| |
120407. Schoolgeschiedenis in beeld Theo Thijssen (1879‑1943) Peter Paul de
Baar
Op de Amsterdamse Lindengracht, bij de hoek met de
Brouwersgracht, staat dit prachtige monument voor de schrijver, onderwijzer,
vakbondsman en politicus Theo Thijssen (1879‑1943). Het is gemaakt door beeldend
kunstenaar Hans Bayens en stelt een zwaar besnorde onderwijzer voor, zittend op
de rand van een schoolbank waarin een jongen van een jaar of tien, twaalf zit te
schrijven. Dat dit beeld hier kwam is, behalve aan Bayens, vooral te danken aan
wijlen Geert van Oorschot, de legendarische stichter van de gelijknamige
uitgeverij. Hij raakte enthousiast over een schetsje dat Bayens hem liet zien en
bracht een comité van Thijssen‑fans bijeen, bestaande uit de schrijvers Remco
Campert, Simon Carmiggelt en Gerben Hellinga (schrijver van het toneelstuk Kees
de jongen, 1970), en als secretaris/penningmeester de neerlandicus Rob
Grootendorst, auteur van de tot nu toe uitvoerigste levensbeschrijving van Theo
Thijssen (1976). Zij wisten in rap tempo de benodigde f. 70.000,‑ in te zamelen,
waarna burgemeester Wim Polak het beeld onthulde op Thijssens honderdste
geboortedag, 16 juni 1979.
Een van de aardige aspecten van dit monument is dat je het
op allerlei manieren kunt bekijken. Kort voor de onthulling van het beeld
verklaarde Bayens (geboren in 1914) in een radio‑interview: 'Wat ik bedoeld heb
is de relatie tussen die onderwijzer, Thijssen dus, met de jeugd. Het is bijna
een vader van die jongen, voor mijn gevoel, maar het zou ook een leerling kunnen
zijn, of een figuur uit zijn boeken, bijvoorbeeld Kees de jongen En gesitueerd
op een schoolbank, die ik zo eenvoudig mogelijk wil houden, om niet in een
anekdote te vervallen, om het niet al te literair te maken. Wel simpel, iets van
die tijd, van die scholen rond 1900.' De opmerking over de vaderlijke relatie
van de onderwijzer‑figuur met de jongen inde schoolbank krijgt overigens extra
reliëf als we weten dat Bayens eigen zoon voor die jongen model zat.
Inderdaad is heel het leven en werk van Thijssen in dit
beeld samengevat. Als we in de bronzen schooljongen de hoofdpersoon van
Thijssens bekendste boek Kees de jongen (1923) mogen zien, dan schemert daarin
ook iets door van de jonge Theo Thijssen zelf. Later waarschuwde de schrijver
weliswaar meer dan eens dat we deze romanfiguur niet met hemzelf mochten
vereenzelvigen, maar toch zijn er heel wat frappante overeenkomsten. Net als
Kees Bakels, zoals de hoofdpersoon van het boek eigenlijk heet, groeide
Thijssen op in de Amsterdamse volksbuurt de Jordaan, dichtbij de Westertoren.
Hij werd in 1879 geboren op het adres Eerste Leliedwarsstraat 16 huis, achter de
schoenwinkel‑met werkplaats van zijn vader. Een tweede duidelijke overeenkomst
tussen de hoofdpersoon van Kees de jongen ‑ en die van Jongensdagen (1909) en
Het taaie ongerief (1932) ‑ is dat Theo Thijssens vader overleed toen Theo in de
hoogste klas van de lagere school zat. Zijn moeder begon daarna een
kruidenierszaak, met daaraan verbonden een depot van een naburige broodfabriek,
op Brouwersgracht 99, op een steenworp afstand van het beeld op de Lindengracht.
Die Brouwersgracht (hoewel niet met name genoemd) is het decor van Jongensdagen.
Dat boek is het enige dat Thijssen vóór kinderen schreef, al zou het feit dat de
staatsprijs voor kinderliteratuur naar Thijssen is vernoemd, wat dat betreft
misverstand kunnen wekken. Erg onterecht is die vernoeming echter niet, omdat
Thijssen wel een invloedrijk criticus van kinderboeken was, vooral in het door
hem opgerichte rebelse onderwijzersblad De Nieuwe School (1905‑1917).
In de figuur van Kees wilde Thijssen een psychologisch
portret geven van de jongen van een jaar of elf, twaalf, op het breukvlak tussen
kindertijd en puberteit, voortdurend pendelend tussen werkelijkheid en
fantasie. Kees droomt voortdurend ontdekt te worden als geniaal schermer,
schaker of violist en om het contrast zo sterk mogelijk aan te zetten schetste
Thijssen Kees' realiteit zo troosteloos mogelijk: vandaar dat hij niet alleen
Kees' vader jong liet sterven, maar Kees ook voortijdig de school liet verlaten.
