Periodiek van de Vereniging Vrienden van het Nationaal Onderwijsmuseum

 


 


180103. Schoolgeschiedenis in beeld. Een normaalschool in het rijksmuseum door Bert Stilma

 As men zich de moeite getroost om het Rijksmuseum in Amsterdam heen te lopen, dan kijkt men aan de zijde van de Hobbemakade uit op een tuin. Deze tuin loopt pal langs de noord-oostvleugel van het Rijksmuseum; een vleugel waar medewerkers van dit museum via verschillende dienstingangen het imposante bouwwerk van architect en tekenaar dr. P.J. Cuijpers kunnen betreden.

Boven een van die ingangen staat het woord NORMAALSCHOOL. Een statige ingang met een voornaam  uitziende tympaanachtige decoratie. De wandeling om dit gebouw voortzettend, kwam ik terecht op het vernieuwde museumplein. Staande voor de bekende onderdoorgang van het rijksmuseum trof mij aan de linkerzijde en klein gebouwtje, dat in verband met de renovatie er nu wat verloren bijstaat. Is er een link te leggen tussen de gevelsteen ‘normaalschool’ en dit bijgebouwtje, een overgeplaatste theekoepel uit de achttiende eeuw? Mijn rondje vervolgend kwam ik bij de studiezaal annex bibliotheek en de aldaar verkregen informatie wil ik u niet onthouden.

 Normaalschool

Het woord normaalschool moeten we in verband brengen met de Rijksnormaalschool voor Tekenonderwijzers en met de Rijksschool voor Kunstnijverheid, die beiden in 1881 werden ondergebracht in het toen nog niet voltooide Rijksmuseum. Legde de tekenschool zich uitsluitend toe op het tekenonderwijs, de rijksschool voor kunstnijverheid besteedde ook aandacht aan het boetseren en beeldhouwen. Het visitekaartje van de architect Cuijpers kwam in 1885 gereed en werd toen voor het publiek geopend.

De onder de inspirerende leiding van W.B.G. Molkenboer opgerichte tekenschool startte in 1881 met 15 leerlingen (waaronder 7 dames) en de kunstnijverheidsschool met 4 leerlingen. Op de bovenste verdieping van het nog niet voltooide bouwwerk van Cuijpers waren enkele lokalen beschikbaar, die via de zij-ingang aan de Hobbemakade bereikt konden worden. Deze tekenschool was een vierjarige dagopleiding, die opleidde voor docent tekenen in het voortgezet onderwijs. Of anders gezegd, deze opleiding was een voorloper van de huidige lerarenopleidingen voor een eerste of tweede graadsbevoegdheid. Werd het woord ‘nor-maalschool’ in de negentiende eeuw vooral in verband gebracht met de kweekschool voor het leerkrachten in het lager (primair) onderwijs, Molkenboer mikte duidelijk op het middelbare (secundair) onderwijs.

Deze tekenschool groeide allengs uit en werd vanwege de locatie op de bovenste verdieping ook wel de 'hoogste' kunstschool van Nederland genoemd. De normaalschool werd later omgedoopt in het Rijksinstituut tot Opleiding van Tekenleraren, dat tot 1937 in het hoofdgebouw ondergebracht was. Nadien werd een houten loods in de tuin de nieuwe locatie tot de jaren zestig. Om de cirkel direct maar rond te maken: vanaf 1966 moeten we spreken van de Rietveldacademie; een opleiding die, zoals men weet, tot op de dag van vandaag nog bestaat en thans is gevestigd aan de Frederik Roeskestraat in Amsterdam-Zuid. Deze academie is nu een Hogeschool voor beeldende kunst en vormgeving.

 Locatie

Waarom werd deze school ondergebracht binnen de muren van het rijksmuseum? Voordat we op deze vraag een antwoord geven, staan we eerst even stil bij  de positie van het tekenonderwijs in de negentiende eeuw. In de bekende schoolwet voor het lager onderwijs uit 1806 wordt het tekenonderwijs niet genoemd. Pas in de wet van 1857 wordt het tekenen als vak voor het uitgebreid lager onderwijs (ulo/mulo/mavo) genoemd en in het lesrooster opgenomen. Voor de wet op het middelbaar onderwijs uit 1863 gold hetzelfde. Pas in de lagere schoolwet uit 1889 wordt het tekenonderwijs in het vakkenpakket vermeld. Echter waar haalde men de tekenleraren vandaan? Een tekenakte werd door de overheid verplicht gesteld, wilde men tenminste al bevoegd docent benoemd worden in het middelbaar onderwijs. Voor leerkrachten die werkten in het lager onderwijs was geen aparte tekenbevoegdheid verplicht. Hoe moest aan de opleiding voor een tekenakte, bestemd voor docenten in het middelbaar onderwijs, vorm gegeven worden? De reeds als tekenleraren functionerende docenten sloegen de handen ineen en richtten de Nederlandsche Vereeniging voor Teekenonderwijs op. In 1880 gaven zij de wens te kennen om een kweekschool op te richten en bovengenoemde vereniging richtte zich met dit verzoek tot de regering. De overheid stelde een commissie in en onder leiding van Molkenboer werden door de commissieleden verschillende studiereizen naar het buitenland ondernomen om daar hun licht op te steken. De toenmalige minister W. Six van Binnenlandse Zaken kon zich met name in de Engelse oplossing vinden om museum en school (letterlijk) met elkaar te verbinden. In Londen herbergde The South Kensington Museum namelijk een tekenopleiding. De aan de stadhouderskade gelegen bibliotheek, die gecombineerd was met het prentenkabinet, had nog een tweetal lokalen over en zo is het in 1881 tot een - vergeef ons het woord - museumtekenschool gekomen. Regeren was ook toen vooruitzien.

