|
|
210305 Schoolgeschiedenis in beeld. De Mantrees Virgilius en het gymnasiale onderwijs door Bert Stilma Een ieder die de onderwijspagina's van de landelijke dagbladen doorneemt kan de laatste tijd met de regelmaat van de klok wel een artikel en/of ingezonden brief tegenkomen die handelt over de toekomst van het gymnasium. Reden voor de redactie om deze discussie in een wat breder historisch perspectief te plaatsen. Directe aanleiding voor deze discussie was een toevallige wandeling in de Italiaanse plaats Mantua (zo'n 40 kilometer ten zuiden van het toeristische Gardameer) waar wij bij een pleintje een gebouw aantroffen dat verdacht veel op een school leek. Het naambordje naast de hoofdingang bevestigde ons vermoeden: LICEO GINNASIO "VIRGILIO". In de nu volgende bijdrage zullen wij voornamelijk stilstaan bij de vraag hoe er in de tijd van de Romeinen les werd gegeven en hoe in later tijden in het onderwijs de werken van Vergilius zijn gebruikt. Vergilius werd op 15 oktober in het zeventigste jaar voor Christus in Andes, een gehuchtje vlak bij Mantua, geboren. Deze middelbare school is dus naar een plaatsgenoot genoemd. Op 21 september negentiende jaar voor Christus overlijdt Vergilius in Brindisi op zijn terugreis vanuit Griekenland. Tijdens zijn leven was Vergilius al beroemd geworden als dichter. Hij kwam in aanraking met Maecenas die toentertijd de rechterhand van keizer Augustus was. Maecenas spoorde de Mantuese dichter aan tot het schrijven van Georgica, een uitgave waar op poëtische wijze het boerenlandleven werd beschreven. Ook Horatius raakte bekend met de gedichten van Vergilius en deze Horatius verkeerde eveneens in de hofkringen van keizer Augustus. Diverse bronnen vermelden dat Vergilius bij herhaling keizer Augustus uit zijn werk voorlas. Deze Romeinse Keizer oefende aandrang op Vergilius uit om de Romeinse geschiedenis op schrift te stellen en zo verscheen zijn beroemdste werk de Aeneis. Het `ginnasio' te Mantua is dus niet zomaar naar een locale coryfee vernoemd om hem aan de vergetelheid te ontrukken, maar naar een persoon met een veel verstrekkender betekenis. Die betekenis ligt hem vooral in het fraaie en elegante Latijn dat hij heeft geschreven, maar dat niet alleen. Zijn teksten hebben zowel qua vormgeving (een verheven poëziekunst) als qua inhoud (een hoog ethisch gehalte) de tand des tijds royaal doorstaan. De Romeinen en het onderwijs Over de wijze waarop de Romeinen hun onderwijssysteem hebben ontworpen, valt veel te vertellen. We stippen een paar details aan en beginnen met het uitgangspunt waar het hele onderwijsstelsel op gebaseerd is. De school is er niet alleen om iets te leren, maar moet ook een voorbereiding zijn op het latere leven: `non scholae sed vitae'. Wij leren niet voor de school maar voor het leven. De strak politiek/juridisch georganiseerde samenleving van de `pax romana' hechtte veel waarde aan de cultuur en de beschaving. Dat culturele erfgoed van de Romeinen kan men tot op de dag van vandaag nog overal in Europa aantreffen. We noemen slechts het amfitheater in Orange en de aquaducten te Nimes. Welk beschavings- en opvoedingsideaal stonden de Romeinen voor ogen? Een welopgevoede man was een beheerste man die zijn mening prima onder woorden kon brengen: `vir bonus dicendi peritus' dat wil zeggen dat men als een goed man bedreven moest zijn in het spreken. Deugden als standvastigheid, ernst, bescheidenheid, verantwoordelijkheid en discipline stonden daarbij hoog in het vaandel. De schoolmeester schuwde geen middel om leerlingen die discipline bij te brengen. Afgaande op een bewaard gebleven wandschildering uit Pompeji uit de eerste eeuw na Christus deinsde hij er niet voor terug om een leerling letterlijk een pak op zijn blote billen te geven. Hij liet zich zelfs daarbij assisteren door een tweetal andere leerlingen. De recente discussies in het magazine Pedagogiek in Praktijk van februari 2002 over de onjuistheid van een pedagogische tik in de vorm van - we neme~, de terminologie van dit magazine letterlijk over - billenkoek, is aan deze schoolmeester niet besteed ook al beseffen we dat wij met deze opmerking in de valkuil van het anachronisme zijn gevallen. Het zij zo. Schoolstelsel Wat het schoolstelsel betreft zijn er drie schoolsoorten te noemen, die alle drie bestemd waren voorjongens uit welgestelde families. Dezen begonnen met de lagere school, de `ludus litterarius'. Zij kregen onderwijs in drie vakken, te weten: het lezen, het schrijven en het rekenen. De onderwijzer, `ludi magister', was veelal een vrijgekomen slaaf die tegen zeer weinig geld zijn beroep uit oefende. Voor het rekenonwijs was vaak een aparte rekenmeester, `calculator', aangesteld. Na dit aanvangsonderwijs in de elementaire beginselen konden de jongens overstappen naar het voortgezet onderwijs. Hier kreeg men les van een `ludus litterarum' of van een grammaticus. Zoals deze naam al doet vermoeden kregen de scholieren nu les van een leraar in de grammatica van zowel het Latijn als van het Grieks. Grieks kwam er als nieuw vak dus bij. De status van dat Grieks kan men met een beetje goede wil vergelijken met de status van het Frans in de achttiende eeuw in ons land. Literatuurkennis en tekstanalyse, dat waren de twee pijlers waar het middelbaar onderwijs op rustte. Had #n Romeinse jongen de middelbare school eenmaal goed doorlopen dan bestond er nog de mogelijkheid van een inschrijving aan de `rhetorenschool'. Deze hogeschool oefende en leerde vooral de kunst van de welsprekendheid beoefend; nodig om als volwassen man je mening goed onder woorden te kunnen brengen.
