|
|
Er was eens een boekhandelaar in Amsterdam en hij heette J. Hazeu Corneliszoon. Over hem gaat dit stukje en over een boekje dat hij schreef onder de titel Leerzame Gesprekjes, of de Vlijt der Kinderen opgewekt. Ik koos dit werkje omdat het er zo aardig uitziet; mooi gedrukt met heel fraaie gravures. Johannes Hazeu Corneliszoon werd in 1754 te Schoonhoven geboren, waar hij zich in zijn jonge jaren bekwaamde in het vak van boekdrukker. Later verhuisde hij naar Edam en leerde daar een Amsterdams meisje kennen: Henrica Bakker. Zij was de dochter van een boekdrukker en - handelaar uit onze hoofdstad. Dat kwam natuurlijk goed uit, beiden hadden verstand van het boekenvak 4 n schoonvader kon hem met raad en daad bijstaan. Ze trouwden in 1791 en Johannes begon een eigen zaak te Amsterdam In datzelfde jaar werd hij lid van het Amsterdamse boekverkopersgilde. Hij raakte geďnteresseerd in de denkbeelden van bekende moderne schrijvers over de opvoeding van kinderen. Hij was een gelovig protestant en voelde een drang om zijn medemens te doordringen van deugdzaamheid en een zuiver leven. Hazeu nam zelf de ganzenveer op en zette de hele Heidelbergse Catechismus op rijm. Nu moetje weten dat deze Catechismus heel lang geleden in de Duitse plaats Heidelberg was geschreven door twee predikanten. Dit leerboek bevatte 52 kleine hoofdstukjes in vraag - en antwoordvorm. Als een dominee elke zondag een hoofdstukje voorlas en het behandelde, dan was hij precies in één jaar klaar. Hazeu kwam op het denkbeeld voor de kerkgangers iets nieuws te brengen en schreef: De Heidelbergsche Katechismus in 52 Gezangen. Dit werk uit 1790 had een enorm succes. Nog vijftien jaren later werden ze in veel kerken door de gemeenteleden gezongen. Deze bijval inspireerde hem tot het schrijven van talloze boeken, zowel voor kinderen als voor volwassenen, allen getuigend van een vast en ernstig Godsvertrouwen. Ook in 1790 verscheen de eerste druk van, zoals hij dat in de toenmalige spelling schreef: Leerzame Gesprekjens, of de Vlyt der Kinderen opgewekt. Het verscheen oorspronkelijk in twee deeltjes en er zouden tot 1824 liefst tien drukken volgen. Hij liet het boekje drukken bij zijn schoonvader en liet het uitgeven door een bevriende boekhandelaar Willem van Vliet. Hazeu wist dat een kinderboek er aantrekkelijk uit moest zien, omdat hij vanzelfsprekend de Kleine Gedichten voor Kinderen van Hieronymus van Alphen kende. Deze had aan een aantal bekende tekenaars en graveurs gevraagd bij elk versje een plaatje te vervaardigen. Dat deed Johannes Hazeu ook en vroeg aan enkelen van hen, zoals J.G. Visser en Th. Koning als tekenaar en Jacob van Meurs als graveur voor prentjes te zorgen. Van de derde druk af werd elk leeslesje ingeleid door zo'n plaatje. Het negende deeltje van Het Blauw Boekje is eigenlijk een kopie van de negende druk van het eerste deeltje van Hazeu's Leerzame Gesprekjens (1817). In de "voorrede" richt de schrijver zich tot de lieve kinderen en vertelt dat ze in dit kleine werkje "vele nuttige en voor u wetenswaardige zaken aantreffen, die geschikt zijn om u den weg aan te wijzen, tot een deugdzaam leven". En hij dicht: "Gij moet, in uwe
