Periodiek van de Vereniging Vrienden van het Nationaal Onderwijsmuseum

 


 

200205. Schoolvoorbeeld ‘Op de Reede van Bantam’ door André Deckers

"By de vier weken voor Bantam ghelegen hebbende, quamen d'ander vijf schepen wel geconditioneert aangheseylt, gheen ofte weynigh kranck volck hebbende. Daer sag men hare Topstanders en de vlaggen wayen, elck den anderen eere aendoende met schieten ende vergasten, naar des landts gebruyck. De Prauwen kwamen haer stracx aen boort met allerhande ververschinghe.”

In dit fragment uit het reisverhaal van de tweede ‘schipvaard’ naar Indië wordt op Oudejaarsdag 1598 de vloot van acht schepen, die op 1 mei 1598 onder bevelvoering van Admiraal Jacob van Neck vanaf Texel was vertrokken, op de Reede van Bantam herenigd.

Begin juli van dat jaar had namelijk Van Neck na Capo de Bona Esperansa (Kaap de Goede Hoop) vijf schepen uit het oog verloren. Deze schepen, onder bevel van vice – admiraal Wybrand van Warwijck, kwamen vier weken later voor Bantam in het oosten van Java aan.

Dit moment is het onderwerp van deze schoolplaat van Isings, uit de serie SCHOOLPLATEN VOOR DE VADERLANDSCHE GESCHIEDENIS, die werd uitgegeven bij J.B. Wolters te Groningen. Met deze schoolplaten wilde men de schooljeugd van de twintigste eeuw vooral duidelijk maken hoe heldhaftig, sterk en ondernemend de voorvaders waren in het onderwerpen van wat inmiddels een belangrijke kolonie was geworden, namelijk Nederlands Indië.

De plaat wordt als volgt beschreven: ‘Het admiraalsschip van Jacob van Neck, Mauritius, ligt het meest vooraan. Het heeft als spiegelversiering het beeld van Prins Maurits te paard. Van het hek op de campagne waait de rood-wit-zwarte vlag van Amsterdam met het stedelijk wapen in de witte baan. De vlag aan den grooten top is de Statenvlag: een geel veld, waarop leliebaard met blauw zwaard in den rechterklauwen een bundel van zeven pijlen in den linker. Van de andere mast, de fokkemast, waait de vlag van den Prins, met zijn wapen in de witte baan. Van den boegspriet waait het Geusje en van de bazaanmast een vaantje. De wimpel aan de bazaansroe is het teeken, dat het schip den Admiraal voert. Naar links ligt de Utrecht en meer nabij de kust het kleine jacht Overijsel (voorheen het Duyfken).

Het groote jacht Friesland vaart voor de aanzeilende vloot uit. De Hollandia van den Vice-admiraal Van Warwijck komt het meest op den voorgrond; 't is slechts voor een klein gedeelte op de plaat te zien. Verderop zeilt de Amsterdam en daar achter komt de Geldria , waarop Jacob van Heemskerck zich bevindt.’aast de genoemde schepen maakte ook de Zeelandia deel uit van deze vloot.

Het kanonvuur ter verwelkoming van de verdwenen schepen op Oudejaarsdag veroorzaakt grote angst bij de Bantammers: ‘Zij meenden, dat wij, als weleer Houtman had gedaan, de stad gingen beschieten. De Sabandaar, de havenmeester, zong een toontje lager, nu hij zag, dat wij zoo'n groote vloot hadden met meer dan een half duizend manschappen. Tegen redelijken prijs kochten we nog zooveel specerijen, dat we ten laatste vier schepen propvol geladen hadden.’

Jacob van Neck, een Amsterdams koopman, had zich ‘practisch geoefend in de stuurmanskunst’. Ook had hij bij dominee Plancius les in de zeevaartkunde genomen ‘en dat is me op mijn Indische reizen goed te pas gekomen.’ De ‘heeren Bewindhebbers der Oude Compagnie der Verre Landen’ uit Amsterdam benoemden hem tot admiraal op een nieuwe vloot van vier schepen, die zij gingen uitrusten. Daar kwamen later nog vier schepen van een nieuwe compagnie bij ‘om voor elkaar de markt niet te bederven’, want de Hollanders beconcurreerden elkaar. Ook politieke tegenstellingen speelden een rol. ‘Sommige bevelhebbers kregen commissie en instructie van Maurits, anderen van de Staten-Generaal, waardoor groote wanorde geboren werd ….’. Dit was een belangrijke reden tot het ontstaand van de Verenigde Oost-Indische Compagnie in 1602.

