Periodiek van de Vereniging Vrienden van het Nationaal Onderwijsmuseum

 


 

210206 Wilhelm Hey, de dichter van funfzig fabeln fur kinder door Ftits Huiskamp

 Hebben jullie genoten van de Vertelseltjes bij moeders schoot, het blauwe boekje van J.J.A. Goeverneur. Ik beloofde daarbij in dit nummer van De School Anno iets meer te onthullen over de oorspronkelijke schrijver Wilhelm Hey. En belofte maakt schuld.

 Johann Wilhelm Hey werd geboren te Leina, een plaatsje bij Gotha (Thuringen) in het jaar 1789. Dit betekent dat zijn jeugdjaren zich afspeelden tegen een achtergrond van Napoleons veldtochten. Na het gymnasium te Gotha bezocht te hebben, zette hij zich met succes aan de studie theologie. In 1811 was hij uitgestudeerd en vertrok hij naar Appeltern bij Nijmegen om een drietal jaren als huisonderwijzer zijn kost te verdienen. In 1814 was hij weer terug in zijn thuisland, maakte daar een carrière als dominee en werd in 1827 predikant aan het hof van de vorst van Saksen-Coburg te Gotha. Daar moet hij beslist de laatste levensjaren van de oude Johann von Goethe hebben meegemaakt. Omdat zijn woning nog niet gereed was trokken hij en zijn vrouw een paar maanden in bij de dochter van zijn goede vriend, de uitgever Friedrich Perthes en haar vier kleine dochtertjes. Voor hen schreef hij een hele serie fabeltjes en gedichtjes. Hij schijnt een zeer bescheiden mens te zijn geweest, die geloofde in huiselijkheid, rust, geen misbaar en vooral ernstige godsdienstigheid. Later zijn we zijn wereld een naam gaan geven: de Biedermeiertijd.(*) De mensen hadden na al die oorlogen behoefte aan een kalme leefomgeving, zonder grote uitspattingen. Het zal wel duidelijk zijn dat de familie Perthes in zijn nopjes was met zo'n oom en de uitgever stuurde de met de hand geschreven versjes naar een kennis van hem in Hamburg met het verzoek ze te laten illustreren, er een bundeltje van te maken en het vervolgens uit te geven. De steentekenaar Otto Speckter werd aan het werk gezet en één der beroemdste duitstalige kinderboeken Funfzig Fabeln fair Kinder kwam in 1833 op de markt. Twee jaar later verscheen een vervolg Noch funfzig Fabeln fur Kinder'.(In mijn vorige stukje deed ik het voorkomen of deze Duitse uitgaven net zoals de Nederlandse in 4 deeltjes verschenen. Dat was dus niet zo. Pas J.J.A. Goeverneur knipte ze in vieren).

Inmiddels was Wilhelm Hey verhuisd naar Ichtershausen, een stadje in de buurt, na zijn benoeming tot superintendant en schoolopziener. Hij leefde daar verder in onopvallendheid en maakte zich zeer geliefd door het stichten van een volksbibliotheek, waarvoor hij zelf de boeken kocht en ze inbond. Grote waardering had men ook voor zijn hulp bij de oprichting van een dorpsspaarbank. Toen hij in 1854 overleed besloot de familie Perthes jaarlijks te zijner ere 100 Taler te schenken voor het onderwijs aan begaafde leerlingen van de armenschool. Pas in 1933, toen Hitler aan de macht kwam, werden deze schenkingen gestaakt

Ham.    Braadworstje, ginder in de pan, Wat lekkre lucht verspreidt gij daar! Mijn neus jeukt er warempel van En heel de keuken riekt ernaar. Braadw. Zoo, is die lucht wat naar uw smaak? Nu, hamlief, dat doet mij vermaak, Schoon `k, onder ons, bekennen moet,

Iets over Het laatste boekje Dit is het vierde deeltje dat Goeverneur bewerkte en dus het laatste gedeelte van Noch funfzig Fabeln fur Kinder. eze gedichtjes verzon Hey toen hij eigenlijk niet zo veel zin meer had. Er ontstonden rare versjes als HAM EN BRAADWORST en hij begon zich te herhalen. Gelukkig trok Speckter zich daar niets van aan en vervaardigde zoals altijd de leukste prentjes. En Goeverneur, de vertaler deed zijn best en zo kwamen er toch nog weer aardige versjes als DE HOND EN DE RAAF Hond. Hei, Raaf, hei schelm, hei zwarte dief! Waar sleept ge daar mijn vlees naar toe? Raaf. Stil, wees zo boos niet, Hondje lief, Elk mag wel weten, wat ik doe; `k Ben dienaar van de politie, En als ik ergens dieven zie, Dan moet ik die gevangen krijgen, En wat zij diefden, blijft mijn eigen. Wees dus maar stil en wel te vree, Of `k neem u zelv' naar 't rasphuis mee. De slimme Raaf heeft vast gelogen En d'arme Hond geducht bedrogen, Maar deze heeft toch niet geklaagd. Misschien heeft hij dat niet gewaagd, Opdat het niet aan 't licht zou komen, Van waar hij-zelf 't vlees had genomen. (Enigszins door mij bewerkt. FH)

Tot slot een nog altijd veel gezongen liedje van Wilhelm Hey. Probeer het maar eens te vertalen! Weiszt du wieviel Sternlein stehen? An den blauen Himmelszelt? Weiszt du wieviel Wolken gehen Weithin uber alle Welt? Gott der Herr hat sie gezahlet, Dass ihm auch nich eines fehlet An der ganzen groszen Zahl.(2x) Weiszt du wieviel Miicklein spielen In der heiszen Sonnenglut? Wieviel Fischlein auch sich kuhlen In der hellen Wasserflut? Gott der Herr rief sie mit Namen Dass sie all ins Leben kamen Dass sie nun so fráhlich sind, (2x) Weiszt du wieviel Kindlein friihe Stehn aus ihren Bettlein auf? Dass sie ohne Sorg und Muhe Frbhlich sind im Tageslauf? Gott im Himmel hat an allen Seine Lust, sein Wohlgefallen, Kenut auch dich und hat dich lieb (2x) Wat een lieve, aardige man moet Onkel Wilhelm zijn geweest!

(*) In 1870 verscheen een reeks komische versjes Gedichte des SchwCibischen Schullehrers Gottlieb Biedermaier und seines Freundes Horatius Treuherz, waarin de minkukeligheid en de sentimentele huilerigheid van een schoolmeester belachelijk werden gemaakt. Deze karikatuur gaf de naam aan de Biedermeiertijd, zo tussen 1815 en 1850.

  (Inmiddels heeft André Deckers een bezoek gebracht aan Ichtershausen, waar hij in de oude pastorie de heer Schropfer ontmoette. Deze bewaakt de nagelaten geschriften van Wilhelm Hey. In een volgend nummer van De School Anno vertelt hij over zijn belevenissen.)


 

Zakelijke info