Periodiek van de Vereniging Vrienden van het Nationaal Onderwijsmuseum

 


 

180306. Voor de jeugd door Frits Huiskamp. Mattheus van Heyningen Bosch.

 Deze keer wil ik de nadruk leggen op een jeugdboekenschrijver die volgens mij ten onrechte in de vergetelheid is geraakt: Mattheus van Heyningen Bosch. Hij werd in 1773 te Groningen geboren en zou zijn hele leven in die stad blijven wonen. Na het gymnasium te hebben doorlopen studeerde hij rechten. Hij stamde af van een eerbiedwaardige familie, zoals men dat toen noemde, en werd in 1796 lid van de Gedeputeerde Staten van Stad en Lande. Tegenwoordig zijn dat de Provinciale Staten van Groningen. Hij vestigde zich als schrijver, boekhandelaar en uitgever en werd hoofdredacteur van het bekendste Groningse dagblad De Ommelander Courant. Daarenboven begon hij te dichten en verkreeg hij aardige recensies, zoals "Zijne verzen zijn zacht, zoetvloeiend, en vol kiesche fraaije beelden". Van Heyningen Bosch stierf helaas op vrij jonge leeftijd, in 1821, zijn weduwe en drie kinderen achterlatend.

Hij was dol op zijn drie kinderen, die hij met plezier opvoedde. Dat is waarschijnlijk de reden dat hij al spoedig voor de jeugd begon te schrijven. Uit contacten met een Groningse schoolopziener , de hoogleraar Van Eerde, kreeg hij interesse om een serie leesboekjes voor het onderwijs te vervaardigen. Het werkje dat ik hier aan de orde stel heette De kleine kindervriend en verscheen in 1804. Het werd meer dan 50 keren herdrukt, een bewijs van de populariteit ervan. Van Heyningen Bosch kon goed tekenen en hij vervaardigde de illustraties bij zijn boekjes zelf. Beroemd ook werden andere deeltjes uit de serie, zoals Jan en zijn zusje, Roosje Vlijtig en Grootmoeder en haar kindje. 

Voor mijn artikeltje gebruik ik de niet-geďllustreerde twintigste druk uit 1826 van De kleine Kindervriend. In zijn voorwoord zei de schrijver dat hij zo veel mogelijk van de kinderlijke taal gebruik maakte en dat hij net deed alsof de piepkleine verhaaltjes door leeftijdgenootjes waren geschreven en ondertekend. Hij richtte zich met nadruk op vijf- tot zevenjarigen, die al zelf wat konden lezen, of voor wie men de verhaaltjes kon voorlezen. De kinderen konden ze vervolgens navertellen en als beloning een “appel, een prentje of iets dergelijks” verdienen. Hij begon zijn boekje door de lezertjes te vertellen dat hij kort geleden in een huisgezin was geweest, waar de kinderen elkaar verhaaltjes voorlazen, gedichtjes maakten en elkaar raadseltjes opgaven. Hij vroeg aan hen hun productjes op te schrijven en aan hem te geven om er een boekje van te maken. “Leest hier nu vlijtig in, mijne liefjes! En doet ook net zoo, als deze kindertjes u raden. Die zoo doet, zal het wel gaan.” Nu volgen enkele voorbeelden uit De kleine kindervriend:

 HOE LEELIJK NIJD EN AFGUNST ZIJN
Onze Fidčl was onder de hondjes een regte lekkerbek. Roggebrood wilde hij volstrekt niet eten. Doch wanneer wij eens hebben wilden, dat hij eten zou, dan riepen wij maar eventjes: “Poes, poes, poes!”. Als Fidčl dat hoorde, at hij aanstonds het brood tot het laatste kruimeltje op. En dat deed hij alleenlijk, omdat poes er niet van hebben zou. Zoo afgunstig was Fidčl! Maar --‘t bekwam hem heel niet wel.

Eens kreeg Fidčl, op die wijze, een korstje brood in de verkeerde keel. Hoe veel moeite hij ook deed, om het er weder uit te krijgen, alles om niet! Het bleef evenwel vast zitten. Binnen weinige uren was Fidčl dood. Sedert dien tijd krijgt poes al de kluifjes en lekkere beetjes, die Fidčl  te voren kreeg. Dat kwam van zijne leelijke gulzigheid! ‘t Arme beest! Was het niet zoo afgunstig geweest O kindertjes! Laat het u leeren, Niet alles alleen te begeeren. Jacob

 RAADSELTJE
“k Ben altijd bij de vreugd
In ‘t midden van de jeugd;
Maar bij vermaak en pret
Ik nooit mijn voetjes zet.
Antwoord Lotje

En tot slot een versje , gemaakt door Betje: ROSIENTJE EN DE GRIJSAARD
Eens wilde Rosientje naar school toe gaan.Juist kwam er een arme grijsaard aan.“Ach, liefje! Sprak hij, “geef mij een duit.” En Sientje haalde Haar beursje uit; Dan ach! In haar beursje     Was ‘t droevig gesteld: Zij had geen geld. Zegt, kindertjes, zegt, Wat deed zij nu? O Sientje! O Sientje!   ‘t was heerlijk van u. Zij deelde haar boterham Met den man:”Daar!” sprak zij, “ik geef u, Zoo veel ik kan”Nu ging zij naar school, met een Vrolijk gemoed, En dacht onderwijl: Wat is ‘t weldoen toch zoet!”                                       

 De redactie heeft weer een aantal kopietjes van dit boekje laten maken voor abonnees op Het blauwe boekje, maar je kunt een exemplaar zelf verdienen door het hierboven staand raadseltje op te lossen en op te sturen naar De School Anno. U, kunt in deze zin het antwoord lezen. Veel succes!

Zakelijke info