(Hij wordt jongste bediende bij theehandel Stark & Co.)
Dat laatste element was nu eens niet autobiografisch, want
Theo Thijssen mocht wel (met een beurs) 'doorleren', aan de Rijkskweekschool in
Haarlem. In 1898 kreeg hij, 19 jaar oud, zijn eerste onderwijzersbaantje, in
Amsterdam‑Oost. Het langst (van 1905 tot 1921) werkte hij op openbare lagere
school Nummer 104 in de Tweede Boerhaavestraat, naast het Oosterpark. Die school
staat duidelijk model voor de school van meester Staal, de ik‑figuur in
Schoolland en De gelukkige klas. In Staal herkennen we een onderwijzer zoals
Thijssen zelf wilde zijn ‑‑ en blijkens herinneringen van oud‑leerlingen ook in
hoge mate was. Een
schoolmeester die eigenlijk weinig ziet in 'akten‑jagerij',
om hogerop te komen, maar zijn werk serieus neemt, en aan geen enkele autoriteit
meer waarde hecht dan aan zijn eigen ervaring en de respons van zijn eigen
(gelukkige) klas. Ook in De Nieuwe School en latere geschriften zette Thijssen
zich fel af tegen formalistische schoolopzieners met hun starre lesroosters,
bemoeizuchtige 'ambulante' schoolhoofden (dat wil zeggen: zonder eigen klas),
tegen wereldvreemde hoogleraren pedagogie en boekjesschrijvende
oud‑hoofdonderwijzers zonder ervaring met de praktijk op 'volksscholen', en
tegen zedeprekerige kinderboekenschrijvers en ‑schrijfsters ‑ vooral epigonen
van Jan Ligthart als Ida Heijermans en Nellie van Kol. Met de oudere
onderwijsvernieuwer Ligthart had Thijssen (op afstand) een haat‑liefde
verhouding. Ze waren beiden opgegroeid in de Jordaan (waarover ze beiden
prachtige, wederzijds gewaardeerde jeugdherinneringen schreven) en ze deelden
hun levendige interesse in de individuele leerling. Maar naar Thijssens, smaak
was het Haagse schoolhoofd Ligthart (die onder meer prinses Juliana lesgaf) te
veel een establishment‑figuur en een zweverige moralist geworden, al viel hij
nog reuze mee vergeleken met zijn dweperige volgelingen. Desgewenst kunnen we in
het monument op de Lindengracht dus ook meester Staal en bijvoorbeeld leerling
Fokkie Goosens zien.
Afgaand op het formaat van zijn kuif en snor is Thijssen
echter gemodelleerd naar foto's uit de jaren dertig, toen hij allang geen
onderwijzer meer was. In 1921 verliet hij namelijk definitief zijn school om
bezoldigd bestuurder te worden van de Bond van Nederlandsch Onderwijzers. Zijn
belangrijkste taak werd de redactie van de bondsbladen, waarin de meeste van
zijn romans (waaronder ook Het grijze kind, dat zijn eigen favoriet was) als
feuilleton verschenen vóór ze in boekvorm uitkwamen. Daarnaast werd hij in de
jaren dertig onderwijsspecialist van de Sociaal‑Democratische Arbeiderspartij (SDAP;
voorloper van de PvdA) in de Amsterdamse gemeenteraad en de Tweede Kamer. Ook
daar vocht hij voor kleinere klassen en meer waardering voor het
onderwijzerschap, en vertolkte hij het ideaal dat zo prachtig is verwoord in het
slot van De gelukkige klas: 'M'n heerlijke, lieve, lastige stel, ik weet
eigenlijk maar één ding: de jaar of wat dat ik jullie heb en dat jullie mij
hebben, behoren wij enkel maar een gelukkige klas te zijn. En de rest is nonsens
hoor, al zal ik dat jullie nooit zeggen'.
Begin 1995 wordt in Thijssens geboortehuis, Eerste
Leliedwarsstraat 16 Amsterdam, een bescheiden Theo Thijssen Museum geopend. Er
zullen vele boeken, manuscripten, foto's, brieven, knipsels etc. van en over
Theo Thijssen te zien zijn, plus enige persoonlijke bezittingen. In tijdelijke
tentoonstellingen wordt extra aandacht gegeven aan o.a. het onderwijs in
Thijssens tijd, de sociale geschiedenis van Amsterdam (m.n. de Jordaan) en
Thijssens plaats in de literatuur. Voor meer informatie: PP. de Baar, secr
Stichting Theo Thijssen, Rozengracht 168 D, Amsterdam, tel. 020 ‑6380274.
|