Periodiek van de Vereniging Vrienden van het Nationaal Onderwijsmuseum

 


 


190405. Schoolvoorbeeld. De Maas voor Rotterdam door Andre Deckers

 De schoolplaat `De Maas voor Rotterdam (Leuvehaven)' uit 1900 werd gete­kend door B. Bueninck. Deze plaat maakt deel uit van de serie `Nederland in Woord en Beeld' van P.R. Bos en werd vanaf 1900 uitgegeven bij J.B Wolters in Groningen. Aanvankelijk kende deze serie geen handleidingen, die echter wel broodnodig bleken. In het tijdschrift `School en Leven' verschenen be­schrijvingen van enige platen. De handleiding uit 1906 bij deze schoolplaat werd geschreven door A.F. Cremer.

Cremer maakt wat omslachtig duide­lijk dat Rotterdam aan de monding van de Rijn ligt, ondanks de naam Nieuwe Maas. "De Rotterdammers gebruiken dus water uit de Nieuwe Maas, maar dat is geen Maaswater; Lekwater is `t, dus Rijnwater." De stad is ontstaan aan de rechteroever; "ze is op en langs den rivierdijk ge­bouwd. Daar loopt bv. nog de oude, smalle Hoogstraat; als je die door­gaat, zie je de zijstraten en stegen rechts en links omlaag lopen."

Op de plaat liggen de schepen afge­meerd aan de rechteroever, aan de Boompjes "Zie je die grote stoom­ boot daar aan de kade liggen? Dat is er een, die op Hull vaart. Rotterdam­Hull is een van de 24 stoomvaartlij­nen tusschen de Rottestad en ver­schillende havens van Groot-Brittanje en Ierland.

Hier wordt stukgoed aangevoerd. Op de kade staan: "tal van sleeperswa­&gens gereed om pakken, balen, kisten, vaten over te nemen en te vervoeren door de stad naar hun bestemmings­plaats." Horen en zien vergaan je. `t Is een rumoerige drukte, eenigs­zins beangstigend; soms weetje niet, waar je gaan of staan zult. Het gillen en sissen van stoomfluiten, `et ram­melen en knarsen van katrollen, `et ratelen van wagenwielen en `et klette­ren van paardehoeven over de straat­keien, `et geschreeuw van stemmen om te waarschuwen...." Vooraan, op de hoek, komt een van de binnenhavens, de Leuvehaven, op de rivier uit. Uiterst links zien we dan nog een gedeelte van de Leuvehaven­brug. "Dat is 'n basculebrug. Ken je die. Zoo een bestaat uit twee helften, ;die midden boven 't water tegen el­kaar sluiten." Hij vestigt de aandacht op het roei­bootje op de voorgrond. Hierin liefst 19 bootwerkers, die het volgende liedje zouden zingen: "Lieve schipper, vaar mij over, Naar dat gindsche dorpje heen, Ik zal u een halssnoer geven, Met een kostelijke steen."

Een wat onverwachte benadering van mensen, die een zwaar en weinig fijn­zinnig vak uitoefenen. "Zij hebben eenige uren achtereen vlijtig gewerkt, ze verlangen naar huis om te gaan eten en daarna nog een poosje te kun­nen rusten vóór ze weer op 't werk moeten wezen." Bootwerkers verdie­nen hun brood met `het in- en uitladen van goederen bij de massa stoombooten, die dagelijks hier in de havens aanlanden of uitvaren om overzee te gaan." Bij dit oordeel steekt dat van de journalist M. J. Brusse van de Nieuwe Rotterdamsche Courant over deze havenwerkers schril af. In diens reportage getiteld `De Boompjes' uit 1903 zegt hij: "Nu de Boompjes zelf, heele kleine boom­pjes, iepen, en hekjes er omheen, waar bootwerkers op zitten. Bootwer­kers zijn bronskleurig, ook zoo glim­mend; maar uit hun kale kinnen groeien lange dikke haren, stoppelig als varkenshaar, meestal grijzend bruin. Bootwerkers werken eigenlijk nooit; ik zie er geeneen, die zijn body eraan zet, om al die bergen van kisten en balen ( hooi- botergeel en basterd­suikerkleur) in de schepen te krijgen. Ze liggen, zitten of hangen allemaal, en hebben standen van de meest vol­maakte rust bereikt.'

Uit de handleiding blijkt, dat de `stad' op de rechteroever, het oude Rotter­dam, de woonfunctie heeft. "Op den linkeroever ligt Fijenoord met z'n ha­vens, magazijnen en werkplaatsen, waar duizenden menschen dagelijks arbeid vinden. Geen wonder dus, dat er den heelen dag door druk verkeer is tusschen de beide oevers van de rivier, vooral op de uren, als al dat werkvolk van en naar 't werk gaat. Als je op die tijden de Willemsbrug passeeren moet, dan is er haast geen doorkomen aan. Want dat is de eeni­ge brug, die de beide oevers ver­bindt." Daarnaast was er nog de spoorbrug. Over de Koningshaven, die werd gegraven om zeeschepen de toegang tot het achterland mogelijk te maken, zegt de schrijver: "Over die Koningshaven nu heeft men, voor de treinen zoowel als voor 't gewone verkeer, twee draaibruggen gelegd, die dus geopend kunnen worden om schepen door te laten." Merkwaardig genoeg komt de oor­zaak van de grote veranderingen in Rotterdam pas op 't laatst aan bod. Immers, de opening van de Nieuwe Waterweg betekende een sterke toe­name van het aantal schepen, dat Rot­terdam aandeed. "In 1872 (het ope­ningsjaar) voeren ruim 400 schepen door dit nieuwe kanaal, in 1873 bijna 4500. "Daar de zeeschepen nog altijd grooter werden, was de Nieuwe Wa­terweg al gauw niet diep genoeg meer. Voortdurend werd die dan ook verbeterd, de diepte werd van 8 op 10 M. gebracht en de havens in aantal vermeerderd, vergroot en uitgediept." Je ziet op de plaat schepen midden op de rivier voor de Willemsbrug liggen "voor anker en aan boeien. Waarom die schepen niet aan de kade komen lossen? Misschien liggen ze te diep......"

Grote schepen meren af aan de linker­oever; in de Petroleumhaven, de Dok­haven, de Maashaven "die 'n opper­vlakte heeft van 60 HA., tweemaal zo groot als de Rijnhaven, die er niet ver af ligt. Als je er op je gemak omheen wilt wandelen, zul je zoowat 'n uur werk hebben. De diepte is 8,4 M." Door de uitbreiding van de haven nam het aantal inwoners sterk toe. "Aan het begin van de 19' eeuw had Rotterdam 50.000 inwoners, op 't einde dier eeuw meer dan 300.000. Kralingen, Katendrecht, Charlois, Delfshaven werden achtereenvolgens ingelijfd. Fijenoord was al vóór 1600 door de stad aangekocht, als polder, voorƒ 2000. Daar zou je 't nu wel niet meer voor krijgen."

In de slotzin ontbreekt de wijze les natuurlijk niet. "Rotterdam mag zich rangschikken onder de groote havens van 't wereldverkeer. Kan 't nu op z'n lauweren gaan rusten, van z'n rente gaan leven? Zeker niet; rust roest."

 
 

Zakelijke info