Periodiek van de Vereniging Vrienden van het Nationaal Onderwijsmuseum

 


 


190206. Voor de jeugd  Maar ook voor de meer bejaarde lezers door  Frits Huiskamp

 Er zijn een paar redenen om ook in deze aflevering van Voor de jeugd aan­dacht te besteden aan het verleden van het onderwijs te Rotterdam. In de eer­ste plaats vindt de redactie het belangrijk mee te doen aan de manifes­tatie Rotterdam 2001 Culturele hoofd­stad van Europa. Maar vooral gaat er landelijk meer belangstelling komen voor het onderwijs in het vak geschiedenis. In twee artikelen wordt het leven geschetst van een Rotterdams onderwijzer uit het begin van de negentiende eeuw om hem als voorbeeld te stellen voor de moeizame weg die ons onder­wijs in die tijd aflegde. De nieuwe wet op het lager onderwijs van 1806 gaf on­der meer te kennen dat er onderwijs in de vakken aardrijkskunde en geschie­denis gegeven diende te worden. Dat betekende dat er werk aan de winkel was. Er bestonden hoegenaamd nog geen schoolboeken voor deze vakken, laat staan dat er overeenstemming was waarover les gegeven zou moeten worden. Het woord was aan de onderwijzers zelf, die grote aantallen leer­boekjes op de markt brachten, zowel voor de vakken taal, lezen, schrijven en rekenen als voor de vakken aardrijkskunde en geschiedenis. Een van die onderwijzers was Willem van den Hoonaard, onderwijzer te Hillegersberg.

 Willem van den Hoonaard werd op 30 juni 1788 te Abbenbroek geboren als zoon van een landbouwersgezin. Hij bleek zo'n helder verstand te heb­ben dat zijn eigen schoolmeester hem aanraadde onderwijzer te worden. Hij werd kwekeling en later ondermeester en haalde diploma's door ijverig te studeren. Nadat hij slaagde voor het examen "onderwijzer van de tweede rang", solliciteerde hij in 1809 naar de betrekking van eerste leermeester aan één der scholen van de Hervorm­de Diaconie te Amsterdam. Na een proefexamen werd hij aangenomen en een fraaie carrière lag in het ver­schiet. In zijn nieuwe woonplaats ver­volgde hij zijn studie tot onderwijzer van de eerste rang, waarvoor hij in 1811 slaagde als een van zeer weini­gen in ons land. Naast zijn werk als onderwijzer vervaardigde hij ten be­hoeve van de Amsterdamse diaconie­scholen een rekenboekje en enkele leesboekjes.

In 1810 had Keizer Napoleon het Ko­ninkrijk Holland bij het Franse rijk ingelijfd. Dat betekende dat allerlei besluiten de goedkeuring van de rege­ring in Parijs nodig hadden. Zo moest ook het nieuwe diploma van Van den Hoonaard door de Franse minister van onderwijs worden getekend, maar daar kwam niets van terecht omdat Napoleon het veel te druk had met zijn veldtocht naar Rusland. In de chaos die in Parijs ontstond na de ver­loren veldslag bij Leipzig verdween het document In dezelfde tijd verloor de Amsterdamse diaconie haar in­komsten als gevolg van de toenemen­de armoede. Men moest bezuinigen, scholen sluiten en onderwijzers ont­slaan. Willem wachtte daar niet op en solliciteerde naar zijn geboortestreek. In het dorpje Hillegersberg zocht men naar een flinke jongeman die het nieuw gestichte schooltje zou bestie­ren en tegelijkertijd koster van de kerk zou worden. Met Van den Hoon­aard haalde men een lot uit de loterij in huis. Zo'n klein schooltje met aan het hoofd een onderwijzer van de eer­ste rang! Dat was echt iets bijzonders. Er was nog even een probleem over zijn aanstelling, omdat hij niet bewij­zen kon dat hij dat prachtige diploma gehaald had, maar een brief van een Amsterdams schoolopziener, die bij zijn examen aanwezig was geweest werd als betrouwbare informatie be­schouwd. In februari 1813 werd hij officieel benoemd.

Met zijn kennis en ervaring stuitte hij natuurlijk op de vraag wat in zijn dorpje de inhoud moest zijn van de vakken geschiedenis en aardrijkskun­de. Vooral dat laatste vak had zijn volle belangstelling. Hij vervaardigde kaarten van het Koninkrijk der Ne­derlanden en schreef enige aardrijks­kundemethoden voor de lagere school. De afbakening van de leerstof voor dit vak was iets makkelijker dan die voor het vak geschiedenis. Een onderverdeling van topografie en ver­meldenswaardige notities in respec­tievelijk Nederland, Europa en de andere werelddelen lag voor de hand. Toch maakte hij zich zorgen over de eerste lessen die zijn jeugdige leerlin­gen ontvingen. Was enig begrip van de ruimte die Nederland heette niet te veel gevraagd? Hij besloot voor hen heel dicht bij huis te blijven en ver­vaardigde in 1825 zijn Korte aard­rijkskundige beschrijving der stad Rotterdam. In lesjes voor de jeugd, met een topographisch kaartje. In het voorwoord vermeldt hij dat hij reeds lang wenste dat er voor zijn leerlin­gen zo'n boekje zou komen, "doch te vergeefs zag ik naar deszelfs verschij­ning uit. Hierom besloot ik zelf mijne krachten aan de zamenstelling daar­van te beproeven, en alzoo, naar mij.„_. vermogen, in de gezegde behoefte te voorzien".

