Periodiek van de Vereniging Vrienden van het Nationaal Onderwijsmuseum

 


 

 230306. VOOR DE JEUGD (XXVI) Maar ook voor meer bejaarde lezers door Frits Huiskamp

Alfred en Antonia, of de deugd beloond en de ondeugd gestraft

Deze keer is de beurt aan een boekje dat er op het eerste gezicht niet uitzonderlijk uitziet en geschreven is door een onbekend persoon die zich "een' kindervriend" noemt. Ik schenk er toch aandacht aan omdat het een van de eerste oorspronkelijk Nederlandse werkjes is dat in de gedaante van een sprookje verscheen.

In 1831 bracht de firma T.J. Wijnhoven Hendriksen te Rotterdam het boekje Alfred en Antonia uit. Deze zaak had al meer kinderboeken het licht doen zien, een twaalftal in totaal. Ze blijken alle te zijn gepubliceerd onder pseudoniem, of zonder enige auteursvermelding. Soms is "een Rotterdamse schoolmeester" de schrijver, soms "de schrijver der kinderlijke gebeden". De onderwerpen zijn altijd van godsdienstige of zedenkundige aard, op 2 prentenboekjes na. Eén boekje is nadrukkelijk bedoeld voor kostscholen en huisgezinnen. Een ander boekje is vertaald uit het Frans. Ik denk de plank niet ver mis te slaan als ik veronderstel dat de meeste deeltjes van dezelfde hand zijn, namelijk van een mij verder onbekend gebleven schoolmeester uit Rotterdam, hoewel enig speurwerk zijn naam opleverde: M. May van Vollenhove.

Wat maakt Alfred en Antonia nu zo bijzonder?

Bij nadere lezing betreft het hier een (weliswaar stuntelig geschreven ) sprookje. Daar hadden de lieve lezertjes in de eerste helft van de negentiende eeuw weinig ervaring mee. De dominees, pastoors en schoolmeesters van die dagen hadden geen geloof in de sprookjeswereld, die de kinderziel alleen maar schade zou berokkenen. Wel waren de fabels van De la Fontaine bekend, daar kon je tenminste nog wat van leren. De sprookjes van Moeder De Gans werden werden weliswaar gretig aangeschaft, maar met argusogen bekeken En toen in 1820 de eerste vertaling van de sprookjes van de gebroeders Grimm uitkwam werd dat boek door de critici in de grond gestampt als zijnde afkomstig van de praatjes van een oud wijf uit Thiiringen. Het werkje is hedentendage zo grondig verdwenen dat er slechts één exemplaar van over is dat voor een paar jaar tegen een gigantisch hoge een prijs door een verzamelaar gekocht werd.

Er was dus enige moed voor nodig om een eigen sprookjesverhaal uit te geven. Het kreeg dan ook enkele onderti¬tels mee, om de bedoeling duidelijk te maken: De Deugd beloond en de Ondeugd gestraft. Dat moest argwanende ouders geruststellen. Maar wat te denken van Eene Toover - en Riddergeschiedenis, uit den ouden Tijd? Iedereen was gewaarschuwd.

 Maar waarover ging het boekje nu eigenlijk?

In 34 bladzijden met 4 ingekleurde plaatjes krijgen we het verhaal te lezen van een Duitse Graaf en zijn gemalin de Gravin die een keurig leven leidden in verfijnde welstand, maar niet gezegend waren met nageslacht. Tot ze op zekere avond in hun paleiszaal benaderd werden door een persoon, die "volgens de wijze van dien tijd , doch geheel eenvoudig gekleed was: hij droeg een bruine rok en zwart ondergoed, en zijn haar was zoo als men toen algemeen droeg, doch geheel zonder zwier, opgemaakt". Hij vertelde het echtpaar dat ze zó braaf leefden dat hen een geschenk te wachten stond; binnen het jaar zouden zij in het bezit komen van twee allerliefste kinderen, een zoon en een dochter. "Nu zult gij lieve lezers zeker verlangend zijn om te weten wie die man was, dat hij zooveel voorspellen kon?" Het bleek dan te gaan om de tovenaar Merlijn, die weldoende door het land trok. Tegelijkertijd waarschuwt de schrijver ervoor dat brave mensen ook zonder tussenkomst van een tovenaar vervulde wensen tegemoet kunnen zien. Enfin, de kinderen kwamen en werden Alfred en Antonia genoemd. Ze kregen de beste opvoeding ter wereld en groeiden als zeer zedelijke wezentjes op en waren erg netjes en fatsoenlijk en zo. Ze speelden graag in een uitgestrekt bos aan de rand van het domein van hun ouders. Even verderop stond een ander kasteel waar een groot en machtig ridder, Roeland genaamd, woonde. Een onvriendelijk persoon, "boos en ondeugend , welke van zijne sterke krachten misbruik maakte, om andere lieden te kwellen of te mishandelen; hij ging altoos geharnast, met een' zwaren helm op het hoofd; in zijn hand droeg hij een' stevigen knods, voorzien van ijzeren punten,". Hij was zeer jaloers op het geluk van het grafelijk gezin, en had, ongehuwd zijnde, zijn oog laten vallen op de "uitstekende schoonheid der Gravin". Toen op een dag de kinderen weer aan de bosrand zaten te keuvelen, verscheen de Ridder plotseling en was hij kennelijk van zins hen te pakken. Dodelijk verschrikt vluchtten ze in de armen van hun ouders, die hen verder spelen in het woud verboden. Zo'n veertien dagen later zat de vader met zijn zoon in het prieel in een deugdzaam boekje te lezen, dat zo interessant was dat ze de tijd vergaten. Toen ze terugkwamen in het paleis was de hele omgeving in rep en roer: de gravin was verdwenen. Ze was niet teruggekeerd na een wandeling in het landgoed. Alle nasporingen bleven tevergeefs.

