Periodiek van de Vereniging Vrienden van het Nationaal Onderwijsmuseum

 


 


200104. Schoolgeschiedenis in beeld. Edam en de Maatschappij tot Nut van ’t Algemeen door Bert Stilma

Het is een bekend gegeven dat het lager onderwijs in het begin van de negentiende eeuw in ons land voor vele onderwijshervormers een bron van inspiratie is geweest. In het buitenland dwong ons onderwijsstelsel alom respect af getuige de diverse bewaard gebleven verslagen van bezoekers die van heinde en ver kwamen. Hoe kwam het toch dat men in ons land opeens een voorhoedepositie innam? Die vraag liet mij niet meer los.

 Tijdens een toeristische dagwandeling in het schilderachtige dorpje Edam kuierde ik, omringd door buitenlandse bezoekers, langs het waaggebouw en liep pal langs een al even pittoreske woning. Een bord voor die woning bracht mij op het spoor: hier was de Maatschappij: tot Nut van 't Algemeen opgericht. De oprichtingsdatum 1784 zette mij aan het denken, zeker toen ik even later ontdekte op het Nieuwenhuijze Plein te lopen!

Achttiende eeuw

Over deze eeuw van de Verlichting is veel geschreven. Omdat in deze door de commissie De Rooy als `pruiken en revoluties' getypeerde periode vele nieuwe gedachten de visie op het onderwijs hebben beïnvloed, is een korte uiteenzetting van die revolutionaire gedachten onder die pruiken op zijn plaats.

In staatkundig opzicht zien we een opkomst van democratische ideeën ontstaan. Het beroemde Du Contrat Social van de pedagoog Rousseau is in wezen een aanval op de oligarchie en monarchie. Onder de Verlichting wordt dan ook die denkhouding verstaan waarbij de mens zijn onmondigheid aflegt en de moed heeft om uitsluitend af te gaan op het kompas van zijn of haar eigen ratio. Het is redelijk dat overheidsdienaren voor een periode van slechts vierjaren een tijdelijk mandaat krijgen van de kiezers, zo oreerde Rousseau. Voor de vermindering van de economische verschillen tussen de enkele rijken en de vele armen moeten verstandige oplossingen te bedenken zijn. Wat gij niet wilt dat u geschiedt, doe dat ook een ander niet; die ethische oplossing droeg eerder de filosoof Kant al aan. Opvoeders gingen veel waarde hechten aan deugden als plichtsbesef, verdraagzaamheid en beschaafdheid. Die beschaving was af te lezen aan de kleding (hoepelrok en pruik), en aan het interieur van de woningen van de welgestelde burgers die al of niet teerden op de financiën van hun voorouders. De rococo-stijl doet zijn intrede, of zoals de gelijknamige tentoonstelling in het Rijksmuseum als typering van de achttiende eeuw meegaf. Nederland ging aan de zwier!

Beschaving was aan te leren en nu komen we op tweetal belangrijke typeringen, ontdekkingen zo men wil: (t) kinderen vormen een aparte levensfase van het mens -zijn en hebben dus recht op een aparte kinderwereld en (2) kinderen zijn van nature onbedorven. De bekende schrijfster Betje Wolff gaf in navolging van Rousseau als haar mening te kennen dat kinderen goed van vertrouwen zijn, niet liegen en op positieve sociale contacten uit zijn (= gezellig). De omgeving moet dan `natuurlijk(!)' wel meewerken. En als die omgeving, die samenleving nu eens niet meewerkt? Die vraag stelde ook een aantal mannenbroeders in het oerHollandse plaatsje Edam.

Vader en Zoon

We zijn beland in een huiskamer in Edam waar op 16 november in het jaar 1784 een zestal mannen bijeen waren gekomen. Deze mannen waren Jan Nieuwenhuyzen, doopsgezind predikant van het naburige Monnikendam, Martinus Nieuwenhuyzen, zoon van Jan en geneesheer van beroep, J.A. Hoekstra, doopsgezind predikant van Edam wiens kerkje, de Vermaning, pal tegenover de desbetreffende woning stond, J. Roos, opziener van 's lands zegel, J. L. Loggen, Luthers predikant te Monnikendam en H. Bakker, beroep onbekend. Zij maakten zich zorgen over de positie van de gewone burgerbevolking maar zij lieten het niet bij deze constatering. Men zocht naar middelen om daar verandering in aan te brengen.

Als eerste stap werd gezien het oprichten van een plaatselijk, dus Edams genootschap.

