|
|
220205. De kloosterschool in het onderwijsmuseum 12e eeuw . Collectie "En dat er scholen zullen gesticht worden, waarin de kinderen lezen...." Zo luidde in 789 na Chr. een wet van Karel de Grote. Ons onderwijsmuseum in Rotterdam laat al jarenlang een kloosterklas zien. De museummedewerkers hanteren voor de rondleidingen een handleiding met achtergrondinformatie. Daaraan is de hierna volgende tekst ontleend. Vernieuwingen De beslissing om naar een klooster te gaan was een beslissing voor het leven. Er werden jongens opgeleid voor een kerkelijke of ambtelijke functie. Een ander woord voor ambtenaar is klerk dat afgeleid is van het Latijnse clericus dat geestelijke betekent. Door maatschappelijke ontwikkelingen kwam daar vanaf de l le eeuw verandering in. De opkomst van steden en vooral de groeiende handel en nijverheid deed de behoefte ontstaan aan beter opgeleide burgers. Daarom lieten de kloosters een klein aantal burgerjongens toe om hen op te leiden voor functies in het plaatselijk bestuur en de handel. De schooltijden op de kloosterschool bleven echter afhankelijk van de kerktijden. Zowel de leraar als de leerlingen waren of werden aanvankelijk monnik of priester, burgerjongens kregen functies in het bestuur en de handel. De school Als gevolg van de toelating van burgerjongens tot een kloosterschool veranderde de locatie van de school in het kloostercomplex. De burgerjongens mochten namelijk het kloosterleven niet verstoren. We kunnen dan ook op oude plattegronden zien dat de kloosterschool van het binnenhof verplaatst werd naar de buitenmuur waardoor het kloosterleven ongestoord door kon gaan. Het aantal scholen was klein. Burgerjongens die de kloosterscholen bezochten kwamen vanuit de wijde omgeving. Zij liepen over zandwegen waar paarden en wagens een karrenspoor in achterlieten. Regen veranderde deze wegen in modderpoelen. Ze bezochten een kloosterschool zoals te zien is in het museum, eenvoudig van opzet en gelegen aan de rand van het kloostercomplex. Omdat er nu sprake was van de opleiding aan burgerjongens (........ ) ontstond de wens het religieuze karakter van het onderwijs te versterken. Op de muren van de kloosterschool zijn daarom schilderingen te zien van de kruisiging, het Lam Gods en Christus Triomfator met de vier evangelisten: Mattheus (Engel), Marcus (Leeuw), Johannes (Adelaar), Lucas (Stier). Ook hieruit blijkt nog eens duidelijk dat onderwijs in de Middeleeuwen vóór alles een kerkelijke aangelegenheid was. Het onderwijs Een kloosterschool omvatte dikwijls zowel het eerste onderwijs als het vervolg onderwijs, het latere universitaire niveau. In de onderbouw werd aandacht besteed aan lezen, schrijven en zingen. Belangrijk was het leren beheersen van de Latijnse taal, aangezien bij iedere vorm van verder onderwijs het Latijn de voertaal was. Na de onderbouw kregen de leerlingen les in de zeven vrije kunsten, bestaande uit drie taalvakken en vier wiskundevakken. De drie taalvakken, of het trivium, omvatten grammatica (structuur van taal en literatuur), retoriek (mondelinge en schriftelijke vaardigheid in stijl en voordracht) en dialectiek (inhoud en opbouw van een betoog en argumenteren). Wie deze taalvakken voldoende beheerste ging verder met de vier wiskundevakken of het quadrivium. Dit bestond uit rekenkunde, wiskunde, sterrenkunde en muziek (hieronder viel niet het musiceren maar een soort wiskundige muziektheorie). Hierna kon men nog verder studeren, bijvoorbeeld theologie of rechten. Tot de negende eeuw werden al deze vormen van onderwijs aan één school gegeven. In een kloosterschool werd slechts een klein aantal jongens onderwezen in het lezen van de bijbel, vrome verhalen over heiligen en psalmen. De leeftijden van de jongens konden variëren van circa zes tot twaalf jaar. Ook het niveau van het onderwijs en de lesstof varieerden. Geen enkele kloosterschool was gelijk aan de andere. Sommigen gaven basisonderwijs, anderen gingen daarentegen veel verder. Veel hing af van de kennis, belezenheid en wijsheid die een leraar bezat. Schoolkinderen konden zich maar het beste aan de regels houden. Op veel afbeeldingen van scholen is te zien dat er hardhandig gestraft werd. In de Middeleeuwen vond men het slaan met de stok of de roede heel gewoon. In de Bijbel staat immers: "Tuchtroede en terechtwijzing geven wijsheid;maar een kind, dat aan zijnen eigen wil wordt overgelaten, doet zijn moeder schande aan." (Spreuken 29:15) Leermiddelen en vakken In de Middeleeuwen werden boeken met de hand geschreven, ze waren schaars en daarom kostbaar. Op kloosterscholen waren weinig leerboeken voorhanden. De meester las een tekst voor uit zijn boek en de leerlingen leerden de psalmteksten vervolgens uit het hoofd. Veel boeken waren in vraag- en antwoordstijl of in dichtvorm geschreven, waardoor de teksten makkelijk te onthouden waren. Alle boeken waren geschreven in het Latijn. Het Latijn was een universele taal die in de kerk, het onderwijs en de wetenschap werd gebruikt. Voor de onderlinge communicatie golden geen grenzen wat de uitwisseling van kennis en informatie heel eenvoudig maakte. Pas tegen het einde van de Middeleeuwen week het Latijn voor de landstalen. Op de universiteiten bleef het Latijn tot in de negentiende eeuw gehandhaafd. Wanneer een leerling een tekst uit het hoofd had geleerd kon hij de tekst leren lezen. Letter voor letter en woord voor woord leerden leerlingen lezen. Het schrijven werd eerst geoefend met een schrijfstift of stylus op een wastafeltje. Een wastafeltje had een houten of metalen plaatje als ondergrond met opstaande randjes. Op de gladde zijde werd was opgebracht en in deze waslaag schreven de leerlingen met de ijzeren stylus de letters. Het uiteinde van de stylus was afgeplat, zodat fouten glad gestreken konden worden en verbeterd konden worden. Net als de lei was de wastafel uitermate geschikt om mee te leren schrijven omdat het steeds opnieuw gebruikt kon worden. Het leren schrijven ging op dezelfde wijze als het leren lezen. Eerst werden er letters dan lettergrepen en vervolgens psalmteksten nageschreven. De monniken schreven in de schrijfruimte van het klooster, het scriptorium, met ganzenveren op perkament en later papier. Zingen was een belangrijk vak op de scholen. De leerlingen waren verplicht om aan diverse godsdienstige oefeningen en kerkdiensten deel te nemen en daar de psalmen te zingen. Het vak rekenen werd belangrijk op het moment dat burgerjongens tot de kloosterschool werden toegelaten.
|
|