Drie weken gingen voorbij. De Graaf had natuurlijk aan enige betrokkenheid van de kwade buurman bij de verdwijning van zijn vrouw gedacht, maar deze heer gedroeg zich zo innemend en behulpzaam dat de verdenking vrijwel geheel verdween. De kinderen waren ten onrechte geschrokken bij zijn verschijning, gewapend en geharnast. Dat moest wel op een misverstand berusten.

Toen op een morgen de Ridder weer eens een bezoekje afstak, sloop Antonia het paleis uit om in het bos toch weer eens naar haar moeder te zoeken. Nauwelijks had ze de rand van het bos bereikt, of ze "hoorde op eene allererbarmelijkste wijze om hulp schreeuwen". "De ongelukkige Gravin was op eene allerbarbaarsche wijze aan een' boom vastgebonden; hare kleederen hingen los en achteloos aan het lijf; haar hoofd was ontbloot, en het haar hing in losse vlechten langs haren hals neder; op haar gelaat stonden de sporen van diep hartzeer en vreesselijk lijden te lezen". (zie illustratie) Antonia snelde toe, bevrijdde haar moeder en bracht haar naar de dichtstbijzijnde pachthoeve, omdat ze haar een confrontatie met de boze buurman wilde vermijden. Samen met de pachter "werd besloten dat hij, vergezeld met al zijne knechts, met schuppen en mestvorken gewapend, zich naar het Grafelijk lusthuis zouden begeven" om de Ridder een lesje te leren. Onder toezicht van de verbaasde Graaf takelden ze de Roeland zodanig toe, dat hij uitgeput neerzeeg. Hij werd in een donkere kelder geworpen. Uit zijn verklaring bleek, dat hij de Gravin op haar wandeling tegen haar wil had meegenomen om haar tot zijn vrouw te maken. Zij had zich echter zo verzet, dat hij haar aan een boom had vastgebonden om haar te laten doodhongeren. De Ridder stierf na gedane rechtspraak op het schavot.... En "zoo ziet gij hoe vroeg of laat, de deugd beloond en de ondeugd gestraft wordt". Alles is weer uitvoerig na te lezen in ons Blauwe Boekje, waarin de gekleurde prentjes het verhaal compleet maken. (zie p. 47)

 Ten slotte

Ten slotte zal ik maar niet verder uitweiden over dit mallotige verhaal, dat overigens spannend geschreven was en de lezertjes moet hebben doen huiveren. De dominees hadden wel gelijk met hun aarzeling om de jeugd met deze verhalen te confronteren. Wat heeft de schrijver trouwens vreemd in de geschiedenis rondgesprongen. Hij riep Merlijn, de tovenaar uit het volksverhaal De vier Heemskinderen weer tot leven, maakte een toespeling op Ridder Roeland uit het Roelandslied en liet het verhaal zich afspelen in een omgeving die aan het hof Van Lode-wijk XIV doet denken. Ons eerste eigentalige sprookje werd zo een wonderlijke soep, vervaardigd uit vreemde elementen. Het zou tot na het midden van de negentiende eeuw duren voor-aleer een echte Nederlandse sprookjes-schrijver zou opstaan. (Pastoor Henri Welters publiceerde in 1876 Limburgsche legenden, sagen, sprookjes en volksverhalen). Voorlopig moesten de kinderen het met Moeder de Gans en haar buitenlandse nazaten doen.

Zakelijke info