Periodiek van de Vereniging Vrienden van het Nationaal Onderwijsmuseum

 


 


150204. Schoolgeschiedenis in beeld De zeven vrije kunsten in Florence door Bert Stilma

 Een ieder die voor het eerst Toscane in Italië bezoekt, raakt onder de indruk van het geweldige aanbod aan kunstschatten. Niet in de laatste plaats geldt dit voor de cultuurstad bij uitstek Florence. Komend op 'het' domplein, wordt men verrast door een drietal gebouwen, te weten de Dom Santa Maria del fiore, het Baptisterium San Giovanni en de losstaande klokkentoren, de Campanile. Reeds in 1334 is men onder leiding van de bouwmeester Giotto begonnen met deze beroemde klokkentoren. Toen Giotto in 1337 overleed was alleen de eerste verdieping van de toren gereed. Pisano en later Talenti bouwden in de karakteristieke kleuren wit, groen en rood de toren af in 1359. In plaats van de geplande 112 meter is deze (niet scheef staande) toren 84 meter hoog geworden. In de onderste twee verdiepingen, of beter gezegd lagen, zijn nissen aangebracht die zijn voorzien van prachtige gebeeldhouwde reliëfs. In de onderste laag bevinden zich in zeshoekige vorm voorstellingen van de geschiedenis van de mensheid, in het bijzonder haar (nederige) werken met de handen (artes minores). Ook is aangesloten bij de geschiedenis van de zonen van Káin c.q. de kleinkinderen van Adam en Eva: Jabal als eerste tentenbouwer, Jubal als eerste lier‑ en fluitspeler en Tubalkaïn als eerste smid. Op de tweede verdieping zijn uitbeeldingen te zien van de zeven planeten, de zeven deugden, de zeven sacramenten èn van de zeven vrije kunsten, de zogenoemde septem artes liberales. In verband met de luchtvervuiling zijn de originelen nu te bezichtigen in de voormalige werkplaats (loge) achter de Domkerk, thans Dommuseum geheten (Museo dell'Opera del Duomo).

De befaamde kunsthistoricus Burckhardt was de mening toegedaan dat deze toren een compleet encyclopedisch programma van de mensheid omvatte. Uit dat veelomvattende programma hebben wij gekozen voor het reliëf GRAMMATICA, ontworpen door Luca della Robbia. Op bijgaande foto onderwijst een schoolmeester twee kinderen (jongens). De kinderen zijn ‑ in tegenstelling tot hun leermeester ‑ blootshoofds en blootsvoets en luisteren aandachtig naar wat hun leraar uitlegt. De typering van een éénrichtingsverkeer lijkt hier op zijn plaats.

Wat hield dat vak grammatica als onderdeel van de zeven vrije kunsten nu precies in? Mede puttend uit de dissertatie van Harm Klifman kwamen we het volgende te weet. Reeds in de klassieke oudheid hield men zich bezig met de filologie. De grammatica als taalbeschrijving hield zich vooral bezig met de letter (orthografie), de lettergreep (prosodie), de woordsoorten (etymologie) en met de woordgroepen (syntaxis). In Griekenland werd het correct leren spreken als een belangrijke voorwaarde gezien om deugdzaam te denken en te handelen. In de middeleeuwen is er, mede onder invloed van Karel de Grote en diens 'onderwijsminister' Alcuin, sprake van een opbloei van de zeven vrije kunsten waarvan de grammatica de eerste was. De overige zes kunsten waren: de dialectica, de retorica, de aritmetica, de geometrica, de musica en de astronomia.

De eerste drie vrije kunsten, het trivium genoemd, betreffen de taal: in de allereerste plaats moet men goed, d.w.z. correct, kunnen spreken (grammatica), voorwaarde om goed te kunnen betogen, te redeneren, zo men wil te disputeren (de dialectica) teneinde voortreffelijk te kunnen spreken (de retorica). Het quadrivium omvat de vier vakken van het getallen en van de grootheid:het kunnen (be)rekenen in de bouwkunst bijvoorbeeld, maar ook het kunnen uitrekenen van de feestdagen op de kalender (aritmetica), kennis van de aarde (geometria), kennis van de maanstanden en van de planeten (astronomia) en enige kennis van de muziekleer zoals toonladders en intervallen (musica). Men spreekt van 'vrije' kunsten omdat in de oudheid de slaven van deelname aan deze studies waren uitgesloten. Interessant is te vermelden dat diverse handboeken onze bekende indeling in á en f3 wetenschappen terugvoeren naar het trivium en quadrivium. Dat de grammatica als het belangrijkste vak werd gezien, moge eveneens blijken uit de symbolische voorstellingen van het trivium: de grammatica zaait het zaad, de molenaar gebruikt de opbrengst (retorica) en de bakker bakt er 'logisch' brood van (logica). Zonder zaad geen brood.

Wat is de invloed van de grammatica geweest op de Hollandse scholen in de middeleeuwen en in de renaissance? Afgaande op bewaard gebleven lesroosters en schoolreglementen werd in de eerste drie leerjaren van de Latijnse scholen voornamelijk grammatica gegeven en daarna de dialectica en de logica. In de renaissance komt het trivium onder druk te staan. De opkomst van de landstalen in West‑Europa is een belangrijke oorzaak geweest dat het Latijn als volkstaal geleidelijk aan wordt verdreven. Als internationale wetenschapstaal blijft het nog wel gangbaar. De humanisten uit de 16de eeuw menin dat kennisneming van de klassieken zal leiden tot een verheffing van het peil van het volk. Maar dan moeten deze klassieke wijsheden wel eerst toegankelijk gemaakt worden in de eigen landstaal. Zo verliezen de dialectica en de logica de band met de communicatietheorie en nestelen zij zich in de abstracte wetenschapsleer. Voor de grammatica geldt mutatis mutandis hetzelfde; er verschijnen in de diverse landstalen talloze spellingsboekjes waar de daarvoor geldende grammaticale regels worden uitgelegd. Een voorbeeld uit ons eigen taalgebied is de " Voorreden van de noodigh ende nuttichheit der Nederduytscher taelkunste" uit 1568. En in 1585 verschijnt bij de bekende uitgever Plantijn in Antwerpen een " Ruygh‑bewerp van de redenkaveling, ofte nederduytsche dialectike". Zou het woord redekavelen in de betekenis van redeneren, redetwisten hier zijn oorsprong vinden?

 Literatuur

H. Klifman Studies op het gebied van de Vroegnieuwnederlandse triviumtraditie (ca. 1550‑ca. 1650), Dordrecht 1983.

K. Zimmermanns Florence, De Bilt 1991.

 

Zakelijke info