teed'rejeugd Het boekje telt een vijftal leeslesjes, gevolgd door één of meerdere versjes, meestal ontleend aan andere dichtbundeltjes. Het eerste verhaaltje heet Het goede voornemen en gaat over twee kinderen Pietje en Lotje die op weg naar school hun buurman ontmoeten, die vraagt: "Zegt mij dan, lieve Kinderen! Welk is uw voornemen? -is het goed?" en de kinderen antwoorden : "Het is om een uurtje vroeger in school te wezen, dan alle andere Kinderen, opdat wij dan beter zouden kunnen leren". De les die de schrijver ons geeft luidt dat kinderen beter hun voornemens kunnen vertellen, opdat de volwassenen hun dan kunnen aansporen en steunen. Grappig is dat hij wel opmerkt dat als alle kinderen hetzelfde zouden doen er van het resultaat, rustig en ongestoord werken, ook weer niets terecht zou komen. In het tweede lesje De goede buurman, worden twee andere kinderen, Jantje en Mietje, na schooltijd, ondervraagd door (alweer) een buurman die wil weten wat zij hebben geleerd. Hij wijst hen erop dat "God, onze Schepper, ieder mensch verpligt tot bezigheden, om zijn tijdelijk bestaan te bevorderen" en Jantje prijst zijn vader en moeder: "Mijne Ouders zeggen ook menigmaal: "al was het onze laatste penning, wij zouden denzelven, tot nut en leering, voor onze Kinderen, willen besteden" Vervolgens leren weer twee andere kinderen, Klaasje en Keetje in het lesje, getiteld De verjaring "hunne Zusters en Broeders hartelijk lief te hebben" en, vervolgt hun jarige oom: "ook uwe andere medekinderen, op-dat gij zelfs tranen van leedwezen moogt storten, als gij de ondeugden ~kl an andere kinderen hoort of leest ". "In het vierde lesje draven Klaasje en Keetje weer op in De blode wederkomst. Zij zijn net thuis gekomen van het bezoek aan hun oom en worden onmiddellijk door hun vader van een nieuwe levensles voorzien. Zij hebben van oom een mooi boekje gekregen. Pa vindt het dom als zij er wel de hele dag naar kunnen kijken, omdat het zo mooi is uitgevoerd, en er zulke mooie plaatjes in staan, "maar", vindt hij:" zaagt gij nimmer naar de nuttige lessen, welke u daarin worden voorgeschreven, dit zoude u immers tot geene de minste leering kunnen verstrekken". Het vijfde lesje heet De brave leer*eester en toont op het bijbehorende plaatje een schoolmeester die aan zijn katheder een braaf jongetje ondervraagt. "Tot dat voorgesteld oogmerk, had hij een zedelijk VraagBoekje, 't welk hij ieder' morgen, bij den aanvang van zijn' schooltijd, gebruikte". In de vorm van een catechismus laat hij zijn leerling antwoord geven op vragen als: "Welke pligten moet een Kind in acht nemen, als het 's morgens ontwaakt?' en de leerling wordt geacht te antwoorden: "Het is verpligt, God zijn' Schepper te danken, voor de getrouwe en liefderijke zorg en bewaring, welke het genoten heeft, wijl zijne leden door eenen gerusten slaap verkwikt zijn geworden". Het boekje is een toonbeeld van de opvoedingsidealen die onze voorouders in het begin van de negentiende eeuw koesterden. De spreekwoordelijke saaiheid van het geheel, maar ook het zeer verzorgde uiterlijk, laten zien dat de gemiddelde auteur nog niet beschikte over het juiste evenwicht tussen vorm en inhoud. Het zou nog lang duren voordat er kinderboekjes verschenen die gelezen zouden worden door de kinderen, omdat zij de inhoud spannend of leuk vonden en die niet gebukt gingen onder de dwang van schoolmeesters en ouders om allerlei wijze lessen tot zich te nemen. De volgende keer behandel ik het tweede stukje en vertel dan wat meer over Johannes Hazeu. En o ja, wie stuurt me een briefje met vijf wijze lessen waar de kinderen van nu mee te maken hebben? Vraag eens hulp aan je ouders; die weten vast wel wat ik bedoel! Ik geef een voorbeeld: "Denk om je kniestukken, als je gaat rollerscaten!" De leukste inzending ontvangt het nieuwe Blauwe Boekje.
|
|