 Opleidingspraktijk

Hoe werd er op de tekenschool lesgegeven? Deze vraag leverde minder speurwerk op omdat Molkenboer in zijn hoedanigheid als directeur van deze school een geschrift heeft nagelaten: De eerste 25 jaar uit de geschiedenis van een Amsterdamse Kunstschool,1881-1906 (1906). Hoogstwaarschijnlijk heeft hij ook de hand gehad in de samenstelling van het in 1911 verschenen Reglement voor de Rijksnormaalschool voor teekenonderwijzers.Om te beginnen hadden de leerlingen 33 lesuren per week en de docenten waren bepaald niet de eerste de besten. Zo kregen zij stijl- en ornamentenleer van Cuijpers in eigen persoon. Verder verzorgde de bekende J. Versluijs het vak meetkunde. Het vak ontleedkunde stond uiteraard ook op het programma omdat  kennis van de menselijk anatomie (en geraamte) als een voorwaarde werd gezien om tot goede schetsen van het menselijk lichaam te komen. Het kunnen tekenen in perspectief c.q. het maken van doorsnedes werd ook beoefend en wel onder de naam doorzichtkunde. Verder stonden er op de zolders van het inmiddels geopende rijksmuseum talloze teken- en pleistermodellen. Vanaf 1908 kon men ook in een voormalige theekoepel zich in de tekenkunst  uitleven. We doelen op het gebouwtje dat er na de renovatie van het museumplein nu wat verloren bijstaat. Nog net in de tuin maar daar is ook alles mee gezegd. Deze achttiende-eeuwse theekoepel stond oorspronkelijk aan de Vecht. De leeftijd om tot deze tekenacademie te worden toegelaten was gesteld op 17/18 jaar en de toelatingseisen moeten fors geweest zijn. Men liet dus niet zomaar iedereen toe. Wat mij, als jarenlange stagebegeleider van aanstaande leerkrachten, natuurlijk interesseert is de praktijkcomponent van deze tekenschool. Welnu, die ontbrak niet. Ik moet me sterker uitdrukken: de praktische component van het lesgeven was nadrukkelijk aanwezig. Zo stond er in de tuin van het rijksmuseum een houten loods. In die loods werd in de avonduren aan kinderen van 11 tot 14 jaar lesgegeven door de studenten van deze normaalschool; de leeftijdsgroep aan wie de studenten in hun toekomstig beroep als docent ook les zouden gaan geven. Deze praktijkoefeningen in lesgeven vonden in de wintermaanden van 18.00 uur tot 20.00 uur plaats en in de maanden april en mei van 19.00 uur tot 21.00 uur.

Uiteraard had de visie op tekenonderwijs van onder andere onderwijskundige beleidsmakers van rond 1900 invloed op de inhoud van het onderwijs van deze tekennormaalschool. Grappig is het om te constateren dat in eerste instantie aan het maatschappelijk nut van tekenen werd gedacht. Timmerlieden moesten objecten goed kunnen natekenen en doorsneden van woningen kunnen lezen en deze zo nodig via tekeningen kunnen wijzigen. Ambachtslieden konden hun vak niet goed uitoefenen als zij de tekenkunst niet beheersten. Bij het vak tekenen werd dus vooral aan technisch tekenen gedacht. Pas later werd op de esthetische waarde gewezen. Vandaar dat kopiëren zo belangrijk werd gevonden en tegen de opvattingen van de reformbeweging argwanend werd aangekeken. De reformbeweging van omstreeks 1900 was ten aanzien van het tekenonderwijs de mening toegedaan dat de fantasie en de individuele creativiteit van het kind het uitgangspunt van de tekenles diende te zijn. Daarmee keerde deze beweging zich tegen het gebruik van uniforme kopieermodellen die zo natuurgetrouw mogelijk door de hele klas moesten worden nagetekend. Kinderen laat je met hun beide vrije armen schilderen in plaats gebogen op de banken te laten zitten. De reformpedagogen wilden het nauwkeurige potlood om iets na te tekenen vervangen door het vrijere penseel. Afgaande op de gangbare literatuur uit die tijd kwamen de deskundigen er niet helemaal uit. Wat is ontwikkelingspsychologisch en onderwijskundig gezien verantwoord tekenonderwijs? Wellicht geeft de 21e eeuw ons uitsluitsel over deze interessante vraag. Het zou helemaal leuk zijn als dit antwoord zou komen uit de koker van de afdeling educatie van het Rijksmuseum.


 

Zakelijke info