Men vergaderde niet alleen onderling maar wilde graag advies inwinnen van anderen. Via uit te schrijven prijsverhandelingen werd (hoe democratisch) gevraagd naar de mening van andere deskundigen. Toen het Edams Genootschap in 1787 een plaatselijke afdeling werd van een landelijke Maatschappij: tot Nut van 't Algemeen en het hoofdbureau in Amsterdam terechtkwam, bleven deze jaarlijkse prijsuitschrijvingen over onderwijskundige en opvoedkundige onderwerpen een beproefd recept. Enkele van die onderwerpen waren: De zedelijke opvoeding der kinderen (1789); De opleiding der jeugd in de scholen tot gezellige deugden (1791) Straffen en beloningen in de scholen ( 1794);Gebreken in de burgerscholen (1799)

De keuze van dit laatste onderwerp waarop inzenders hun visie op schrift konden stellen, geeft de strategie goed weer die de oprichters van het Nut voor ogen stond. De kwaliteit van het lager onderwijs moet omhoog door de gebreken van dat onderwijs weg te werken. Enerzijds door met name een verbeterde leesdidactiek, anderzijds door een fors accent te leggen op de ontwikkeling van het in hun ogen gewenste gedrag bij kinderen. Immers als de omgeving op een positieve en `natuurlijke' manier meewerkt, zal alles beter worden: kinderen waren volgens Betje Wolff en vele anderen immers goed van vertrouwen.

De oprichtingscirculaire Omdat de oprichtingbrief van het Edams genootschap een goed inzicht geeft in de beweegredenen van deze zo succesvol geworden commissie, citeren we de twee eerste aanvangszinnen.

`Elk weldenkend Nederlander, die een weezenlijk belang in den bloei en welstand van zijn vaderland stelt: die overweegt, wat een mensch, een christen aan zijne natuurgenooten, aan zijne medechristenen verschuldigd is, moet een teeder medelijden over den staat des gemeenen (= gewone) man in ons vaderland gevoelen. Onkunde in verscheiden nuttige wetenschappen heeft onder veelen onzer handwerkende landgenooten plaats (..).

Het zij nochtans verre van ons te denken, dat er onder de gemeenen handwerkslieden onzes vaderlands geene verstandige, braave en godsdienstige burgers en deugdzame christenen gevonden worden. De ondervinding spreekt in dit geval te duidelijk, dan dat wij hieraan zouden twijfelen, daar veelen onder hen ten voorbeelde en ter beschaaming van sommige rijken en vermogenden strekken'. Deze analyse leidt dan bij de oprichters tot de volgende conclusie: `Het is ons niet onwaarschijnlijk voorgekomen, dat deze onkunde en daar uit veel tijds voortvloeiende zedenloosheid onder den gemeenen man, en dus onder zeer nuttige leeden onzer maatschappij dikwerf meer uit onvermogen dan uit kwaadwilligheid kan voortkomen' (Gedenkboek, p. 27).

 Denkbeelden

Hier zijn we bij de kern van de beweegredenen van `de club van zes' uit Edam gekomen. Als onbeschaafdheid en kwaadwilligheid het gevolg zijn van onwetendheid, dan moet de onwetendheid bestreden worden en zal het kwaad vanzelf verdwijnen. Talloze initiatieven kwamen tot stand. In onderwijskundig opzicht dacht men vooral aan het op de markt brengen van `zedekundige' leesboekjes waarin talloze deugden werden besproken als betrouwbaarheid, dankbaarheid, eerbied, eerlijkheid, geduld, ijver, medelijden en voorzichtigheid.

Ook aan de didactiek van het voorbereidend en aanvankelijk Iéesonderwijs werd gewerkt. Kortom men dacht na over een goed onderwijsprogramma zowel op micro -als op macroniveau. Het nutsrapport Algemeene denkbeelden over het nationaal onderwis dat in 1798 in druk verscheen, heeft zelfs ten grondslag gelegen aan de onderwijshervormingen die na 1801 werden doorgevoerd.

 Betekenis

Als we alleen al kijken naar de activiteiten die de Maatschappij: tot Nut van 't Algemeen vanaf 1784 op haar conto heeft staan, dan is het niet overdreven om te stellen dat haar invloed nauwelijks kan worden onderschat. Behalve de betekenis voor het verhogen van het onderwijspeil, moet zeker gewezen worden op wat wel het `burgerlijk beschavingsoffensief werd genoemd. Zowel de materiële als de immateriële gebreken van grote delen van de toenmalige bevolking werden systematisch aangepakt. De burger moest leren sparen (nutsspaarbank), zich verzekeren tegen ziekten (nutsverzekering), leren stillezen (nutsleeszaal) en als kleuter op (nuts)bewaarscholen worden opgevangen. Leerkrachten ontvingen hun opleiding aan de nutskweekschool en konden voor bijscholing terecht op het nutsseminarium. Goede materiële voorzieningen zijn een onmisbare voedingsbodem om de jeugd op te leiden tot immateriële waarden als verdraagzaamheid, plichtsbesef en bovenal burgerschapszin. Anno 2002 geen overbodige luxe, dat schoot me al kuierende op het Nieuwenhuijze Plein in Edam te binnen.

 Literatuur:

G. W. Kernkamp, Jan Nieuwenhuijzen herdacht, Amsterdam 1906
Gedenkboek Maatschappij: tot Nut van 't Algemeen, 1784-1934, Amsterdam 1934
P.N. Helsloot, Martinus Nieuwenhuijzen, 1759 -1793, Amsterdam 1993.

Zakelijke info