Meisjes Het zal onze lezers en vooral lezeressen niet ontgaan zijn dat er steeds overjongens wordt gesproken en niet over meisjes.Kennelijk was er geen plaats voor meisjes in het onderwijs. Vijfjaar geleden heeft Emily Hemelgk in haar dissertatie Matrona docta e ze algemeen aangenomen opvatting zo niet kunnen bestrijden, dan toch op zijn minst kunnen nuanceren. Op grond van uitvoerig bronnenonderzoek ziet zij de (beperkte) deelname van meisjes aan het onderwijs als volgt. Voor de drie hoogste standen, te weten de senatorenstand, de ridderstand en voor de stedelijke elite was er wel degelijk een mogelijkheid voor meisjes om deel te nemen aan het onderwijs. Voor de toekomstige echtgenoten van de juristen, politic en militairen verwachtte men namelijk dat zij niet alleen uitstekende gastvrouwen waren, maar ook goed konden converseren over bezochte theatervoorstellingen, politieke onderwerpen en dergelijke. Rijke families lieten een huisonderwijzer bij zich komen en de meisjes profiteerden dan mee van het onderwijs dat hun broertje(s) kregen. Wel ontstonden er problemen in het voortgezet onderwijs. Halverwege deze schoolopleiding verlieten de meeste meisjes de school op vijftienjarige leeftijd om - men raadt het al -te trouwen. Op een muurschildering in Pompeii zien we duidelijk een meisje met een griffel en een wastafeltje. Waaraan denkt zij? `Wat moet ik opschrijven' of. `wie wordt mijn (toekomstige) levenspartner?'.
Schoolboeken Interessant is ook de vraag welke leerboeken men gebruikte en dat brengt ons weer terug bij Vergilius. Zijn werken werden al snel verplichte kost voor de jongens in de puberteit. In de bibliotheek van het Vaticaan bevindt zich een codex uit de vijfde eeuw met een afbeelding van Vergilius die gezeten is tussen een lessenaar en een koker met boekrollen. Klaarblijkelijk associeerde men de beroemde persoon uit Mantua met studie en kennisoverdracht. Eeuwenlang zijn de boeken van Vergilius verplichte stof geweest voor leerlingen van Latijnse scholen De standaardleerstof bestond uit Griekse schrijvers als Homerus en publicaties van Romeinse auteurs. Nederlandse scholen sloten aan bij die algemene Europese trend. Leerlingen begonnen in de aanvangsklas, de zevende klas (septima) met de grammatica en de syntaxis. In de vierde (quatra) en de derde klas (tertia) kwam de Aeneas, van Vergilius aan de orde. In de Re-" naissance werd dit beeld versterkt. In de zestiende eeuw ontstond een hernieuwde belangstelling, wedergeboorte, voor de klassieken. Het opvoedingsideaal dat de pedagogen en onderwijskundigen toen voor ogen stond is de beschaafde en geleerde mens die via nauwgezette bestudering van de klassieke letteren zich een deugdzaam gedrag eigen maakte. Geleerdheid en beschaafdheid, met deze twee woorden wilde humanist, de bourgeois gentilhomme die zich aan de goede letteren ( de bonae litterae) wijdde, gekenschetst worden. Uit de in 1955 verschenen dissertatie van Bot blijkt dat Vergilius ook na de Middeleeuwen op de boekenlijsten van diverse Latijnse scholen in ons land prijkte. Van de plaatsen waar de lekenlijsten van Latijnse scholen in de archieven nog bewaard zijn gebleven noemen we op gezag van Bot in elk geval: Gouda, Deventer, Leeuwarden, Kampen, Utrecht, Den Briel, Breda, Zutphen en Naarden.
Het huidige gymnasium Die beide brandpunten van dezelfde ellips, te weten vermeerdering van kennis en verhoging van het beschavingspeil hebben eeuwenlang het karakter van de Latijnse school bepaald. Bij de felle discussies enkele jaren geleden over de legitimering van een categorale schooltype als het gymnasium bleken deze twee brandpunten opnieuw een rol te spelen. Als niet-gymnasiast denk ik dat in een pluriforme maatschappij het voortbestaan van een gymnasium geen discussiepunt mag zijn. Een globale historische analyse levert voldoende bouwstoffen op voor een legitimering van een wel zeer oud en. eerbiedwaardig schooltype. Waar een verdwaalde wandeling in een Italiaans stadje wel niet toe kan leiden. We eindigen ditmaal met een vraag: wie kan ons melden of de werken van Vergilius nog worden geraadpleegd en bestudeerd in het huidige gymnasium? Literatuur - P.N.M. Bot (1955), Humanisme en onderwijs in Nederland, - E. A. Hemelrijk, Matrona docta, Nijmegen 1998 Leraar met uitgerold volumen (boekrol) tussen leerlingen en andere leraren (Rome, Museo Lateranense |
|