 In het eerste hoofdstuk wijdt hij uit over de aardrijkskunde in het alge­een en vertelt hij iets over het ge­bruik van kaarten. Hij richt zich rechtstreeks tot zijn leerlingen en spreekt ze als volgt toe: "De beoefe­ning dezer wetenschap zal u aange­naam en nuttig bezig houden, dewijl gij daardoor bekend zult worden met de Aarde, waarop gij met al de andere menschen leeft ... Gij gelooft immers met mij, dat het noodzakelijk is, alvo­rens met andere steden of landen aan te vangen, zich het belangrijkste zij­ner eigene woonplaats en van derzel­ver omtrek eigen te maken? Of zoudt gij het niet belagchelijk vinden, wan­neer iemand veel van andere plaatsen, landen of wateren wist te vertellen, en niet bekend was met zijne eigene woonplaats, noch met de omstreken *zelve, noch met den loop, dien de wateren nemen, of door of langs zijne woonplaats vloeijen?" Uit dit lange citaat blijkt jammer genoeg de grote zwakte van de auteur. Uit angst om ook maar iets over te slaan, gebruikt hij ellenlange zinnen en stapelt hij al zijn weetjes op. Zijn opsommingen zijn dan ook onuitputtelijk. Een goed voorbeeld daarvan is zijn beschrij­ving van de opkomende industrie te Rotterdam, zoals gegeven in de derde les: "Behalve den uitgebreiden han­del, geven de menigvuldige fabrieken en manufacturen [weverijen, FH] aan vele duizenden ingezetenen werk en brood. Onder deze behooren 24 zaag­molens, 2 olijmolens, 1 runmolen [hier werd eikenschors gemalen, FH], 2 trasmolens [hier werd tufsteen ver­malen, FH], 5 verfmolens, 1 pelmo­len, 4 snuifmolens, 12 scheepstim­merwerven, 5 lijnbanen, 25 leerlooij­erijen of leergetouwen, 4 zeemberei­dingen, 7 verwerijen, 1 katoendruk­kerij, vele tabaksfabrieken, 13 à 14 suikerraffinaderijen, 6 bierbrouwerij­en, 9 azijnmakerijen, 20 jeneverstoke­rijen, 11 mouterijen, 8 fijnstokerijen, 3 chocolaadfabrieken, 2 lakmoesfa­brieken, 1 zeepziederij, 1 lijmfabriek, 1 glasblazerij, 5 loodfabrieken, 16 loodwitfabrieken, 14 grutterijen, 2 zoutkeeten".

Ondanks deze droge opsomming geeft één en ander wel een beeld van de levensbehoeften van Rotterdam, dat toen "62817 zielen" telde. Om zijn leerlingen de straatnamen van Rotterdam te leren kennen maakte Van den Hoonaard een kilometerslan­ge doodsaaie wandeling door de stad: "Langs de Kolk voortgaande nadert gij de Groote Markt (1), waarop het metalen standbeeld van ERASMUS uwe opmerking verdient"... "Nu zult gij weldra de Hofpoort (3) naderen en een weinig verder de Delftsche Poort (4) vinden. Hier ziet gij een binnen­water, dat onder den naam van Delft­sche vaart bekend staat, schoon hare twee kaaijen nog door afzonderlijke benamingen onderscheiden worden: men is namelijk gewoon de kaai, regt over de poort, den naam te geven van het Haagsche veer (rr), en aan de overzijde dien van Delftsche vaart". De cijfers en letters corresponderen met een bijgevoegd kaartje van Rotterdam, waarop de driehoekige vorm van de stad nog duidelijk zichtbaar is. In de elfde les worden enkele wereld­lijke gebouwen behandeld. Het Cen­trum van de stad lag toen bij de Hoogstraat op de plek waar nu de Ge­meentelijke Bibliotheek staat. Hier volgt een klein stukje van de behan­deling die de schrijver aan het Stad­huis geeft: "Het Stadhuis (29), op de Hoogstraat, voorheen een liefdadig gesticht, aan St. Elizabeth gewijd. Dit gebouw vertoonde zich reeds lang in eenen verouderden staat, en strookte niet met het aanzien, dat Rotterdam onder de steden verkregen had; dan thans wordt hetzelve merkelijk veran­derd, verhoogd en verfraaid, en zal het, wanner het eenmaal voltooid is, der stad tot een wezenlijk sieraad ver­strekken; ook deszelfs vrij hooge en spitse toren, van boven met lood be­dekt, is zoodanig hersteld en ver­fraaid, dat hij, ofschoon een ouder­wetsch gebouw, bij het in den nieuwen smaak hervormde Stadhuis, geen' mis­stand heeft". En zo `zeurt' onze onder­wijzer voort. Een verdere beschrijving van het gebouw zal ik de lezer besparen. Toch bevat dit schoolboekje een schat aan gegevens over het toenmalige Rotterdam, een ge­volg van de com­pleetheidsmanie van de schrijver. Dank zij een donatie is het de redactie gelukt dit boekje in de serie Het Blau­we boekje te laten verschijnen en het ~~J) mee te sturen naar de basisscholen van het huidige Rotterdam. In het volgend nummer van De School Anno wordt nader ingegaan op een ander schoolboek van Van den Hoonaard, genaamd Korte geschiedenis van Rot­terdam.

En oh ja: de opdracht, waarmee je zelf een kopie van het behandelde boekje kunt verdienen. Probeer eens een afbeelding van het oude stadhuis te vinden. Je kunt daarvoor in boeken over Rotterdam van voor 1914 zoe­ken. Meester of juf willen jullie vast wel helpen. Maak er dan een fraai ge­kleurde tekening van en zend die op naar de redactie. Veel succes.
 

Zakelijke info