Periodiek van de Vereniging Vrienden van het Nationaal Onderwijsmuseum

 


 

200406. Voor de jeugd (XV) Maar ook voor de meer bejaarde lezers. Willem en Koosje door Frits Huiskamp

Er was er eens een land dat boordevol goud en auto's zat. Er woonden trouwens ook veel mensen, wel zestien miljoen. Van buiten de grenzen kwamen Turken, Spanjaarden, Surinamers. Ja ze kwamen uit te hele wereld om te komen werken en veel euro's te verdienen. Meer dan 80 leefde in de steden en maar 20 % op het platteland (zoals ze dat noemden. Het hele land was eigenlijk plat. Als je in een hoge toren klom kon je dat goed zien). De mensen bleven niet gewoon thuis zitten, maar ze reisden iedere dag naar hun werk. Dat deden ze met de trein, de tram, de bus en heel vaak met hun eigen auto. Zo werd het overdag overal erg druk. Op de wegen stonden de voertuigen langdurig stil en in de openbare vervoermiddelen stonden en zaten de mensen als haringen in een tonnetje. Als iemand op je tenen ging staan en je zei er wat van, dan kreeg je een lel. Op de wegen staken mensen een rare vinger op om anderen te beledigen en iedereen voelde zich ongelukkig en verlangde slechts één ding: 's avonds naar de televisie staren om te zien wie er nu weer een klap gekregen had of nog erger, doodgeslagen of doodgeschopt of doodgestoken of doodgeschoten was. Doodgaan was abnormaal.

Men was van mening dat er iets aan gedaan moest worden. Er kwam veel blauw op straat, er werden gevangenissen gebouwd en men vond dat de jeugd een lesje moest leren. Per slot van rekening leerde je op jeugdige leeftijdje goed te gedragen. Op de televisie verschenen goedbedoelde berichten. Er kwam geen reclame meer voor op tabak, drank en drugs. De oudere bestuurders gingen allemaal naar huis en de jongere politici moesten het land verder schoondweilen.

Tweehonderd jaar geleden was dat land arm en leeg. Er woonden maar heel weinig mensen, zo'n kleine twee miljoen. Van buiten de grenzen kwamen elke zomer arbeiders om bij de oogst te helpen en die gingen daarna weer naar hun eigen streek. Meer dan 80 % leefde in dorpjes en gehuchten en maar 20% in de meestal kleine stadjes. Het hele land was plat (Als je een hoge toren zou bouwen en daar in zou klimmen kon je dat zelf zien. Maar er was nog geen hoge toren). De mensen verdienden hun geld door thuis te blijven en daar kleren te maken, brood te bakken en koeien te melken. Sommigen verdienden hun kostje door met schepen te varen en dingen op te halen en weg te brengen, maar de meeste mensen kwamen niet verder dan een 10 kilometer of zo. Als ze weg wilden dan moesten ze maar lopen of op een paard een eindje rijden. Rijke mensen konden met de trekschuit of per diligence enorme tochten maken van wel 100 kilometer of meer. Overal stapelde het vuil zich op, er waren nog geen riolen, en men kneep de neus dicht tegen de stank. Buiten was het stil en rustig, maar men was bang dat het ver van huis gevaarlijk was. Struikrovers, spoken, heksen en ontvluchte moordenaars loerden op je en daarom bleef je in je eigen buurtje. Doodgaan was doodnormaal.

Men was van mening dat alles zo blijven moest zoals het was. De dominee, de pastoor, de burgemeester en de onderwijzer hadden tot taak de jeugd kalm en rustig te houden. Men had respect voor de oudere bestuurders en deelde hun mening dat opvoeding tot deugdzaamheid het begin van alle goeds was. Voor de kinderen verschenen steeds meer boeken, waarin ze konden lezen hoe fijn het was om braaf te zijn.

Wat een lange inleiding voor het boekje dat ik vandaag onder jullie aandacht breng: Willem en Koosje, of de dankbare en weldoende kinderen, eerre leerzame geschiedenis voor de lieve jeugd. De titel zegt al genoeg. De onbekende schrijver heeft een bedoeling: deugdzaamheid aan te kweken. De aardige gekleurde plaatjes (zie blz. 35) geven een beeld van het oude land. Rust en kalmte, huiselijkheiden vlijt stralen je tegemoet. Het verhaal is een beetje ingewikkeld. De ouders van Willem en Koosje gaan dood en de kinderen worden verder opgevoed door een brave buurman en zijn vrouw. Ze gaan trouw naar school, verrichten goede daden en later wordt Willem ingewijd in het landbouwersvak. Willem redt bij een brand een kind en de schrijver verzucht: "Door deze en meer andere blijken van hulpvaardigheid en menschenliefde, verwierven Willem en Koosje zich de achting van alle inwoners van het dorp, en ook van Hem, welke al onze daden ziet, bleef het niet onbekend". Toch zouden de jongelui het niet verder kunnen brengen dan als boerenknecht en dienstmeisje, als niet een broer van hun vader uit het niets opduikt. Deze heeft een aardig centje verdiend, is kinder

loos en geeft zijn neef en nicht een lap grond met een eigen woninkje cadeau. De schrijver kan het tot slot niet laten en pompt het er bij zijn lezertjes in: "Behagen u Willem en Koosje, in hunne menschlievende hulpbetooning, in hunne dankbaarheid en uitoefening van weldadigheden, tracht zulks dan in uwen kring, daar, waar zulks te pas mocht komen, na te volgen: zijt gij ook, als zij, godsdienstig en deugdzaam, en gijlieden kunt staat maken, dat dit alles, het zij vroeg of laat, zal beloond worden".

Het land waar dit alles zich afspeelt en afspeelde is, goed geraden, ons eigen stukje wereld: Nederland. Toen en nu waren er goedwillende lieden die zich zorgen maakten over de samenleving. Vroeger werden de kinderen per boek geïnstrueerd, nu per televisie en internet. Lang leve de jeugd!
 

Zakelijke info