Naast Jacob van Neck maakte ook Jacob van Heemskerck deel uit van bemanning, die uit 550 koppen bestond, als ‘kommies voor den handel’ ‘Deze man, die stoutmoedig met Barendsz op de barre kusten van Nova-Zembla had overwinterd….’ Als lading neemt men mee:de noodige levensmiddelen en allerlei koopwaren zoals: laken, linnen, fluweel en zijde; ….’

 Van de zes oorzaken voor het ontstaan van de ‘Groote Vaart’ is de belangrijkste: ‘ De verovering van Portugal door Spanje in 1580, waardoor de specerijen-rijkdom in handen van onzen vijand kwam.’ De schrijver meent echter, dat de historische werkelijkheid geweld wordt aangedaan. De belemmering van de specerijenhandel door Spanje was niet zo groot als voorgesteld.‘….met het blijven verhalen van hetgeen legende blijkt te zijn, wordt het onderwijs niet gediend.’

 ‘Op den eersten dag van Meimaand 1598 lichtten wij de ankers en verlieten we de reede van Tessel. Zeilende langs de Nederlandsche kust kwamen we, door tegenwind opgehouden, eerst na drie dagen in de Hoofden (het Nauw van Calais).’ Bij de evenaar krijgt men te maken met ‘zoo’n furie van wind en regen, dat het scheen, of alles van het schip zou afwaaien’. Later, begin juli, wordt de vloot door hevige storm in tweeën gedeeld. Onderweg brengt men een bezoek aan het eiland Santa Maria om ‘te ververschen.’

Op 26 november komen de drie schepen, waarover Jacob van Neck het bevel voerde, bij Bantam aan. De omgang met de inlanders is allerminst gemakkelijk. Dat viel niet alleen te wijten aan de Hollandse bemanning. ‘De bemanning van een Oostinjevaarder bestond wel nimmer uit heilige boontjes, noch uit verstanden van den eersten rang; maar ook van den aanvang af zijn er lieden heen gegaan, die niets op hun kerfstok hadden, die oogen en ooren open hielden en die zich wisten te gedragen, zelfs tegenover menschen van een ander ras en een andere kleur.’

Corruptie en afpersing zijn aan de orde van de dag. ‘Dien bedriegelijken Sabandaar of havenmeester hebben we steeds te vriend moeten houden en met geld en geschenken moeten paaien. Achteraf bleek, dat hij ons toch nog veel kwaad deed. Maar ook de Gouverneur was een bedrieger. We kochten eenige duizenden ponden peper en nagelen tegen een overeengekomen prijs doch toen de helft geladen en betaald was, verdubbelde hij den prijs.’ Toch weet Van Neck de begeerde specerijen te bemachtigen.

Bij het bezoek aan de stad wordt Van Neck ook aan de koning van Bantam voorgesteld. Het is nog een kind. De admiraal biedt hem een gouden beker aan namens Prins Maurits.   ‘Den l0en januari scheidden wij van Bantam met zoo'n groot getier van schieten, dat het over het eiland dreunde en de geheele stad in rep en roer was. Vier schepen voeren naar de Molukken en de vier volgeladen stevenden naar het vaderland; waar wij den 19en Juli 1599 behouden aankwamen en met vreugdeschoten, trompetgeschal en klokgelui ontvangen werden’.

 Met ‘600,000 pond peper, 25000 pond nagelen, 2000 pond muskaatnoten, 200 pond foelie en 100 pond lange peper’ kwam Jacob van Neck op 19 juli 1599 terug in Amsterdam.

Daar kwam Heemskerck in mei 1600 aan met twee schepen vol geurige specerijen: kruidnagelen, foelie en notenmuskaat. Van Warwijck arriveerde eerst in September van datzelfde jaar, doch eveneens met rijke lading. Van Neck was toen al weer op weg voor mijn tweede reis naar Indië, waarvan hij eerst drie jaar later terugkeerde.

Zakelijke info