beknopte teksten met hoofdzaken van de betreffende provincie, land of werelddeel ernaast. Bij de blinde kaartjes stond meestal een lijstje met topografische namen gevolgd door vragen. Broeder Casimir Klaikens had met steun van Hyacinthus de leerstof geordend en verwerkt tot praktische gehelen.75 Daarbij was de traditionele stofindeling gevolgd: Nederland in de vierde klas, Europa in de vijfde en het Verenigd Koninkrijk en de werelddelen in de zesde en in de zevende klas. Kritische opmerkingen van medebroeders en interne inspecteurs werden gebruikt om zo nodig veranderingen aan te brengen bij herdrukken, terwijl natuurlijk ook aanpassingen nodig waren door de politieke en maatschappelijke veranderingen, vooral na de Tweede Wereldoorlog. In 1958 was nog een 20e herdruk van Europa nodig, daarna stopte de productie.